ECLI:NL:GHAMS:2022:3886

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
15 november 2023
Zaaknummer
23-000194-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van geldbedragen door middel van money transfers met niet aannemelijke verklaring van herkomst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1966, werd beschuldigd van het witwassen van geldbedragen door middel van money transfers naar zijn zoon, de medeverdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte via twee money transfers in totaal € 7.000,00 heeft overgemaakt aan zijn zoon, die zich op dat moment in Trinidad en Tobago bevond. De verdachte heeft onbeperkt hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij voor een aantal geldbedragen was vrijgesproken. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor de beslissingen tot vrijspraak, maar heeft de overige beschuldigingen beoordeeld.

De advocaat-generaal heeft betoogd dat de verdachte niet in staat was om de herkomst van het geld aannemelijk te maken, en dat het geld vermoedelijk uit misdrijf afkomstig was. De verdediging heeft daarentegen gesteld dat de verdachte een verifieerbare verklaring had over de herkomst van het geld, maar het hof oordeelde dat de verdachte niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat het geld legaal was verkregen. Het hof heeft de bewijsoverwegingen van de rechtbank vervangen door de zijne en heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van twintig uren voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor de vrijgesproken bedragen, maar het vonnis van de rechtbank voor de overige beschuldigingen bevestigd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000194-21
datum uitspraak: 8 december 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 11 januari 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-973017-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
2, 3 en 24 november 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft onbeperkt hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

Aan de verdachte is verweten dat hij witwashandelingen heeft verricht ten aanzien van tien verschillende geldbedragen. Naar het oordeel van het hof zijn de witwashandelingen ten aanzien van deze geldbedragen (impliciet) cumulatief ten laste gelegd.
De rechtbank heeft de verdachte ter zake van acht geldbedragen vrijgesproken. De verdachte heeft onbeperkt hoger beroep tegen het vonnis ingesteld. Dit betekent dat het hoger beroep mede gericht is tegen de beslissingen tot vrijspraak. Gelet op artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) staat voor de verdachte tegen deze beslissingen evenwel geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep.
Dit betekent dat in hoger beroep enkel nog de ten laste gelegde witwashandelingen ten aanzien van de geldbedragen van € 2.000,00 en € 5.000,00 ter beoordeling aan het hof voorliggen.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit daarom bevestigen, met dien verstande dat het hof (i) de bewijsoverweging van de rechtbank (onder punt 3.3.3) vervangt door de hierna genoemde bewijsoverweging en (ii) de door de rechtbank genoemde bewijsmiddelen vervangt door de hierna weergegeven bewijsmiddelen.
Verder stelt het hof vast dat de in het vonnis van de rechtbank opgenomen bewezenverklaring een kennelijke verschrijving bevat, in die zin dat in de eerste regel abusievelijk het woord ‘met’ is blijven staan. Het hof zal de bewezenverklaring verbeterd lezen, dus: ‘27 februari 2013
en28 februari 2013’.

