ECLI:NL:GHAMS:2022:3839

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 december 2022
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
23-001650-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake medeplegen van diefstal in Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1998, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor diefstal. De tenlastelegging betrof het medeplegen van de diefstal van een heuptas, die op 25 juli 2020 in Amsterdam was weggenomen. De verdachte werd beschuldigd van het samen met anderen plegen van deze diefstal, waarbij de heuptas toebehoorde aan een nietsvermoedende bezoeker van een café.

Tijdens de zittingen in hoger beroep op 13 november 2020 en 13 december 2022 heeft het hof de argumenten van zowel de advocaat-generaal als de raadsman gehoord. De advocaat-generaal stelde dat de verdachte als medepleger van de diefstal kon worden aangemerkt, terwijl de raadsman betoogde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de diefstal. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, wat leidde tot de conclusie dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kon worden.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 weken, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De straf is gegrond op artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht, dat diefstal door twee of meer verenigde personen strafbaar stelt. Het hof heeft de ernst van het feit en de recidive van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de strafmaat.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001650-20
datum uitspraak: 27 december 2022
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 29 juli 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-193036-20 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1998,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen in hoger beroep van 13 november 2020 en 13 december 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair:
hij, op of omstreeks 25 juli 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een heuptas (merk/type: Puma/zwart) (met daarin een pinpas en/of een sleutelbos), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer01] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair:
hij, op of omstreeks 25 juli 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een heuptas (merk/type: Puma/zwart) (met daarin een pinpas en/of een sleutelbos), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer01] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, en welk goed verdachte en/of zijn mededaders anders dan door misdrijf onder zich hadden, te weten als bezitter/houder, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere strafoplegging komt.

