ECLI:NL:GHAMS:2022:3841

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 december 2022
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
23-004231-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door onvoorzichtig rijgedrag onder invloed van verdovende middelen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1996, was betrokken bij een verkeersongeval op 4 oktober 2017 te Amsterdam, waarbij hij als bestuurder van een personenauto een motorbestuurder, genaamd [slachtoffer01], aanreed. De aanrijding vond plaats op de J.M. den Uylstraat, ter hoogte van een (brom)fietspad. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een ongeval door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend te rijden, terwijl hij onder invloed was van THC, de werkzame stof in cannabis. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de motorbestuurder geen voorrang heeft verleend, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor het slachtoffer, waaronder een gebroken knie, neus en gehemelte. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij was veroordeeld tot een taakstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, maar heeft de verdachte opnieuw veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 18 maanden, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het hof heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte meegewogen, evenals de impact van het ongeval op het slachtoffer.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004231-19
datum uitspraak: 27 december 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 november 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-679022-17 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1996,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen in hoger beroep van 5 februari 2021 en 13 december 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 4 oktober 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de J.M. den Uylstraat, zich zodanig, te weten, zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan een ander, genaamd [slachtoffer01] , zwaar lichamelijk werd toegebracht, te weten een gebroken knie, neus en/of gehemelte, in elk geval zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over een (brom)fietspad, komende uit de richting van de [adres02] , en gaande in de richting van de J.M. den Uylstraat,
 terwijl het donker was en/of
 terwijl verdachte ter plaatse (zeer) bekend was en/of
 terwijl verdachte beginnend bestuurder was, en/of
 terwijl verdachte onder invloed van verdovende middelen (te weten cannabis en/of THC),
verdachte bereed in strijd met artikel 10 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV1990) het voornoemde fietspad,
verdachte heeft zich, gekomen bij de kruising met de J.M. den Uylstraat, niet, althans niet tijdig en/of voldoende, vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende, blijven vergewissen dat de J.M. den Uylstraat vrij was van enig (kruisend) verkeer,
verdachte heeft (vervolgens), in strijd met het gestelde in artikel 80 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en bord B6 van de daar bijbehorende bijlage, een rechtdoorgaande verkeersdeelnemer, te weten de bestuurder van een motor, [slachtoffer01] , die de J M. den Uylstraat bereed komende uit de richting van de Outshoornstraat en gaande in de richting van de Tom Schreursweg, geen voorrang verleend, althans niet voor laten gaan en/of heeft verdachte (vervolgens) niet, althans niet tijdig en/of voldoende afgeremd en/of is verdachte niet, althans. niet tijdig en/of voldoende uitgeweken voor deze bestuurder,
voornoemde [slachtoffer01] is (vervolgens) tegen de door verdachte bestuurde auto aangereden en/of aangebotst, ten gevolge waarvan die [slachtoffer01] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
terwijl verdachte verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 63, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet;
althans, bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft als bestuurder van zijn auto gereden op de J.M. den Uylstraat (komende uit de richting van de Cornelis Outshoornstraat en gaande in de richting van de Tom Schreursweg)
 terwijl het donker was en/of
 terwijl verdachte ter plaatse (zeer) bekend was en/of
 terwijl verdachte beginnend bestuurder was en/of
 terwijl verdachte onder invloed van verdovende middelen (te weten cannabis en/of THC),,
verdachte heeft gekomen op/bij de kruising van de J.M. de Uylstraat met een (brom)fietspad (tevens rijweg voor het bestemmingsverkeer voor het volkstuinencomplexen enkele woningen, komende uit de richting van de [adres02] (N200)), al dan niet na te zijn gestopt en/of te hebben stilgestaan, zijn auto (al dan niet teneinde te keren) in een andere dan door hem bereden richting gemanoeuvreerd, zonder voorrang/doorgang te verlenen/laten aan, in ieder geval voldoende acht te slaan op, het (eventueel) overige verkeer ter plaatse, zich begevende op de J.M. den Uylweg , waaronder de bestuurder van een motor, [slachtoffer01] , die de J M. den Uylstraat bereed komende uit de richting van de Outshoornstraat en gaande in de richting van de Tom Schreursweg
