3.5Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn acht grieven op. Geen grief is gericht tegen de overweging dat het ongeoorloofd verzuim waardoor [appellant] niet heeft meegewerkt aan zijn re-integratie als zelfstandige grond voor het gegeven ontslag voldoende is en dat daardoor aan de andere reden voor het gegeven ontslag (het zonder toestemming afreizen naar oranje gebied) niet wordt toegekomen. De overige grieven komen er in wezen op neer dat een dringende reden ontbreekt, omdat [appellant] goede redenen had niet kort voor 8 februari 2021 naar Nederland terug te reizen, aangezien hij in Ghana het medisch advies had gekregen rust te houden en hem ontraden was een lange reis te maken. [appellant] bestrijdt dat hij zich op 20 december 2020 bij Schoonmaken had moeten ziekmelden, omdat hij op dat moment al geruime tijd ziek was. [appellant] voert aan dat Schoonmaken had ingestemd met zijn vertrek naar Ghana, om aldaar een medische behandeling te ondergaan. Hij stelt verder dat hij Schoonmaken conform instructie op de hoogte heeft gehouden van zijn medische situatie. Dat hij op 8 februari 2021 niet was teruggekeerd was daarom (ook) een situatie van overmacht. Dat aan hem eerdere waarschuwingsbrieven waren gestuurd doet hieraan niet af, reeds omdat voorafgaand aan het versturen van die waarschuwingsbrieven niet conform de cao-bepalingen hoor en wederhoor had plaatsgevonden. Ten slotte is [appellant] van oordeel dat de kantonrechter zijn persoonlijke omstandigheden onvoldoende heeft meegewogen. Het hof overweegt als volgt.
3.6.1De voor dit hoger beroep relevante reden die aan het ontslag op staande voet ten grondslag is gelegd, en die door [appellant] in zijn verweer in eerste aanleg ook zo is opgevat, is dat [appellant] op 8 februari 2021 niet conform afspraak op het werk verscheen, en zich vervolgens ook niet binnen vijf dagen nadien bij Schoonmaken meldde. [appellant] betwist dat niet maar voert aan, zo begrijpt het hof, dat hij om medische redenen niet in staat was op 8 dan wel 13 februari 2021 in Nederland te zijn, dan wel dat hij vertrouwde op het advies van zijn medische behandelaars in Ghana de reis naar Nederland niet te ondernemen.
3.6.2[appellant] voert daarbij aan dat Schoonmaken ervan op de hoogte was dat hij naar Ghana reisde om een medische behandeling te ondergaan. Dit laatste wordt door Schoonmaken stellig betwist en het hof volgt Schoonmaken daarin. Uit de op 15 december 2020 gedateerde brief van Schoonmaken blijkt dat Schoonmaken er van uitgaat dat [appellant] voor vakantie of familiebezoek naar Ghana reist. Uit de rapportage van de Arboarts van 17 december 2020 blijkt dat [appellant] binnenkort acht weken vakantie heeft en dat de Arboarts verwacht dat een periode van rust zal bijdragen aan het herstel van [appellant] ; over in Ghana te ondergane medische behandelingen wordt daarbij niet gesproken. Dat Schoonmaken ervan op de hoogte zou zijn geweest dat [appellant] in Ghana medische behandelingen zou ondergaan, laat staan dat zij daarmee zou hebben ingestemd, staat daarmee allerminst vast.
3.6.3[appellant] voert aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat hij op 20 december 2020 had moeten melden in Ghana ziek te zijn geworden. Aan [appellant] kan worden toegegeven dat hij, reeds ten tijde van zijn vertrek naar Ghana, ziek was in de zin van artikel 7:629 BW; in die zin was sprake van voortdurende ziekte. Deze tekortkoming is echter niet aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegd, zodat [appellant] geen belang heeft bij deze grief. Overigens is het hof van oordeel dat [appellant] op grond van het goed werknemerschap wel meteen aan Schoonmaken had moeten melden dat hem door zijn behandelend artsen in Ghana bedrust was voorgeschreven (naar zijn zeggen tot eind januari 2021), aangezien die informatie voor de re-integratie van belang was.
3.6.4[appellant] beroept zich op de informatie die hij van zijn behandelende artsen in Ghana heeft verkregen. Uit de door hem overgelegde stukken blijkt dat hij kennelijk op 20 december 2020 onder behandeling is gekomen van de Multi Clinic (waarvan geen adres blijkt uit de schriftelijke verklaring, maar een postbus), en waarvan een zonder bij name genoemde medical officer schrijft dat hij zich aldaar die dag had gemeld met klachten aan de knie en aan de rug. Kennelijk zijn van de linker knie en de rug op 1 februari 2021 röntgenfoto’s gemaakt wat tot een die dag op schrift gestelde diagnose door het Unilab Medical Diagnostic Services heeft geleid. In een brief gedateerd 2 februari 2021 verklaart de medical officer van de Multi Clinic dat [appellant] vanaf 5 februari 2021 gedurende drie tot vier weken bedrust moet houden en daarom in (de buurt van) de kliniek zal moeten verblijven. Deze informatie komt niet overeen met hetgeen [appellant] tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaarde. [appellant] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij vanaf eind januari 2021 in de kliniek heeft verbleven omdat hij bedrust diende te houden. Op 13 februari 2021 schrijft de medical officer van de Ghana Health Services (onder vermelding van Tafo Government Hospital en onder vermelding van een ander postbusnummer) dat [appellant] klachten aan de knie en de rug ondervindt en dat hij daarom vanaf 15 februari 2021 gedurende drie tot vier weken bedrust moet houden en in de kliniek zal moeten verblijven. Ter zitting in hoger beroep heeft [appellant] verklaard in (slechts) een kliniek te hebben verbleven. Aan [appellant] is ter zitting in hoger beroep gevraagd of hij kwitanties had van zijn verblijf in de kliniek waar hij heeft verbleven. [appellant] heeft daarop naar het oordeel van het hof geen duidelijk antwoord gegeven en heeft in ieder geval niet verklaard dat hij die kwitanties had en bereid was ze te verstrekken. Op de vraag ter zitting in hoger beroep hoe de situatie was tussen 20 december 2020 en eind januari/begin februari 2021, heeft [appellant] verklaard dat hem geen voorschriften waren verstrekt, inhoudende het doen van oefeningen of het houden van rust, en dat hij dus kon gaan en staan waar hij wilde.
