ECLI:NL:GHAMS:2022:3868

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 mei 2022
Publicatiedatum
22 september 2023
Zaaknummer
K21/230236
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beklag ex art. 12 Sv tegen niet vervolgen politieambtenaar wegens geweldsgebruik

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 mei 2022 uitspraak gedaan in een beklagprocedure ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Klager had beklag ingediend tegen de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen een politieambtenaar, beklaagde, die betrokken was bij een incident op het Centraal Station in Amsterdam op 14 augustus 2020. Klager, die op dat moment in de hal op het station wachtte, werd aangesproken door beklaagde, wat leidde tot een woordenwisseling en een handgemeen. Klager viel en liep daarbij een heupfractuur op, waarna hij aangifte deed van zware mishandeling tegen beklaagde.

Het hof heeft de zaak behandeld in raadkamer, waarbij zowel klager als beklaagde zijn gehoord. De advocaat-generaal heeft in zijn verslag aangegeven dat het geweld dat door beklaagde is toegepast niet noodzakelijk, adequaat of proportioneel was. Het hof heeft vastgesteld dat klager geen geweld heeft gebruikt en dat er geen dreigende situatie was. Ondanks de conclusie dat beklaagde mogelijk strafbaar heeft gehandeld, heeft het hof besloten om geen vervolging in te stellen. Dit besluit is gebaseerd op de overweging dat beklaagde reeds voldoende disciplinair is gestraft, waaronder een voorwaardelijk strafontslag en een overplaatsing. Het hof heeft het beklag van klager afgewezen, met de conclusie dat er geen goede redenen zijn voor strafvervolging.

Uitspraak

afdeling strafrecht
beklagkamer
rekestnummer K21/230236
Beschikking op het beklag van:
[klager],
klager,
woonplaats kiezende op het kantooradres van de gemachtigde: mr. W. Drummen, advocaat te Amsterdam.

1.Het beklag

Het hof heeft op 24 juni 2021 het klaagschrift ontvangen. Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam om geen strafvervolging in te stellen tegen
[beklaagde](hierna: beklaagde) ter zake van (zware) mishandeling.

2.Het verslag van de advocaat-generaal

Bij verslag van 3 november 2021 heeft de advocaat-generaal, alvorens een definitief standpunt in te nemen, het hof in overweging gegeven de beelden van de gebeurtenissen te bekijken en beklaagde te horen.

3.De voorhanden stukken

Het hof heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift;
- het verslag van de advocaat-generaal;
- het dossier van de politie, waaronder het VIK onderzoek

4.De behandeling in raadkamer

Het hof heeft klager in de gelegenheid gesteld op 4 november 2021 het beklag toe te lichten. Klager is bijgestaan door de gemachtigde in raadkamer verschenen en heeft het beklag toegelicht en gehandhaafd.
Voorts heeft het hof beklaagde in de gelegenheid gesteld op 15 maart 2021 te worden gehoord. Beklaagde is, daarbij bijgestaan door de gemachtigde, in raadkamer verschenen en heeft het hof verzocht de klacht af te wijzen.
De advocaat-generaal is bij de behandelingen in raadkamer aanwezig geweest. In hetgeen in raadkamer naar voren is gekomen heeft deze geen aanleiding gevonden de conclusie in het verslag aldus te herzien, dat de advocaat-generaal het hof in overweging geeft het beklag af te wijzen.