Bewijsoverweging

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich – naar aanleiding van de politieverklaring van de medeverdachte [medeverdachte01] van 28 augustus 2020, die hij eerst ter terechtzitting van 13 december 2022 onder ogen heeft gekregen – op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte (mede-) pleger is van de diefstal van de heuptas in café [plek01] .
Wel kan naar de mening van de advocaat-generaal worden bewezen dat de verdachte kort hierna, op straat in Amsterdam, de pinpas, afkomstig uit de heuptas, heeft weggenomen. In zoverre kan het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend worden bewezen.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van zowel het primair tenlastegelegde als het subsidiair tenlastegelegde.
Met betrekking tot het primair tenlastegelegde heeft de raadsman aangevoerd dat de diefstal van de heuptas in elk geval is voltooid op het moment dat de feitelijke pleger van die diefstal zich met de tas via de voordeur van het café naar buiten begeeft en wegloopt. Er is geen bewijs voorhanden dat de verdachte de feitelijke pleger van deze diefstal is geweest. Integendeel, de medeverdachte [medeverdachte01] heeft bekend dat hij de tas in het café heeft weggenomen. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat de verdachte daaraan een zodanige materiële en/of intellectuele bijdrage heeft geleverd dat hij als medepleger van deze diefstal moet worden aangemerkt. Ook voor de door de advocaat-generaal gestelde latere diefstal van de pinpas ontbreekt ieder bewijs.
Oordeel van het hof
Betrokkenheid aan een strafbaar feit kan als medeplegen worden bewezenverklaard indien bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. Ook als een verdachte zelf geen feitelijke uitvoeringshandeling heeft verricht, kan hij als medepleger worden aangemerkt indien hij nauw en bewust met de uitvoerder(s) heeft samengewerkt. Bij de beoordeling hiervan kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd indien de materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is.
Het hof stelt op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen vast dat op 25 juli 2020 in de avond in café [plek01] te Amsterdam de heuptas (met inhoud) van het slachtoffer is gestolen. Het hof is van oordeel dat niet objectief kan worden vastgesteld wat de precieze toedracht van deze diefstal is geweest. Anders dan de advocaat-generaal en de raadsman kent het hof in dit verband geen (doorslaggevende) betekenis toe aan de politieverklaring van de medeverdachte [medeverdachte01] , die op 25 juli 2020 nog minderjarig was. Het hof wijst er op dat de eigenaar van het café, de getuige [getuige01] , bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat [medeverdachte01] dezelfde avond in het café is teruggekomen en toen vertelde dat de andere jongens in het café hadden gestolen.
Het hof stelt op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen verder vast dat kort na deze diefstal de verdachte en zijn medeverdachten, [medeverdachte01] en [medeverdachte02] , op camerabeelden van stadstoezicht Amsterdam zijn waargenomen. Gedrieën komen zij aanlopen vanuit – zo begrijpt het hof – de richting van het café. Te zien is dat eerst [medeverdachte02] en later [medeverdachte01] een heuptas vast heeft. Alle drie de verdachten kijken naar (de inhoud van) deze heuptas. Er worden spullen uitgehaald, die onderling worden overgegeven of op straat worden gegooid. Te zien is dat ook iets aan de verdachte wordt gegeven, dat hij in zijn zak steekt.
Kort hierna zijn de verdachten aangehouden en met een arrestantenbus overgebracht naar het politiebureau. Tijdens zijn aanhouding is [medeverdachte02] in het bezit van de gestolen heuptas en een ID-bewijs van het slachtoffer. In het compartiment in de arrestantenbus waar de verdachte heeft gezeten, is de pinpas van het slachtoffer, afkomstig uit de heuptas, aangetroffen.
Uit de politieverklaring van de verdachte leidt het hof af, dat hij erkent de bewuste avond met [medeverdachte02] en [medeverdachte01] te zijn geweest, ook in een café.
Hoewel, zoals eerder overwogen, in de onderhavige zaak met betrekking tot de toedracht van de diefstal niet is vastgesteld dat deze door medeplegers is begaan, kenmerkt deze zaak zich wel door de omstandigheid dat de verdachte met de medeverdachten op de plek is geweest waar de diefstal heeft plaatsgevonden en dat zij kort na de diefstal zijn aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij de diefstal duiden (vgl. Hoge Raad 28 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:3022). De verdachte heeft hiervoor geen aannemelijke verklaring gegeven. Integendeel, zowel bij de politie als ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte een verklaring afgelegd die niet in overeenstemming is met hetgeen op de camerabeelden is waargenomen. In samenhang met de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden komt het hof tot het oordeel dat sprake moet zijn geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten met betrekking tot de diefstal van de heuptas (met inhoud), zodat het primair ten laste gelegde medeplegen van deze diefstal wettig en overtuigend is bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 juli 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, een heuptas (merk/type: Puma/zwart) met daarin een pinpas en een sleutelbos, die toebehoorde aan [slachtoffer01] , heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 weken, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over de strafmaat, maar wel opgemerkt dat de verdachte de eerder opgelegde 10 weken gevangenisstraf reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met de medeverdachten schuldig gemaakt aan de diefstal van een tas met persoonlijke eigendommen van een nietsvermoedende bezoeker in een café in Amsterdam. Daarbij hebben zij zich kennelijk enkel laten leiden door hun eigen financiële gewin, getuige ook het direct na de diefstal op straat verdelen van de buit. Dit soort diefstallen zijn ergerlijke feiten, zorgen voor hinder, schade en overlast bij de slachtoffers en versterken daarnaast gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Uit de Justitiële Documentatie van de verdachte blijkt dat hij meermalen eerder onherroepelijk voor diefstallen is veroordeeld tot (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en de recidive van de verdachte acht het hof de door de politierechter opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 10 weken in beginsel passend. Alleen een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt, doet voldoende recht.
Het hof heeft evenwel acht geslagen op de omstandigheid dat in deze zaak in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. De verdachte heeft immers op 30 juli 2020 hoger beroep ingesteld en het hof wijst op 27 december 2022 – dus bijna 2 jaar en 5 maanden later – arrest. Het hof zal deze overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de strafmaat in die zin dat de gevangenisstraf met 1 week zal worden gematigd.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigthet vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. V.M.A. Sinnige, mr. S. Jongeling en mr. P.C. Verloop, in tegenwoordigheid van mr. I. Peetoom en mr. P.E. de Wildt, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 december 2022.
mr. P.C. Verloop en mr. I. Peetoom zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.