Bewijsoverweging

De verdachte wordt verweten, samengevat, dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen door via een tweetal money transfers een bedrag van in totaal € 7.000,00 over te maken aan zijn zoon, de medeverdachte [medeverdachte] .
De advocaat-generaal heeft zich overeenkomstig de inhoud van haar schriftelijke requisitoir op het standpunt gesteld, samengevat weergegeven, dat de verdachte naast de genoemde bedragen ook nog – met inschakeling van [betrokkene 1] – via twee andere money transfers een bedrag van in totaal € 10.000,00 aan [medeverdachte] heeft overgemaakt. De legale vermogenspositie van de verdachte was ten tijde van de stortingen evenwel ontoereikend om dergelijke stortingen te kunnen doen. Zijn inkomen was in de periode van 2009 tot en met 2014 na betaling van vaste lasten zeer beperkt. Dat hij over meer geld heeft kunnen beschikken door de verkoop van de boot van zijn moeder acht de advocaat-generaal hoogst onwaarschijnlijk. Het kan volgens haar niet anders zijn dan dat het bedrag van € 7.000,00 uit misdrijf afkomstig is, zodat het ten laste gelegde witwassen kan worden bewezen.
De verdediging heeft betoogd, samengevat weergegeven, dat de verdachte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft afgelegd over hoe hij de beschikking heeft gehad over het bedrag van € 7.000,00. Bij het onderzoek van de politie naar het inkomen van de verdachte is uitgegaan van een verkeerde uitleg van het sociaal minimum; dit onderzoek is bovendien gebaseerd op niet-onderbouwde en niet-becijferde aannames over de kosten van de verdachte. De verdachte heeft verder een concrete en verifieerbare verklaring afgelegd over de verkoop van de sloep van zijn moeder, die door het openbaar ministerie niet nader is onderzocht. Onder deze omstandigheden heeft het openbaar ministerie niet aangetoond dat het niet anders kan zijn dat het bedrag van € 7.000,00 uit misdrijf afkomstig is en de verdachte dient dus van het witwassen te worden vrijgesproken.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht (Sr) opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf’ kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, zoals in deze zaak het geval is, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
De verdachte heeft op 27 en 28 februari 2013 vanuit Nederland via twee money transfers contante geldbedragen van respectievelijk € 2.000,00 en € 5.000,00 overgemaakt aan de medeverdachte [medeverdachte] . Deze bevond zich toen op Trinidad en Tobago. Het hof stelt vast:
  • i) dat sprake is geweest van relatief hoge geldbedragen,
  • ii) die op twee achtereenvolgende dagen zijn overgemaakt,
  • iii) zonder gebruik te maken van het reguliere financiële verkeer, maar
  • iv) via money transfers (naar het buitenland), waarvoor – naar algemeen bekend is – kosten moeten worden gemaakt die aanzienlijk hoger zijn dan voor een bancaire overboeking,
  • v) ten behoeve van een ontvanger die zich bevond in het Caraïbisch gebied, van waaruit – naar algemeen bekend is – grote hoeveelheden cocaïne Nederland worden ingevoerd, wat veelal gepaard gaat met het genereren van grote contante geldbedragen die terugvloeien in omgekeerde richting.
Onder deze feiten en omstandigheden, in samenhang bezien, leveren deze stortingen een redelijk vermoeden van witwassen op. Dit is door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep ook erkend. Van de verdachte mag daarom worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare, niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken verklaring geeft over de herkomst van deze bedragen.
Bij de beoordeling van de vraag of de verdachte in dit laatste is geslaagd, dient te worden vooropgesteld dat hij bij de politie geen inhoudelijke verklaring over de stortingen heeft willen afleggen. Pas ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard over de stortingen, waarbij hij heeft toegelicht dat het geld dat hij aan familie overboekte deels afkomstig is uit de cafetaria; in zijn kluis lag een bedrag van ongeveer € 5.000,00 uit de cafetaria. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte voor het eerst verklaard dat hij ook over geld beschikte van de verkoop van de sloep van zijn moeder. Volgens de verdachte moet het wel zo zijn dat de stortingen aan zijn zoon [medeverdachte] zijn gedaan met het geld van de sloep en ‘grotendeels’ het geld uit de cafetaria, want dit waren de enige twee geldbronnen waarover hij beschikte.
In het (vanwege de toen geldende COVID19-maatregelen niet-ondertekende) proces-verbaal ‘Bevindingen inzake legaal inkomen [verdachte] ’ van 7 december 2020 is een overzicht opgenomen van het (bij de belastingdienst bekende) inkomen van de verdachte over de periode 2009 tot en met 2013. De verbalisant heeft bij het bepalen van dit inkomen de betaalde inkomstenbelasting, bij gebreke aan definitieve heffingen, in het voordeel van de verdachte over alle jaren op nihil gesteld. Na aftrek van de door de verdachte gedane hypotheekbetalingen resteert over de genoemde jaren het volgende inkomen:
  • het jaar 2009: € 12.891,00
  • het jaar 2010: € 10.539,00
  • het jaar 2011: € 10.947,00
  • het jaar 2012: € 11.748,00
  • het jaar 2013: € 18.274,00
Dit betekent dat de verdachte over deze vijf jaren een gemiddeld netto-inkomen had van ongeveer € 12.000,00 per jaar, in aanmerking genomen dat het – relatief – hoge inkomen van 2013 slechts beperkt kan zijn aangewend voor de stortingen in februari van dat jaar. In aanvulling hierop beschikte de verdachte nog over een zorgtoeslag (in 2012 een bedrag van € 1.665,00 en in 2013 een bedrag van € 1.059,00) en een kindgebonden budget (in 2013 een bedrag van € 1.094,00).
Bij de beoordeling van de verklaring van de verdachte over de herkomst van de gedane stortingen is van belang dat de uitgaven van de verdachte niet beperkt zijn gebleven tot deze twee stortingen. Op 27 en 28 februari 2013 heeft [betrokkene 1] via money transfers tweemaal een bedrag van € 5.000,00 aan de medeverdachte [medeverdachte] overgemaakt. Tijdens het verhoor bij de politie op 13 mei 2014 heeft [betrokkene 1] verklaard dat hij het bedrag van € 5.000,00 op verzoek van de verdachte heeft overgemaakt. Bij het verhoor bij de rechter-commissaris heeft [betrokkene 1] nader toegelicht dat hij meermalen op verzoek van de verdachte € 5.000,00 aan [medeverdachte] heeft overgemaakt. Hij kreeg het geld van de verdachte, bij diens snackbar. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat hij [betrokkene 1] heeft gevraagd om geld over te maken, maar het hof ziet hierin en ook overigens geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van [betrokkene 1] . Daarbij is van belang dat deze verklaring ook steun vindt in de omstandigheid dat [betrokkene 1] op dezelfde dagen als de verdachte zelf, aan dezelfde ontvanger, de geldbedragen heeft overgeboekt.
Naar het oordeel van het hof is het hoogst onaannemelijk dat de inkomsten van de verdachte in de periode van 2009 tot begin 2013 toereikend zijn geweest om, met ook nog de kosten voor het dagelijks levensonderhoud, in twee dagen tijd de genoemde stortingen (het ‘grootste deel’ van € 7.000,00 en het bedrag van € 10.000,00 via [betrokkene 1] ) te kunnen doen – die immers zijn gemiddelde netto-jaarinkomen overstijgen, ook indien de bedragen van de zorgtoeslag en het kindgebonden budget geheel in aanmerking worden genomen. Aldus heeft de verdachte niet een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken verklaring gegeven voor de stortingen van in totaal € 7.000,00. Naar het oordeel van het hof kan het daarom niet anders zijn dan dat dit onverklaarbaar contant vermogen, bij gebreke van een dergelijke verklaring, uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit wist.

