ECLI:NL:GHAMS:2022:3811

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 augustus 2022
Publicatiedatum
25 februari 2023
Zaaknummer
200.285.886/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over onbetaalde lease facturen tussen Europcar en [geïntimeerde]

In deze zaak gaat het om een geschil over onbetaalde lease facturen tussen Europcar Autoverhuur B.V. en [geïntimeerde]. In eerste aanleg werd de vordering van Europcar afgewezen omdat [geïntimeerde] een printscreen van zijn internetbankieren app had overgelegd, waaruit volgens hem bleek dat de facturen betaald waren. Europcar betwistte echter dat er betalingen hadden plaatsgevonden en legde in hoger beroep alle bankafschriften over de relevante periode voor. Het hof heeft [geïntimeerde] bij tussenarrest toegelaten om bankafschriften over te leggen ter onderbouwing van zijn stelling, maar hij heeft dit nagelaten. Hierdoor heeft het hof het bestreden vonnis vernietigd en de vorderingen van Europcar alsnog toegewezen.

De feiten van de zaak zijn als volgt: op 6 juli 2018 sloten partijen een overeenkomst voor de verhuur van een auto, waarbij de ‘Bovag Algemene Huurvoorwaarden’ van toepassing waren. Europcar heeft drie facturen gestuurd, maar [geïntimeerde] heeft betwist dat deze zijn betaald. De kantonrechter had in eerste aanleg slechts een deel van de vorderingen toegewezen, maar Europcar ging in hoger beroep. Het hof heeft vastgesteld dat de vordering van Europcar in beginsel vaststaat, maar dat [geïntimeerde] de bewijslast draagt voor zijn verweer dat hij heeft betaald. Het hof heeft [geïntimeerde] de gelegenheid gegeven om zijn stellingen nader feitelijk te onderbouwen met authentieke bankafschriften.

De beslissing van het hof houdt in dat de zaak wordt verwezen naar de rol voor een akte aan de zijde van [geïntimeerde] en dat verdere beslissingen worden aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.285.886 /01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 8466182/CV EXPL 20-3480
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 16 augustus 2022
inzake
EUROPCAR AUTOVERHUUR B.V.
gevestigd te Den Haag,
appellante,
advocaat: mr. P.C. van As te Nieuwegein,
tegen
[geïntimeerde], h.o.d.n. [bedrijf] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. E.S. Lassche te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Europcar en [geïntimeerde] genoemd.
Europcar is bij dagvaarding tevens houdende grieven van 13 november 2020 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kantonrechter) van 30 september 2020, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen Europcar als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde. [geïntimeerde] heeft op 2 maart 2021 een memorie van antwoord met producties genomen. Europcar heeft op 30 maart 2021 een akte houdende overlegging producties genomen en [geïntimeerde] op 4 mei 2021 een antwoordakte.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Europcar heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling van:
1. € 5.950,79, te vermeerderen met de contractuele rente op grond van artikel 7 lid 3 van de Algemene Voorwaarden, waarbij deze rente gelijk is aan de wettelijke handelsrente, vermeerderd met twee procentpunt op jaarbasis, waarbij een gedeelte van een maand geldt als een maand:
a. over € 3.016,15 vanaf 31 augustus 2018 tot de voldoening;
b. over € 2.445,53 vanaf 30 september 2018 tot de voldoening;
c. over € 489,11 vanaf 3 oktober 2018 tot de voldoening;
2. € 892,62 wegens buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 9 april 2020 tot de voldoening en waarop in mindering strekt het door [geïntimeerde] betaalde bedrag van € 100,00;
3. de proceskosten in beide instanties.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met veroordeling van Europcar in de kosten van het geding in hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, en voor zover in hoger beroep nog van belang, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
Partijen hebben op 6 juli 2018 een overeenkomst gesloten voor de duur van een jaar, op basis waarvan Europcar aan [geïntimeerde] een auto heeft verhuurd.
2.2.
Op de overeenkomst zijn de ‘Bovag Algemene Huurvoorwaarden verhuur zakelijke markt’ (hierna ‘de Algemene Voorwaarden’) van toepassing. In artikel 7.3 van de Algemene Voorwaarden is – samengevat – bepaald dat als huurder niet op tijd betaalt, hij van rechtswege in verzuim is, en dat hij vanaf dat moment de wettelijke handelsrente vermeerderd met twee procentpunt op jaarbasis verschuldigd is, waarbij een gedeelte van een maand geldt als een maand. In artikel 7.4 is bepaald dat huurder incassokosten verschuldigd is wanneer hij na sommatie in gebreke blijft met betaling, met een minimum van 15 % van het verschuldigde bedrag dan wel – bij vorderingen onder de € 500,--, een minimum van € 75,--.
2.3.
Europcar heeft aan [geïntimeerde] drie facturen gestuurd met de nummers [nummer 1] (van 23 augustus 2018), [nummer 2] (van 22 september 2018) en [nummer 3] (5 oktober 2018) ter hoogte van respectievelijk € 3.016,15, € 2.445,53 en € 489,11. Op de facturen is vermeld:
“Incasso vindt plaats na 7 dagen (…)”
2.4.
Europcar heeft [geïntimeerde] op 5 maart 2019, 14 maart 2019 en 8 april 2019 aangemaand deze facturen te betalen.

