3.2Jaap Eden stelt op basis van de pensioenovereenkomst, zoals deze heden ten dage dient te worden uitgelegd en toegepast, gerechtigd te zijn tot de door haar doorgevoerde wijziging van de indexeringsregeling. Blijkens de memorie van grieven beroept Jaap Eden zich daarbij, behalve op de bepalingen van de regeling, meer specifiek op de navolgende feiten en omstandigheden die de wijziging in voldoende mate zouden dragen:
a. de financiële positie van Jaap Eden is slecht: zonder de subsidie van de gemeente Amsterdam zou zij failliet zijn/gaan; zij heeft dus geen geld voor een dure indexeringsregeling;
b. de subsidie is jaarlijks, daarmee naar haar aard onzeker en vertoont een dalende lijn;
c. de subsidie mag niet worden aangewend voor pensioenlasten, zoals in deze zaak aan de orde;
d. de pensioenregeling voor de nog actieve deelnemers in dienst van Jaap Eden is na de totstandkoming van het Pensioenreglement 1993 ingrijpend versoberd; onverkorte handhaving van de oude indexeringsregeling levert een doorbreking van de met de pensioenregeling beoogde solidariteit op;
e. de pensioenlasten van een kleine groep pensioendeelnemers, waaronder [geïntimeerden] , drukken dermate onevenredig zwaar op het budget van Jaap Eden, dat ook daarmee de solidariteit tussen werknemers en oud-werknemers tekort wordt gedaan;
f. de toeslagen werden tot en met 2013 gefinancierd uit een bij Aegon aangehouden depot, waarin de winstdeling van Aegon was gestort; dit depot is sinds 2013 leeg en Jaap Eden financiert nu al jaren de toeslagpremies uit eigen middelen;
g. Aegon heeft Jaap Eden laten weten dat zij niet langer uitvoering wil/kan geven aan een jaarlijkse indexering, omdat een onvoorwaardelijke pensioentoezegging als de onderhavige op basis van het bepaalde in artikel 26 Pensioenwet vooraf volledig afgefinancierd dient te worden; affinanciering op basis van een vaste jaarlijkse indexering van 3% in plaats van de al gerealiseerde vaste 1% zou Jaap Eden eenmalig een inkoopsom van ruim 1,2 miljoen Euro kosten, waartoe Jaap Eden geen middelen beschikbaar heeft (voor een vaste indexering van 2%, wat ruim zes ton zou kosten, geldt hetzelfde);
h. het gemiddelde verhogingspercentage over de tien jaar vóór 2018 bedraagt 1,05% (ter zitting in hoger beroep heeft Jaap Eden desgevraagd geantwoord dat dit 1,2% dient te zijn, waarin het hof een correctie door Jaap Eden begrijpt), dus is de vaste 1% een redelijk alternatief dat door [geïntimeerden] niet geweigerd had mogen worden.