ECLI:NL:GHAMS:2022:3905

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 januari 2022
Publicatiedatum
7 februari 2024
Zaaknummer
23-001030-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop en bezit van cocaïne en heroïne met witwassen van geldbedragen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van de (straat)verkoop van cocaïne en heroïne, alsook van het bezit van deze verdovende middelen. Gedurende een periode van twee maanden heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de verkoop van deze harddrugs, wat heeft geleid tot aanzienlijke nadelige effecten voor de gezondheid van gebruikers en overlast in de buurt. Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen de vrijspraak van het witwassen van geldbedragen, maar het hof heeft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in dit hoger beroep afgewezen voor bepaalde onderdelen. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk verkopen en aanwezig hebben van cocaïne en heroïne, en het witwassen van een contant geldbedrag van € 7.139,02. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en eenvoudig witwassen. De verdachte is eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat heeft bijgedragen aan de ernst van de zaak. Het hof heeft de gevangenisstraf bepaald op acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclasseringstoezicht. Tevens zijn de in beslag genomen weegschalen en een deel van het geldbedrag verbeurd verklaard.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001030-21
Datum uitspraak: 20 januari 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 april 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-327631-20 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1968,
(post)adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
6 januari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van in openbaar ministerie in het hoger beroep

Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Blijkens de appelschriftuur is het hoger beroep gericht tegen de bewezenverklaarde periode onder feit 1 en de vrijspraak van het witwassen van geldbedragen onder feit 3.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 6 januari 2022 heeft de advocaat-generaal medegedeeld dat het – onbeperkt ingestelde – hoger beroep niet gericht is tegen de vrijspraak van het cumulatief tenlastegelegde witwassen van een Rolex onder feit 3 en de vrijspraak van feit 4. Nu het hof ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig nader onderzoek van deze zaken, zal het openbaar ministerie niet-ontvankelijk worden verklaard in het ingestelde hoger beroep tegen de vrijspraak van het cumulatief tenlastegelegde witwassen van een Rolex onder feit 3 en tegen de vrijspraak van feit 4.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, ten laste gelegd dat:
1.
hij, in of omstreeks de periode van 2 juni 2020 t/m 29 december 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij, op of omstreeks 29 december 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4,03 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of ongeveer 16,13 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 29 december 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, van een of meer voorwerpen te weten - een contant geldbedrag van (in totaal) 38.846,64,- euro, - de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindtplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of - heeft verborgen en/of verhuld, wie de rechthebbende op dit voorwerp c.q. deze voorwerpen is/zijn en/of - dit voorwerp c.q. deze voorwerpen heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, dan wel redelijker wijs moest vermoeden, dat dit voorwerp c.q. die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeteren. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsmotivering

Feit 1
De advocaat-generaal heeft aangegeven dat de (korte) periode van het bewezenverklaarde feit 1 voor het openbaar ministerie (onder meer) reden is geweest om appel in te stellen. De rechtbank heeft de bewezenverklaarde periode laten aanvangen op 28 oktober 2020. De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat gelet op het dossier, waarbij de advocaat-generaal uitdrukkelijk heeft gewezen op de verklaring van getuige [getuige01] en de telefonische contactmomenten met [naam01] , voldoende bewijs aanwezig is om de periode van feit 1 te laten aanvangen op 1 augustus 2020.
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat een langere periode dan de rechtbank heeft bewezenverklaard niet uit het dossier kan volgen. De getuigenverklaringen in het dossier duiden niet op een langere pleegperiode, ook de telefooncontacten bieden geen onderbouwing voor een langere pleegperiode en de herkenning van de verdachte op momenten dat hij volgens de politie aan het dealen zou zijn laten te wensen over terwijl de periode vanaf 28 oktober 2020 overeenkomen met de observaties en zijn eigen verklaring dat hij vanaf oktober 2020 wel eens ‘iets’ heeft verkocht.