3.6.5Al met al roepen de door [appellant] verstrekte verklaringen van zijn behandelend artsen in Ghana vragen op wat betreft de precieze inhoud van de aan hem gegeven adviezen. Vast staat dat de Arboarts, die [appellant] al voorafgaand aan zijn vertrek naar Ghana had gezien, op 8 februari 2021 op basis van de uit Ghana verkregen informatie heeft geoordeeld dat sprake was van dezelfde klachten die al in Nederland bestonden, en dat [appellant] in staat werd geacht naar Nederland terug te keren. Ook als ervan moet worden uitgegaan dat [appellant] van zijn Ghanese behandelaars te horen had gekregen dat het hem ontraden werd naar Nederland terug te reizen, bestaat er dus een verschil van opvatting (tussen de behandelend artsen die naar het oordeel van het hof geen consistente verklaringen hebben afgelegd, en de Arboarts) of [appellant] vlak voor 8 februari 2021 wel of niet tot terugreizen in staat was. Van [appellant] had onder deze omstandigheden verwacht mogen worden hieromtrent een deskundigenoordeel aan te vragen. [appellant] , die voorzien was van juridische bijstand, heeft daarvan afgezien. Daar komt bij dat [appellant] er naar het oordeel van het hof geen afdoende verklaring voor heeft gegeven waarom hij wel in staat was op 17 december 2020 naar Ghana te reizen, en waarom hij begin februari 2021 niet in staat was weer terug te reizen naar Nederland. Dat zijn gezondheid, en in het bijzonder zijn mobiliteit, sinds 17 december 2020 achteruit zou zijn gegaan heeft hij niet dan wel onvoldoende gemotiveerd gesteld. Het hof heeft uit de verklaringen van [appellant] veeleer, althans ook, de indruk gekregen dat hij in Ghana graag een langdurige medische behandeling wilde ondergaan. Dat mag zo zijn, maar dat is iets anders dan het om medische redenen niet kunnen terugreizen.
3.6.6De verklaring gedateerd 18 maart 2021 van de Ghana Health Services, inhoudend dat [appellant] (had) ‘to refrain from long sitting travel distance from 4th February to 18th March 2021’ maakt dit niet anders. Allereerst heeft [appellant] noch zijn advocaat er naar het oordeel van het hof een overtuigende verklaring voor gegeven waarom deze verklaring pas in hoger beroep is ingebracht. [appellant] heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij de verklaring bij zijn terugreis omstreeks 20 maart 2021 in Ghana ‘was vergeten’. Hij heeft evenwel niet duidelijk kunnen maken wanneer hij dit dan heeft bemerkt, en wanneer hij de verklaring aan zijn advocaat heeft verstrekt. Ook de advocaat kon hierover geen uitsluitsel geven. Nog los daarvan komt de inhoud van de verklaring niet overeen met de andere verstrekte informatie uit Ghana. De datum van 4 februari vanaf welke [appellant] niet in staat zou zijn te reizen stemt niet overeen met de andere verklaringen: door dezelfde Ghana Health Services wordt immers op 13 februari 2021 gemeld dat hij vanaf de 15e daar bedrust moet gaan houden. De Multi Clinic heeft het over 5 februari.
3.6.7Al met al acht het hof het betoog van [appellant] en de door hem verstrekte verklaringen dat hij erop mocht vertrouwen niet te kunnen reizen op onderdelen tegenstrijdig en daarmee niet overtuigend. Het hof is daarom van oordeel dat hij zonder goede reden op 8 en op 13 februari 2021 zich niet bij Schoonmaken op het werk in Nederland heeft gemeld. Van overmacht om naar Nederland terug te keren is niet gebleken. Schoonmaken heeft onweersproken gesteld dat er dagelijks vliegtuigen vliegen van Ghana naar Nederland, zodat [appellant] op en kort na 8 februari 2021 (toen Schoonmaken hem de loonstop had opgelegd en deze ook met hem had gecommuniceerd) de gelegenheid had per direct alsnog terug te keren. Deze omstandigheden, gelet op de duidelijke waarschuwing die [appellant] had gehad dat het niet nakomen van deze opdracht tot ontslag op staande voet zou leiden, in combinatie met de eerdere waarschuwingen die hij al had gehad, ook voor het te laat van vakantie terugkeren, dragen bij aan de conclusie dat [appellant] Schoonmaken een dringende reden heeft gegeven voor ontslag op staande voet. Dat voorafgaand aan het geven van deze waarschuwingen onvoldoende hoor en wederhoor zou zijn betracht – hetgeen [appellant] stelt en Schoonmaken betwist – maakt niet dat aan deze herhaalde waarschuwingen geen gewicht kan worden toegekend. [appellant] heeft ook niet gesteld dat de in de waarschuwingen genoemde verwijten op feitelijke onjuistheden berusten. Dat de gevolgen van een ontslag op staande voet voor [appellant] ingrijpend zijn maakt dat niet anders. Het ontslag op staande voet is daarmee terecht gegeven en de verzoeken in hoofdzaak alsmede tot het treffen van een provisionele vordering stranden daarop.