In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1998, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor diefstal. De tenlastelegging betrof het medeplegen van de diefstal van een heuptas, die op 25 juli 2020 in Amsterdam was weggenomen. De verdachte werd beschuldigd van het samen met anderen plegen van deze diefstal, waarbij de heuptas toebehoorde aan een nietsvermoedende bezoeker van een café.
Tijdens de zittingen in hoger beroep op 13 november 2020 en 13 december 2022 heeft het hof de argumenten van zowel de advocaat-generaal als de raadsman gehoord. De advocaat-generaal stelde dat de verdachte als medepleger van de diefstal kon worden aangemerkt, terwijl de raadsman betoogde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de diefstal. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, wat leidde tot de conclusie dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kon worden.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 weken, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De straf is gegrond op artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht, dat diefstal door twee of meer verenigde personen strafbaar stelt. Het hof heeft de ernst van het feit en de recidive van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de strafmaat.