5.De beoordeling van het beklag

Op 14 augustus 2020 zat klager te wachten in de hal op het Centraal Station te Amsterdam. Beklaagde, op dat moment werkzaam als politieambtenaar in uniform, sprak klager aan en sommeerde hem daar weg te gaan. Daarop ontstond een woordenwisseling, gevolgd door een handgemeen, waarbij klager ten val kwam en daarbij, zoals later bleek, een heup heeft gebroken. Klager deed aangifte van zware mishandeling door beklaagde.
Naar aanleiding van de aangifte van klager is door het Team Veiligheid, Integriteit en Klachten van de Nationale Politie, eenheid Amsterdam een onderzoek ingesteld. In het kader van dit onderzoek is de bij de aanhouding van klager betrokken verbalisant [verbalisant] als getuige gehoord. Beklaagde is als verdachte gehoord. De van deze verhoren opgemaakte processen-verbaal bevinden zich in het dossier.
Voor de weergave van de overige feitelijke uitgangspunten die van belang zijn voor de beoordeling verwijst het hof naar de inhoud van het verslag.
Het toetsingskader
Het hof heeft te beoordelen of de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen – al dan niet na nader onderzoek – zou kunnen komen tot een veroordeling voor enig strafbaar feit en hiermee samenhangend de vraag of de beslissing van de officier van justitie om beklaagde niet te vervolgen op goede gronden is genomen. Daarnaast moet het hof beoordelen of er, gelet op alle omstandigheden, voldoende belang is bij het alsnog instellen van strafrechtelijke vervolging.
De politie beschikt blijkens artikel 7, eerste lid, van de Politiewet over het wettelijk toegekende geweldsmonopolie en is bevoegd (en in bepaalde gevallen zelfs verplicht) geweld toe te passen als dit voor de rechtmatige uitoefening van de politietaak en het realiseren van hetgeen in dat kader dient te gebeuren noodzakelijk is. Ter beoordeling van de vraag of het toegepaste geweld als noodzakelijk kan worden aangemerkt, dient te worden getoetst aan de hand van criteria van subsidiariteit (was een minder verstrekkend geweldsmiddel ook mogelijk) en proportionaliteit (ging het geweld niet te ver). Buiten deze grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit zou, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, geweldstoepassing door overheidsdienaren als misdrijf gekwalificeerd kunnen worden en als zodanig strafbaarheid van de betrokken ambtenaar tot gevolg kunnen hebben. Het (strafrechtelijk) onderzoek naar overheidsoptreden zal zich in die gevallen met name hebben te richten op te vraag of geweldstoepassing noodzakelijk, adequaat en proportioneel is geweest.
Het rapport ‘Verantwoord politiegeweld’ van de Nationale ombudsman bevat een aantal aanbevelingen voor de politiepraktijk in dit verband. De kern daarvan is, dat de politie terughoudend is in het toepassen van geweld. Het optreden van de politie dient te zijn gericht op de-escalatie. Vervelend, irritant of onbeschoft gedrag van een burger mag niet leiden tot het gebruik van geweld. Van de politie mag worden verwacht dat zij zich hierdoor niet laat uitdagen tot verdere escalatie en zich in een moeilijke of ongemakkelijke situatie weet te beheersen.
De overwegingen van het hof
Uit de stukken, de camerabeelden en de behandeling in raadkamer komt naar voren dat klager geen geweld heeft gebruikt tegen beklaagde, zich niet fel heeft verzet tegen het verzoek van beklaagde om het station te verlaten en dat er geen dreigende situatie was voor de betrokken politieambtenaren. Klager reageerde in de beleving van beklaagde geïrriteerd en hij begon te schelden.
Dergelijk gedrag rechtvaardigt geweldstoepassing niet. Het geweld dat is toegepast (en op de camerabeelden is te zien), te weten het duwen en slaan van klager, het omver trekken en naar buiten slepen van klager, is naar het oordeel van het hof niet noodzakelijk geweest en daarmee niet adequaat en proportioneel. Van beklaagde mocht in deze situatie worden verwacht dat hij terughoudend was met het toepassen van geweld. Voor zover het gedrag van klager als vervelend, irritant of onbeschoft werd ervaren, mocht dit gedrag niet leiden tot gebruik van geweld. Het hof is van oordeel dat, indien de zaak aan de strafrechter zou worden voorgelegd, deze tot een bewezenverklaring kan komen ter zake van mishandeling.
Toch zal het hof in dit geval geen bevel tot vervolging afgeven. Het hof overweegt daartoe het volgende. Beklaagde was in het treffen met klager in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening als bedoeld in de Politiewet. Beklaagde had in deze situatie zorgvuldiger moeten handelen, zich moeten beheersen en zich bewust moeten blijven van de grenzen van het toelaatbare, zelfs nu het gedrag van klager op beklaagde provocerend overkwam. Het hof is echter van oordeel – alle feiten en omstandigheden van dit geval in aanmerking genomen – dat beklaagde reeds voldoende disciplinair bestraft is. Hij heeft als gevolg van zijn handelen voorwaardelijk strafontslag gekregen en is overgeplaatst. Ook heeft het incident ingrijpende gevolgen gehad voor het privéleven van beklaagde.
Het hof is dan ook van oordeel dat er goede redenen zijn om in deze zaak geen vervolging te gelasten. Het beklag is ongegrond.
Het hof zal daarom als volgt beslissen.

6.De beslissing

Het hof wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen voor betrokkenen geen rechtsmiddel openstaat, is gegeven op
9 mei 2022 door mrs. E. van Die, voorzitter, D. Radder en J.J.J. Schols, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. P. de Haas, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.