Het hof oordeelt als volgt. De verdachte is geobserveerd in de periode van 28 oktober 2020 tot en met
29 december 2020 en daarbij is gezien dat de verdachte korte contactmomenten had met verschillende personen. Daarbij werden handelingen verricht die de verbalisanten ambtshalve herkenden als dealen in drugs. Een aantal kopers hebben verklaard op die momenten drugs bij de verdachte te hebben gekocht. Ook heeft op 15 december 2020 een pseudokoop plaatsgevonden waarbij een agent bolletjes cocaïne van de verdachte heeft gekocht. Bij de aanhouding van de verdachte op 29 december 2020 zijn 43 bolletjes bij hem aangetroffen. In de woning van de verdachte zijn meerdere (digitale) weegschalen aangetroffen en negen plastic zakjes met cocaïne en heroïne. Verdachte heeft zelf verklaard vanaf oktober 2020 weleens drugs te hebben verkocht.
Ten aanzien van de pleegperiode merkt het hof op dat het dossier observaties bevat vanaf 28 oktober 2020. Meerdere getuigen zijn bevraagd over mogelijk dealgedrag van de verdachte in de periode voorafgaand aan 28 oktober 2020. Getuige [getuige02] verklaart desgevraagd “Ja ik koop bij hem alleen wiet. Sinds augustus of september. Ik weet niet zeker. Kan ook oktober zijn.” Getuige [getuige03] verklaart sinds mei te gebruiken, maar herkent de verdachte niet op een foto. Getuige [getuige01] verklaart dat hij sinds maart, april, ongeveer negen maanden, klanten regelt voor een dealer, maar verwart de verdachte tijdens zijn verhoor met een andere straatdealer, genaamd ‘ [naam02] ’.
Gelet op deze verklaringen is het hof van oordeel dat er weliswaar aanwijzingen zijn dat de verdachte in de periode voorafgaand aan 28 oktober 2020 drugs dealde, maar dat deze aanwijzingen niet leiden tot het voor een bewezenverklaring vereiste wettig en overtuigend bewijs. Het hof komt tot eenzelfde bewezenverklaring als de rechtbank.
Feit 3
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het witwassen van de tenlastegelegde geldbedragen bewezen kan worden verklaard. Het inbeslaggenomen contante geld is afkomstig van de drugshandel waaraan de verdachte zich schuldig maakte. De verdachte heeft weliswaar verschillende alternatieve verklaringen afgelegd over de herkomst van het geld, maar dat was steeds op een zodanig laat tijdstip, tot aan de zitting in hoger beroep, dat deze niet meer onderzocht, geverifieerd of gefalsifieerd konden worden. Deze verklaringen zijn voorts niet bevestigd door stukken of getuigenverklaringen.
De raadsvrouw heeft het bepleit de verdachte vrij te spreken van het onder 3 tenlastegelegde. Op de bankrekening van de verdachte zijn geen vreemde dingen te zien. Wat betreft de contante geldbedragen die in de woning zijn aangetroffen heeft de verdachte vanaf het begin een duidelijke verklaring afgelegd; het geld is in de loop der jaren gespaard. De verdachte heeft 26 jaar lang een normale baan gehad, hij heeft een uitkering en toeslagen ontvangen, hij verkoopt soms Surinaamse zangvogels die hij zelf ‘broedt’ en hij heeft geld overgehouden aan de verkoop van zijn horecaonderneming in 2014. Het muntgeld is afkomstig van zijn vader die als hindoepriester collectegeld beheerde. Voorts heeft de verdachte uitgelegd waarom hij een dergelijk geldbedrag contant bewaarde; hij mocht namelijk vanwege het ontvangen van een uitkering niet meer dan € 11.000 op zijn bankrekening hebben. Tenslotte heeft de verdachte in hoger beroep nog verklaard dat hij elk jaar geld ontving van zijn (inmiddels overleden) zus voor haar begrafenis, dit betrof in totaal ongeveer € 10.000 contant. In 2016 zou hij eenmalig een groot bedrag hebben ontvangen aan (achterstallige) kindertoeslag.