voornoemde [slachtoffer01] is (vervolgens) tegen de door verdachte bestuurde auto aangereden en/of aangebotst, ten gevolge waarvan die [slachtoffer01] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
terwijl verdachte verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 63, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet;
subsidiair
hij op of omstreeks 4 oktober 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de J .M. den Uylstraat, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over een (brom)fietspad, komende uit de richting van de [adres02] , en gaande in de richting van de J.M. den Uylstraat,
 terwijl het donker was en/of
 terwijl verdachte ter plaatse (zeer) bekend was en/of
 terwijl verdachte beginnend bestuurder was,
 terwijl verdachte onder invloed van verdovende middelen verkeerde,
verdachte bereed in strijd met artikel 10 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV1990) het voornoemde fietspad,
verdachte heeft zich, gekomen bij de kruising met de J.M. den Uylstraat, niet, althans niet tijdig en/of voldoende, vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende, blijven vergewissen dat de J.M. den Uylstraat vrij was van enig (kruisend) verkeer,
verdachte heeft (vervolgens), in strijd met het gestelde in artikel 80 ,van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en bord B6 van de daar bijbehorende bijlage, een rechtdoorgaande verkeersdeelnemer, te weten de bestuurder van een motor, [slachtoffer01] , die de J.M. den Uylstraat bereed komende uit de richting van de Outshoornstraat en gaande in de richting van de Tom Schreursweg, geen voorrang verleend, althans niet voor laten gaan en/of heeft verdachte (vervolgens) niet, althans niet tijdig en/of voldoende afgeremd en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende uitgeweken voor deze bestuurder,
voornoemde [slachtoffer01] is (vervolgens) tegen de door verdachte bestuurde auto aangereden en en/of aangebotst,
althans, bestaande dat gedrag hieruit
verdachte heeft als bestuurder van zijn auto gereden op de J.M. den Uylstraat (komende uit de richting van de Cornelis Outshoornstraat en gaande in de richting van de Tom Schreursweg)
 terwijl het donker was en/of
 terwijl verdachte ter plaatse (zeer) bekend was en/of
 terwijl verdachte beginnend bestuurder was en/of
 terwijl verdachte onder invloed van verdovende middelen (te weten cannabis en/of THC),
verdachte heeft gekomen op/bij de kruising van de J.M. de Uylstraat met een (brom)fietspad (tevens rijweg voor het bestemmingsverkeer voor het volkstuinencomplexen enkele woningen, komende uit de richting van de [adres02] (N200)), al dan niet na te zijn gestopt en/of te hebben stilgestaan, zijn auto (al dan niet teneinde te keren) in een andere dan door hem bereden richting gemanoeuvreerd, zonder voorrang/doorgang te verlenen/laten aan, in ieder geval voldoende acht te slaan op, het (eventueel) overige verkeer ter plaatse, zich begevende op de J.M. den Uylweg , waaronder de bestuurder van een motor, [slachtoffer01] , die de J M. den Uylstraat bereed komende uit de richting van de Outshoornstraat en gaande in de richting van de Tom Schreursweg
voornoemde [slachtoffer01] is (vervolgens) tegen de door verdachte bestuurde auto aangereden en/of aangebotst.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. Hoewel het hof zich grotendeels kan verenigen met het vonnis van de rechtbank, komt het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring en tot een deels andere strafoplegging.

Bewijsoverweging

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte – in de beide in de tenlastelegging beschreven situaties (“bestaande dat gedrag uit:”) – aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld en schuld heeft aan het ongeval, waardoor aan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel is toegebracht. Bovendien verkeerde de verdachte in de toestand van artikel 8 lid 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994): rijden onder invloed van drugs (THC).
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van het primair tenlastegelegde. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat op basis van het dossier niet de conclusie kan volgen dat de verdachte vanaf het (brom)fietspad kwam. Ook voor de door de advocaat-generaal in hoger beroep aan de tenlastelegging toegevoegde variant van het door de verdachte op de weg verrichten van een bijzondere manoeuvre bestaat geen bewijs. Uitgegaan dient te worden van de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij over de J.M. den Uylstraat reed en dat hij van links achter is aangereden door de motorrijder. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat zelfs indien het hof aanneemt dat de verdachte wel vanaf het (brom)fietspad kwam, dit niet automatisch betekent dat de verdachte schuld heeft aan het ongeval. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is momentane onoplettendheid daarvoor niet voldoende. Tot slot is nog aangevoerd dat de verdachte de voorafgaande dag verdovende middelen had gebruikt en dat uit de enkele te hoge waarde THC in het bloed van de verdachte niet kan worden afgeleid dat de rijvaardigheid van de verdachte hierdoor negatief is beïnvloed.
