ECLI:NL:GHAMS:2022:3915

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
23-002192-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake opzettelijk niet voldoen aan ambtelijk bevel en diefstal van een fiets

Dit arrest betreft het hoger beroep van de verdachte tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, gewezen op 27 juli 2021. De verdachte is beschuldigd van twee strafbare feiten: opzettelijk niet voldoen aan een ambtelijk bevel en diefstal van een fiets. De tenlastelegging in zaak A betreft het niet voldoen aan een bevel van de burgemeester van Amsterdam om zich uit een overlastgebied te verwijderen, terwijl in zaak B de verdachte wordt beschuldigd van het stelen van een fiets op 21 maart 2020. Tijdens de zitting op 6 december 2022 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord en het vonnis van de politierechter vernietigd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in beide zaken schuldig is aan de tenlastegelegde feiten. De verdachte is eerder veroordeeld voor vermogensdelicten, wat in zijn nadeel weegt. Het hof heeft echter rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn langdurige drugsgebruik en het behoud van zijn sociale huurwoning. Gelet op deze omstandigheden heeft het hof besloten om een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen van vier weken, in plaats van een onvoorwaardelijke straf. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij voor de materiële schade die is geleden door de diefstal van de fiets. Het hof heeft de in beslag genomen voorwerpen verbeurd verklaard en de wettelijke rente voor de schadevergoeding vastgesteld.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002192-21
datum uitspraak: 20 december 2022
VERSTEK (niet-gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 27 juli 2021 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-041031-21 (zaak A) en 13-074340-20 (zaak B) tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1966,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
6 december 2022.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak A:
hij, op of omstreeks 12 februari 2021 te 19:13 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172 en/of 177 van de Gemeentewet en/of 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, door of namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het overlastgebied Zuidoost, althans uit een door de burgemeester aangewezen gebied, te verwijderen en zich daar gedurende 3 maanden niet meer te bevinden;
Zaak B:
hij op of omstreeks 21 maart 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een fiets (merk: Cortina kleur: blauw), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A en in zaak B tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:
hij op 12 februari 2021 te 19:13 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172 van de Gemeentewet en artikel 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, door of namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het overlastgebied Zuidoost te verwijderen en zich daar gedurende 3 maanden niet meer te bevinden;
Zaak B:
hij op 21 maart 2020 te Amsterdam, een fiets (merk: Cortina, kleur: blauw), die toebehoorde aan
[benadeelde], heeft weggenomen met het oogmerk om zich deze wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen in zaak A en in zaak B meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A en in zaak B bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.
Het in zaak B bewezenverklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in zaak A en in B bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A en zaak B bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A en zaak B tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie weken.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het negeren van een gebiedsverbod, uitgevaardigd door of namens de burgemeester van Amsterdam. Door aldus te handelen heeft hij er blijk van gegeven zich niets gelegen te laten liggen aan een besluit van het bevoegde gezag, dat is genomen met het oog op de handhaving van de openbare orde in het betreffende gebied.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van een fiets. Met zijn handelswijze heeft de verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen. Dergelijke feiten veroorzaken bovendien naast schade vaak veel hinder en overlast voor de gedupeerden.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 november 2022 is hij eerder meerdere malen ter zake van vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
De ernst van de bewezenverklaarde feiten, bezien in het licht van de recidive, rechtvaardigen in beginsel zonder meer de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof zal daar in dit geval echter niet voor kiezen, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uit het Reclasseringsadvies van Inforsa van 4 november 2021 volgt dat de verdachte al gedurende zijn hele volwassen leven drugs gebruikt en daardoor delictgedrag vertoont, maar dat hij ondanks zijn leefstijl en detenties nog immer zijn sociale huurwoning heeft weten te behouden. Bij oplegging van een gevangenisstraf van langer dan vier weken krijgt de verdachte mogelijk problemen met de betaling van zijn huur, aldus de reclassering. Verder volgt uit voornoemd uittreksel uit de Justitiële Documentatie dat de verdachte sinds november 2021 niet meer is veroordeeld voor strafbare feiten, hetgeen positief is.
Met de advocaat-generaal ziet het hof in voornoemde persoonlijke omstandigheden aanleiding de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen. Het is immers niet alleen in het belang van de verdachte, maar vooral in dat van de samenleving dat de verdachte zijn woning niet verliest, omdat daardoor de kans op het opnieuw plegen van strafbare feiten zou worden vergroot. Hiermee beoogt het hof tevens de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten. Verder wordt rekening gehouden met het arrest dat het hof op de dag van uitspraak tevens in een andere strafzaak tegen de verdachte wijst, waarin wel een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Gelet op de ernst van de feiten komt het hof wel tot een iets hogere straf dan geëist.
Het in zaak B tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met behulp van de hierna te noemen gezamenlijkheid van onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen. Zij behoren de verdachte toe. Zij zullen daarom worden verbeurd verklaard. Deze gezamenlijkheid van voorwerpen wordt door het hof beschouwd als het arsenaal aan gereedschappen dat een fietsendief, zoals de verdachte, tot zijn beschikking pleegt te hebben om fietssloten van verschillende aard te kunnen openen of verbreken, zonder in het bezit te zijn van de tot het slot behorende sleutel.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 44,50 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak B bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. De gevorderde schadevergoeding komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor. De verdachte is dan ook tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 57, 63, 184 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A en in zaak B tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A en in zaak B bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 STK Tang (omschrijving: 5899939);
- 1 STK Schroevendraaier (omschrijving: 5899942);
- 1 STK Tang (omschrijving: 5899943);
- 2 STK Gereedschap (omschrijving: 5899945);
- 1 STK Gereedschap (omschrijving: 5899947);
- 2 STK Schaar (omschrijving: 5899948).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het in zaak B bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 44,50 (vierenveertig euro en vijftig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het in zaak B bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 44,50 (vierenveertig euro en vijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 21 maart 2020.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. C.N. Dalebout en mr. P.C. Kortenhorst, in tegenwoordigheid van
mr. S.L.D. Vriend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
20 december 2022.
Mr. P.C. Kortenhorst en de griffier zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]