De bewijsmiddelen

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de redengevende feiten en omstandigheden die in de volgende bewijsmiddelen zijn vervat:
1. De
verklaring van de verdachteter terechtzitting in hoger beroep van 2 november 2022. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang:
Ik heb volgens mij tweemaal via money transfers een geldbedrag aan [medeverdachte] (het hof begrijpt: [medeverdachte] ) overgemaakt, te weten een bedrag van € 5.000,00 en een bedrag van € 2.000,00.
2. Een
proces-verbaal van bevindingen‘Zaaksdossier witwassen en valsheid in geschrift’ van 8 oktober 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar UMN17-232 (Zaaksdossier E02, map 1, pag. 14 en 15).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
relaas van voornoemde verbalisant:
Money transfers naar [medeverdachte 2] en [medeverdachte] in Trinidad en Tobago
In de periode van 31 januari 2013 tot en met 24 april 2013 is via money transfers naar [medeverdachte 2] en [medeverdachte] in Trinidad en Tobago geld overgemaakt. Hieronder worden de money transfers weergegeven. De informatie van de money transfers is afkomstig van De Nederlandsche Bank:
Datum Ontvanger Bedrag Verzender
27-2-2013 [medeverdachte] € 5.000 [betrokkene 1]
27-2-2013 [medeverdachte] € 2.000 [verdachte]
28-2-2013 [medeverdachte] € 5.000 [betrokkene 1]
28-2-2013 [medeverdachte] € 5.000 [verdachte]
3. Een
geschrift, te weten een overzicht van door Western Union verstrekte informatie over money transfers van 2 april 2014 (Zaakdossier E02, pag. 273E tot en met 273M).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Datum Sender Payee Principal Cur. Description Principal Cur.
name name
28/2/13 [verdachte] . [medeverdachte] 39.637,21 TTD Trinidad& 5000 EUR
[achternamen] Tobago DLR
4. Een
geschrift, te weten een niet-ondertekend proces-verbaal van bevindingen van 7 december 2020, opgesteld door de opsporingsambtenaar [verbalisant] (los document, tevens als bijlage gehecht aan het proces-verbaal ter terechtzitting van de rechtbank van 8 december 2020).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
relaas van voornoemde verbalisant:
Op 3 december 2020 werd gevraagd te duiden wat er in de door iCOV verstrekte gegevens betreffende verdachte [verdachte] beschreven staat. De iCOV-gegevens (belastinggegevens) zien op de periode 2009 tot en met 2013.
Inkomen uit (voormalige) arbeid (box I)
In de periode 2009-2014 had [verdachte] als enig legaal inkomen uit arbeid, zijn eenmanszaak. De onderneming was net winstgevend. [verdachte] kon uit de onderneming inkomen onttrekken, maar teerde daarbij soms op het ondernemingsvermogen in. Zijn inkomen was:
Belastingdienst betreffende Netto besteedbaar
totaal inkomen [verdachte]
Jaar Daadwerkelijk Betaalde Hypotheek- netto te besteden
onttrokken inkomstenbelasting betalingen
2009 € 22 715 ? - € 9 824 € 12 891
2010 € 19 881 ? - € 9 342 € 10 539
2011 € 20 289 ? - € 9 342 € 10 947
2012 € 21 405 ? - € 9 657 € 11 748
2013 € 26 834 ? - € 8 560 € 18 274
In verband met het ontbreken van definitieve heffingen, is de betaalde inkomstenbelasting in het voordeel van verdachte op € 0 gesteld.
Inkomen uit aanmerkelijk belang (box II)
In de periode 2009-2014 had [verdachte] geen inkomen uit aanmerkelijk belang.
Inkomen uit vermogen (box III)
In de periode 2009-2014 had [verdachte] geen (forfaitair) inkomen uit vermogen. Het saldo van diens (vrijgestelde) box III-vermogen was:
Totaal vermogen uit bankspaargelden, effecten, buitenlandse rente en verzekeringen
Jaar Totaal
2010 € 1.905
2011 € 808
2012 - € 5.979