Het hof overweegt als volgt. Bij de doorzoeking van het huis van de verdachte zijn contanten aangetroffen tot een totaal van € 38.846,64 en in de fouillering van de verdachte is € 1.626,65 aangetroffen. Het gaat in deze zaak om de vraag of kan worden bewezen dat dit geld, dat de verdachte voorhanden heeft gehad, van misdrijf afkomstig is. Het hof merkt hierbij op dat het niet vereist is dat wordt vastgesteld dat het geld afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is vereist dat vaststaat dat het geld afkomstig is uit enig misdrijf. Om dit te beoordelen hanteert het hof het volgende toetsingskader.
Indien op basis van de feiten en omstandigheden een vermoeden van witwassen kan worden vastgesteld, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag. Deze verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen het geldbedrag en een bepaald misdrijf, dan nog kan bewezen worden dat het geldbedrag ‘uit enig misdrijf’ afkomstig is. Dit is mogelijk als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is.
Naar het oordeel van het hof levert het voorhanden hebben van een aanzienlijke hoeveelheid contant geld, terwijl de verdachte leeft van een uitkering en verschillende toeslagen, en hij verdacht en veroordeeld wordt van en voor handel in verdovende middelen, een vermoeden van witwassen op. Van de verdachte mag dan ook worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van dit geldbedrag. Voor de beoordeling van die verklaring, waaraan niet de eis mag worden gesteld dat de verdachte zijn onschuld bewijst, is mede ven belang het moment waarop en de omstandigheden waaronder deze door de verdachte wordt gegeven.
Bij de politie heeft de verdachte verklaard dat hij een uitkering en verschillende toeslagen ontving en dat hij daarvan geld had gespaard. Verder heeft verdachte verklaard dat het geld deels afkomstig was van de verkoop van zijn i café in 2014. Hij zou voor die verkoop € 15.000 hebben ontvangen plus € 2.000 aan muntgeld afkomstig uit de in dat café staande gokkasten.
Om te onderzoeken of de verklaring van de verdachte aannemelijk is, bevat het dossier een proces-verbaal waarin een verbalisant een de eenvoudige kasopstelling heeft opgemaakt. Hierbij is rekening gehouden met de hierboven weergegeven verklaring van verdachte, zijn geldstortingen en -opnames en met het bij hem aangetroffen geld. Uit deze eenvoudige kasopstelling volgt dat de verdachte € 7.139,02 meer heeft uitgegeven of in zijn bezit heeft gehad dan waar hij op een legale manier over had kunnen beschikken.
In hoger beroep heeft de verdachte voorts voor het eerst verklaard dat zijn (inmiddels overleden) zus een hartafwijking had, daardoor geen uitvaartverzekering kon afsluiten en de verdachte daarom vanaf 2016 ieder jaar € 2.000 in contanten heeft gegeven voor als zij zou komen te overlijden. De zus van verdachte is in mei 2021 overleden en de verdachte had aldus in totaal ongeveer € 10.000 van zijn zus ontvangen welk bedrag hij naar eigen zeggen bewaarde in de zak van een broek die in een koffer lag.
Ten aanzien van deze verklaring overweegt het hof dat dit – mede gelet op het moment waarop die is gegeven – een niet verifieerbare verklaring betreft. Uit de e-mail van zijn broer en zus, die de verdachte ter ondersteuning van deze verklaring in hoger beroep heeft overgelegd, volgt enkel dat de inmiddels overleden zus in de loop der jaren geld opzij heeft gelegd voor een eventuele uitvaart en dat zij met de verdachte heeft besproken dat hij (onder andere) de financiële afhandeling van de uitvaart op zich zou nemen. Gelet op deze algemene verklaring, ziet het hof hierin geen verificatie of ondersteuning van de verklaring van de verdachte dat het (in een broekzak in een koffer) aangetroffen geld een legale herkomst had.
