ECLI:NL:GHAMS:2022:3908

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
23-001126-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van het vonnis in hoger beroep met betrekking tot schadevergoeding en vordering benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 20 april 2021 was gewezen. De verdachte, geboren in 1991, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel, die in zoverre werd vernietigd.

De benadeelde partij had in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 624,65, welke was toegewezen. In hoger beroep heeft de benadeelde partij zich opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, terwijl de raadsvrouw van de verdachte primair verzocht heeft de vordering niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair om matiging heeft verzocht.

Het hof heeft vastgesteld dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte materiële schade heeft geleden. De schade is vastgesteld op € 152,24, die de verdachte moet vergoeden. Voor de overige gevorderde schadeposten, waaronder kosten voor de scooter van de vriendin van de benadeelde en kosten voor vrij nemen, heeft het hof geoordeeld dat deze niet voldoende onderbouwd zijn en dat de benadeelde partij in die vorderingen niet-ontvankelijk is. Het hof heeft de schadevergoedingsmaatregel opgelegd om te waarborgen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

De beslissing van het hof houdt in dat de vordering van de benadeelde partij tot € 152,24 wordt toegewezen, terwijl de overige vorderingen niet-ontvankelijk zijn verklaard. Het hof heeft ook de duur van de gijzeling bepaald op maximaal drie dagen, zonder dat dit de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer opheft. De aanvangsdatum van de wettelijke rente is vastgesteld op 3 april 2018. Het hof bevestigt het vonnis voor het overige, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001126-21
datum uitspraak: 17 november 2022
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 20 april 2021 in de strafzaak onder parketnummer
15-020352-19 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1991,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
3 november 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 624,65 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
De raadsvrouw heeft primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de vordering te matigen. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de vordering ten aanzien van de schade aan de scooter van de vriendin van de benadeelde in een te ver verwijderd verband staat, de benadeelde daar niet eerder over heeft verklaard en de benadeelde bovendien niet gerechtigd is dergelijke kosten op te voeren. Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht de opgevoerde kosten aangaande het vrij nemen niet ontvankelijk te verklaren, nu deze niet zijn onderbouwd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Het hof waardeert de materiële schade op € 152,24, bestaande uit:
  • € 43,68 reiskosten ten behoeve van ophalen motor;
  • € 4,00 reiskosten ten behoeve van afleggen verklaring;
  • € 90,00 eigen risico motorverzekering;
  • € 14,56 reiskosten dealer ter reparatie.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de opgevoerde kosten die zien op de kras op de Vespa van de vriendin van de benadeelde partij ad € 349,83 is het hof van oordeel dat geen sprake is van rechtstreekse schade als bedoeld in artikel 361, tweede lid, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering. Dit deel van de gevorderde materiële schade is immers alleen geleden door de vriendin van de benadeelde, en niet door de benadeelde zelf. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen.
Ten aanzien van de kosten die zien op het twee dagen vrij nemen ad € 122,58 is naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd dat de gestelde schade door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt. De behandeling van de vordering op dit punt levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel en doet in zoverre opnieuw recht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 152,24 (honderdtweeënvijftig euro en vierentwintig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 152,24 (honderdtweeënvijftig euro en vierentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 3 april 2018.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.W.T. Klappe, mr. J.W.P. van Heusden en mr. V.M.A. Sinnige, in tegenwoordigheid van mr. S.L.D. Vriend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
17 november 2022.
=========================================================================
[…]