2010-2012 vermogen is gerenseigneerd vermogen. In 2013 en 2014 deed hij daarvan geen belastingaangifte en ontbraken mij de gerenseigneerde gegevens. Zijn vermogen was in 2009-
2014 ruim onder de vrijstellingen van die jaren.
Ook het rendement uit (legaal opgegeven) vermogen van [verdachte] wordt door de dienst Toeslagen meegenomen in de berekening van de toeslagen. Het (forfaitair) rendement was elk jaar echter nihil, daar het gerenseigneerde vermogen van [verdachte] nihil was in die jaren. Verdachte kon dus niet putten uit enig legaal gestald vermogen.
Toeslagen
Van huurtoeslag of kinderopvangtoeslag was voor [verdachte] geen sprake. Er was wel sprake van zorg(premiebetaling) en door [verdachte] werd met succes een beroep gedaan op de zorgtoeslag:
Toeslagjaar Datum aanvang Datum einde Tegemoetkomingsbedrag
2012 1/1/2012 30/11/2012 € 1 596
2012 1/12/2012 31/12/2012 € 69
2013 1/1/2013 31/12/2013 € 1 059
Daarnaast ontving [verdachte] een kindgebonden budget:
Toeslagbedrag kind Jaar
€ 1 094 2013
5. Een
proces-verbaal van verhoorvan 15 mei 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door bevoegde opsporingsambtenaren (map E2, doorgenummerde pag. 275 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van
de verdachte [betrokkene 1]:
Ik heb via een money transfer voor [verdachte] geld overgemaakt aan [medeverdachte] . Volgens mij was dat 5000 euro. Ik kwam bij de [snackbar] (het hof begrijpt: de eenmanszaak van [verdachte] ) en [verdachte] vroeg aan mij of ik geld wilde overmaken.
6. Een
proces-verbaalvan 7 november 2016, opgemaakt door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Noord-Holland (los document).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van
de getuige [betrokkene 1]:
Ik heb twee of drie keer geld overgemaakt aan [medeverdachte] . Volgens mij drie keer € 5.000,00. Ik kreeg dat geld van [verdachte] . In die tijd werkte ik in zijn snackbar. Hij had mij
dat gevraagd. [verdachte] gaf me het geld elke keer fysiek, gewoon bij de snackbar.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven beslissingen tot vrijspraak van het ten laste gelegde (medeplegen van) witwassen ter zake van de geldbedragen (i) € 1.000,00, (ii) € 500,00, (iii) € 2.500,00, (iv) € 250,00, (v) 725,00, (vi) 250,00, (vii) € 350,00 en (viii) € 100,00.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J. Piena, mr. K.J. Veenstra en mr. R.A.E. van Noort, in tegenwoordigheid van
mr. T. Kaandorp, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 december 2022.
=========================================================================
proces-verbaal uitspraak
_______________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000194-21
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, op 8 december 2022.
Tegenwoordig zijn:
mr. J. Piena, voorzitter,
mr. K.J. Veenstra en mr. R.A.E. van Noort, leden,
en mr. T. Kaandorp, griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. M. Steinmetz, advocaat-generaal.
De raadsheer doet de zaak tegen de verdachte [verdachte] uitroepen.
De verdachte is
wel / nietin de zaal van de terechtzitting aanwezig.
Raadsman/raadsvrouw is
wel / nietaanwezig.
(zo ja:) naam raadsman/raadsvrouw en plaats:
Tolk is
wel / nietaanwezig. (zo ja:) naam tolk en taal:
De raadsheer spreekt het arrest uit.
De raadsheer geeft de verdachte kennis, dat daartegen binnen 14 dagen na heden beroep in cassatie kan worden ingesteld.
(indien de VTE is verschenen)
De verdachte heeft
wel / geenafstand gedaan van het recht aanwezig te zijn bij de uitspraak.
(indien VTEin deze zaakis gedetineerd)
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de raadsheer en de griffier is vastgesteld en ondertekend.