Gelet op de eenvoudige kasopstelling concludeert het hof dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag van € 7.139,02 uit enig eigen misdrijf afkomstig is. Het hof vindt dan ook bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan eenvoudig witwassen, door een bedrag van € 7.139,02 voorhanden te hebben.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 28 oktober 2020 tot en met 29 december 2020 te Amsterdam, meermalen telkens opzettelijk heeft verkocht en verstrekt hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en heroïne.
2.
hij op 29 december 2020 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3,63 gram van een materiaal bevattende heroïne en ongeveer 14,63 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
3.
hij op 29 december 2020 te Amsterdam, een contant geldbedrag van € 7.139,02 voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist, dat dit voorwerp geheel - onmiddellijk - afkomstig was uit enig eigen misdrijf.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod,
meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudig witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die zijn strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van het voorarrest waarvan twee maanden voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaren met de bijzondere voorwaarden meldplicht bij de reclassering, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, dagbesteding en locatieverbod.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder feit 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd twee jaar en bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich gedurende twee maanden schuldig gemaakt aan de (straat)verkoop van cocaïne en heroïne. Daarnaast heeft hij cocaïne en heroïne in zijn bezit gehad. Verdachte is daardoor medeverantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van harddrugs veroorzaken. Cocaïne en heroïne werken sterk verslavend en zijn zeer schadelijk voor de gezondheid. Daarnaast gaat het dealen van drugs op straat gepaard met veel overlast en een onveilig gevoel in de buurt.
Voorts heeft het hof bij de bepaling van de straf in aanmerking genomen dat de verdachte ten gevolge van de onderhavige strafbare feiten zijn woning en uitkering is kwijtgeraakt en met zijn (weliswaar meerderjarige) dochter geen vaste woon-, of verblijfplaats meer heeft. Gelet hierop ziet het hof geen aanleiding een hogere straf op te leggen dan de verdachte in eerste aanleg heeft gekregen, ook al heeft het hof meer feiten bewezen verklaard.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 15 december 2021 is hij eerder ter zake van een opiumwetdelict onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Gelet op hetgeen hiervoor over de ernst van de feiten en de omstandigheden is vermeld, kan niet worden volstaan met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. Wel is het hof van oordeel dat geen aanleiding is een langer onvoorwaardelijk strafdeel te bepalen dan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
De reclassering adviseert in een advies van 12 maart 2021 een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij reeds contact heeft met [instelling01] om een woning te vinden. Gelet hierop ziet het hof aanleiding om enkel de bijzondere voorwaarde van meldplicht bij de reclassering op te leggen.

Verbeurdverklaring

Weegschalen
Het onder 1 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met behulp van de hierna te noemen in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen. Zij behoren de verdachte toe. De weegschalen dienen te worden verbeurdverklaard en zijn daarvoor vatbaar aangezien het bewezenverklaarde met behulp van die voorwerpen is begaan.
Geldbedrag
Het onder 3 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met behulp van het hierna te noemen in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp. Blijkens de beslaglijst is in totaal € 40.473,29 aangetroffen bij de verdachte. Gelet op het bewezenverklaarde onder feit 3 dient € 7.139,02 van het in beslaggenomen geld verbeurd te worden verklaard, aangezien het bewezenverklaarde met dit geldbedrag is begaan. Het overige geldbedrag zal aan de verdachte worden teruggegeven.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 57 en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het cumulatief tenlastegelegde witwassen van een Rolex onder feit 3 en ter zake van feit 4.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd te melden bij Reclassering Nederland, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 1 STK Weegschaal
  • 1 STK Weegschaal
  • 3 STK Weegschaal
  • Geldbedrag ter hoogte van € 7.139,05
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
  • Een geldbedrag ter hoogte van € 33.334,27.
  • 101 Amerikaanse dollars.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Lolkema, mr. R.D. van Heffen en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
20 januari 2022.
Mrs. Van Heffen en Dantuma-Hieronymus zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.