3.Beoordeling

3.1
Europcar heeft in eerste aanleg in hoofdsom dezelfde vorderingen ingesteld als thans in hoger beroep, welke zijn toegewezen tot een bedrag van € 489,11 (factuur [nummer 3] ), te vermeerderen met de rente overeenkomstig artikel 7.3 van de Algemene Voorwaarden vanaf 13 oktober 2018 tot de dag der voldoening.
De vordering tot betaling van de overige twee facturen is afgewezen omdat volgens de kantonrechter uit de door [geïntimeerde] overgelegde betalingsbewijzen bleek dat deze facturen zijn betaald op 29 september 2018 (€ 3.016,15) en op 24 oktober 2018
(€ 2.445,52). De kantonrechter heeft over deze twee facturen niet de gevorderde contractuele rente van 10 % toegewezen, maar de rente zoals vermeld in artikel 7.3 van de Algemene Voorwaarden, berekend over de periode dat de facturen te laat zijn betaald.
3.2.
Tegen de afwijzing van haar vordering tot betaling van deze twee facturen komt Europcar op met vier grieven die zich lenen voor gezamenlijke bespreking. Het hof stelt vast dat Europcar vernietiging van het
helevonnis in eerste aanleg vordert, derhalve ook van het dictum voor zover daarbij de vordering tot betaling van de derde factuur is toegewezen, hetgeen verklaart dat Europcar thans in hoger beroep opnieuw betaling van deze factuur vordert. Hoewel dit onnodig was zal het hof daaraan geen verdere betekenis toekennen.
3.3.
In het geding in hoger beroep staat centraal de vraag of [geïntimeerde] de facturen met factuurnummers [nummer 1] en [nummer 2] van respectievelijk € 3.016,15 en € 2.445,53 al dan niet heeft betaald aan Europcar. [geïntimeerde] heeft twee stukken in het geding gebracht waarvan hij stelt dat het afdrukken zijn uit de internetbankieren app van ASN bank. Hierop is vermeld dat op 29 september 2018 € 3.016,15 is overgemaakt op rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van Europcar, onder vermelding van ‘verhuurovereenkomst II1181’, en op 24 oktober 2018 een bedrag van € 2.445,52 naar hetzelfde rekeningnummer met dezelfde vermelding. Ook heeft [geïntimeerde] een e-mail van ASN bank aan hem van 26 februari 2021 in het geding gebracht met de volgende tekst:
“Geachte heer [geïntimeerde]In de bijlage treft u het gevraagde transactieoverzicht aan”en een document genaamd ‘mutatieoverzicht’ waarvan [geïntimeerde] stelt dat dit de in de e-mail genoemde bijlage is. Op dit mutatieoverzicht zijn volgens [geïntimeerde] alle mutaties van zijn rekening vermeld over de periode 1 september 2018 tot en met 6 november 2018, waaronder de betreffende twee overboekingen en geen storno’s of terugbetalingen.
3.4.
Europcar heeft de ontvangst van de betaling van € 3.016,15 en € 2.445,53 betwist, en daartoe bij akte van 30 maart 2021 alle bankafschriften van de op haar naam staande rekening [rekeningnummer] over de periode 29 september 2018 tot en met 31 oktober 2018 (in totaal 791 bladzijden) in het geding gebracht, waaruit zou blijken dat er in de betreffende periode geen bedragen van € 3.016,15 en € 2.445,52 zijn bijgeschreven op deze rekening.
3.5.
[geïntimeerde] stelt bij antwoordakte van 4 mei 2021 dat hij van beide betalingen de kopie rekeningafschriften heeft opgevraagd bij ASN Bank, maar deze nog niet heeft ontvangen, en biedt aan deze alsnog in het geding te brengen.
3.6.
Het hof overweegt als volgt. De verschuldigdheid van de bedragen van
€ 3.016,15 en € 2.445,52 op basis van de facturen met nummers [nummer 1] en [nummer 2] wordt niet betwist door [geïntimeerde] , waarmee de vordering van Europcar in beginselvaststaat. De stelling van [geïntimeerde] dat hij heeft betaald is een bevrijdend verweer, ter zake waarvan hij ( [geïntimeerde] ) de bewijslast draagt. In het licht van de gemotiveerde betwisting zijdens Europcar van ontvangst van de betaling, bestaat er vooralsnog geen aanleiding om tot een andere bewijslastverdeling te komen.
3.7.
[geïntimeerde] zal – overeenkomstig zijn aanbod – in de gelegenheid gesteld worden zijn stellingen nader feitelijk te onderbouwen door bij akte (authentieke) bankafschriften in het geding te brengen, over de periode van 29 september 2018 tot en met 31 oktober 2018, waaruit (i) blijkt dat de twee voornoemde bedragen door hem zijn betaald op voornoemd rekeningnummer van Europcar en (ii) dat deze betalingen niet zijn gestorneerd en/of terugbetaald aan [geïntimeerde] . Europcar zal hierop bij antwoordakte mogen reageren, waarbij zij – indien en voor zover uit de door [geïntimeerde] over te leggen bankafschriften blijkt dat de betalingen zijn gedaan aan Europcar en niet zijn gestorneerd en/of terugbetaald - in het kader van haar betwisting een verklaring dient te geven, al dan niet aan de hand van door haar (bij of door haar bank) te verrichten onderzoek, voor het feit dat de bedragen niet op haar eigen bankrekening zijn bijgeschreven, zoals zij stelt.

4.Beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van
dinsdag 13 september 2022voor een akte aan de zijde van [geïntimeerde] met het hiervoor onder 3.6 omschreven doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. T.S. Pieters, H.T. van der Meer en K.G.F. van der Kraats en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2022.