Oordeel van het hof
Het hof stelt met de rechtbank vast dat op 4 oktober 2017 omstreeks 20.37 uur in Amsterdam op de J.M. den Uylstraat, ter hoogte van de kruising met het naamloze (brom)fietspad dat parallel ligt aan het Pieter Postpad, een aanrijding heeft plaatsgevonden tussen een personenauto en een motor. De personenauto werd bestuurd door de verdachte en de motor door [slachtoffer01] . Laatstgenoemde hield aan de aanrijding ernstig letsel over, waaronder een gebroken knie, neus en gehemelte. Een langdurige operatie was noodzakelijk en het slachtoffer heeft lange tijd moeten herstellen.
Toetsing scenario verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij, net als de bestuurder van de motor, reed over de J.M. den Uylstraat, komende uit de richting van de [slachtoffer01] , en dat hij van links achter door de motorrijder is aangereden. Volgens de verdachte hoorde hij een klap en heeft hij daarna een ruk aan het stuur gegeven. Hij heeft ontkend vanaf het naamloze (brom)fietspad de J.M. den Uylstraat te zijn opgereden en daarbij de motorrijder geen voorrang te hebben verleend.
Het hof gaat aan deze verklaring van de verdachte voorbij. Het hof concludeert op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen dat het redelijkerwijs niet anders kan zijn dan dat de verdachte vanaf het (brom) fietspad de J.M. den Uylstraat op is gereden, dat hij daarbij de motorrijder ten onrechte geen voorrang heeft verleend en dat als gevolg hiervan de motorrijder tegen de linkerzijde van de door de verdachte bestuurde auto is aangereden. Het sporenbeeld en de eindposities van de voertuigen zoals beschreven in de rapportage van de afdeling Verkeersongevallen Analyse (VOA) acht het hof van wezenlijke betekenis. Het aangetroffen remspoor van de motor op het wegdek duidt er niet op dat de motorrijder aan de linker achterzijde van de auto reed. De aangetroffen schade aan de auto is over de volle linkerzijde, wat er op duidt dat de motor daar frontaal met de auto in aanrijding is gekomen. De eindpositie van de auto, tot slot, duidt er op dat de auto de J.M. den Uylstraat aan het oprijden/-draaien was. In het proces-verbaal van bevindingen van 27 september 2021 concludeert verbalisant Van den Broek met zoveel woorden dat het scenario van de verdachte gelet op de sporen, eindposities en schade forensisch technisch niet mogelijk is. Hiernaast acht het hof van betekenis dat deze toedracht van het ongeval ook de toedracht is zoals die door het slachtoffer is geschetst in zijn verklaringen. Het hof ziet geen reden om aan die, op onderdelen gedetailleerde, verklaringen te twijfelen. Ten overvloede overweegt het hof dat alle getuigen in eerste instantie ook hebben verklaard dat de verdachte met zijn auto vanuit het (brom)fietspad kwam.
Bij de verdachte is bloed afgenomen dat door het Nederlands Forensisch Instituut is onderzocht. In het bloed van de verdachte werd een waarde van 5,0 microgram THC (de werkzame stof in cannabis) per liter gemeten. De grenswaarde van THC in bloed, indien enkelvoudig gebruikt, is 3,0 microgram per liter. Dit betekent dat de verdachte in de toestand van artikel 8 lid 5 WVW 1994 verkeerde.
Toetsingskader artikel 6 WVW 1994
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in het algemeen valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van genoemde bepaling. Ook uit de (aard van de) gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer gedragsregels in het verkeer, kan op zichzelf niet worden afgeleid dat sprake is van dergelijke schuld. Vereist is dat sprake is geweest van een aanmerkelijke mate van verwijtbaar onvoorzichtig handelen door de verdachte.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de verdachte door, terwijl hij in de toestand van artikel 8 lid 5 WVW 1994 verkeerde, vanaf het naamloze (brom)fietspad de J.M. den Uylstraat op te rijden en de motorrijder daarbij ten onrechte geen voorrang te verlenen – op welke verplichting middels dubbele haaientanden en een verkeersbord was gewezen – zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen. De verdachte had, ook omdat het donker was en hij bekend was met de situatie aldaar, en zeker als beginnend bestuurder, (extra) alert moeten zijn op eventueel voorrangsverkeer. De verdachte heeft deze vereiste alertheid niet in acht genomen. Dat sprake zou zijn geweest van een enkel moment van tijdelijke onoplettendheid, zoals door de raadsman is aangevoerd, is niet door de verdachte verklaard. Uit de verklaring van het slachtoffer volgt bovendien dat hij probeerde oogcontact te krijgen met de bestuurder van de auto, wat niet lukte, hetgeen naar het oordeel van hof bevestigt dat van een enkel moment van tijdelijke onoplettendheid geen sprake is geweest.
Aldus heeft de verdachte naar het oordeel van het hof aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gereden en is het daardoor ontstane ongeval aan zijn schuld te wijten. Van enige omstandigheid die maakt dat niet van schuld in vorenbedoelde zin kan worden gesproken is niet gebleken. Het hof komt aldus tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 oktober 2017 te Amsterdam, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de J.M. den Uylstraat, zich zodanig, te weten aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan een ander, genaamd [slachtoffer01] , zwaar lichamelijk werd toegebracht, te weten een gebroken knie, neus en gehemelte,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over een (brom)fietspad, komende uit de richting van de [adres02] en gaande in de richting van de J.M. den Uylstraat,
  • terwijl het donker was en
  • terwijl verdachte ter plaatse (zeer) bekend was en
  • terwijl verdachte beginnend bestuurder was en
  • terwijl verdachte onder invloed van verdovende middelen (te weten THC) verkeerde,
en verdachte heeft zich, gekomen bij de kruising met de J.M. den Uylstraat, niet, althans niet tijdig en/of voldoende, vergewist en blijven vergewissen dat de J.M. den Uylstraat vrij was van enig kruisend verkeer,
verdachte heeft vervolgens, in strijd met het gestelde in artikel 80 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en bord B6 van de daar bijbehorende bijlage, een verkeersdeelnemer, te weten de bestuurder van een motor, [slachtoffer01] , die de J.M. den Uylstraat bereed komende uit de richting van de Cornelis Outshoornstraat en gaande in de richting van de Tom Schreursweg, geen voorrang verleend,
waarna voornoemde [slachtoffer01] vervolgens tegen de door verdachte bestuurde auto is aangereden, ten gevolge waarvan die [slachtoffer01] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht,
terwijl verdachte verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van deze wet.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd die het rijbewijs van de verdachte ingevorderd en ingehouden is geweest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft in het kader van de strafmaat gewezen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en verzocht hier in strafmatigende zin rekening mee te houden. De verdachte heeft toegelicht dat het ongeval ook op hem een grote impact heeft gehad. Hij gebruikt sinds het ongeval geen drugs meer en is hard aan het werk binnen zijn eigen onderneming, waarvoor hij zijn rijbewijs nodig heeft. Eerder is de verdachte, ook ten gevolge van het bestuursrechtelijke traject bij het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), zijn rijbewijs geruime tijd kwijt geweest. Tot slot heeft de raadsman gewezen op de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een ernstig verkeersongeval. Hij heeft onder invloed van THC een auto bestuurd en, komende van een (brom)fietspad waar hij niet mocht rijden, het slachtoffer geen voorrang verleend, waardoor het slachtoffer met zijn motor tegen de auto van verdachte is aangereden. Het slachtoffer heeft hierdoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Uit het verhoor van het slachtoffer door de raadsheer-commissaris op 31 augustus 2021 – bijna vier jaren later – volgt dat hij op dat moment nog altijd last heeft van zijn knie en dat hij twee implantaten in zijn kaak heeft, waarvoor hij tweemaal per jaar naar de mondhygiëniste gaat.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het hof gelet op de oriëntatiepunten straftoemeting
van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor het veroorzaken van een
verkeersongeval, waarbij sprake is van aanmerkelijke schuld, waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk
letsel heeft opgelopen en waarbij de verdachte onder invloed verkeerde, wordt
als oriëntatiepunt een taakstraf van 160 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 18 maanden genoemd.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 5 december 2022 is hij niet eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht een taakstraf van 160 uren – naast een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen – op zich passend.
Het hof heeft evenwel vastgesteld dat in deze zaak zowel in eerste aanleg als in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. In eerste aanleg is die termijn met ruim een maand overschreden en in hoger beroep met ruim dertien maanden. Het hof zal met deze overschrijding van de redelijke termijn rekening houden in die zin dat de taakstraf met 40 uren zal worden gematigd.
In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof daarnaast aanleiding de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen geheel voorwaardelijk op te leggen. Met deze bijkomende straf wordt de ernst van het feit benadrukt. Verder dient deze straf ertoe om de verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. In dat verband verdient opmerking dat uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van de verdachte volgt dat hij in 2020 en 2021 door de politierechter is veroordeeld voor overtredingen van artikel 9 lid 2 WVW 1994 en dat hij in 2020 tevens een strafbeschikking heeft gekregen voor een snelheidsovertreding.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigthet vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van
een proeftijd van 2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. V.M.A. Sinnige, mr. S. Jongeling en mr. P.C. Verloop, in tegenwoordigheid van mr. I. Peetoom en mr. P.E. de Wildt, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 december 2022.
mr. P.C. Verloop en mr. I. Peetoom zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.