ECLI:NL:GHAMS:2022:381

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
200.280.394/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindarrest na tussenarrest in hoger beroep over vorderingen uit een koopovereenkomst tussen een Pools meubelbedrijf en een Nederlandse groothandel

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om een hoger beroep van de vennootschap A.Z. Iwaniccy S.J. Meble Tapicerowane, gevestigd in Polen, tegen de besloten vennootschap Karintrad Nederland B.V., gevestigd in Rotterdam. De zaak betreft een geschil over een koopovereenkomst voor meubels. Het hof heeft eerder een tussenarrest gewezen waarin werd geoordeeld dat Iwaniccy ontvankelijk is in haar hoger beroep. In het eindarrest van 15 februari 2022 heeft het hof de vorderingen van Iwaniccy toegewezen en het vonnis van de rechtbank vernietigd. Het hof oordeelde dat Karintrad niet voldoende had onderbouwd dat zij de facturen contant had betaald en dat de vorderingen van Iwaniccy tot betaling van openstaande facturen en buitengerechtelijke incassokosten toewijsbaar zijn. Het hof heeft Karintrad veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 132.317,50, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. Daarnaast is Karintrad veroordeeld in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep. Het hof heeft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.280.394/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/656504 / HA ZA 18-1116
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 15 februari 2022
inzake
de vennootschap naar buitenlands recht
A.Z. IWANICCY S.J. MEBLE TAPICEROWANE ANDRZEJ IWANICKI,
gevestigd te Gubin (Polen),
appellante,
advocaat: mr. B. Sujecki te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap
KARINTRAD NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M. Kartal te Amsterdam.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna wederom aangeduid als Iwaniccy en Karintrad.
Het hof verwijst naar zijn arrest van 12 oktober 2021 voor het daaraan voorafgegane verloop van het geding.
Iwaniccy heeft vervolgens een akte genomen, waarop door Karintrad van antwoord-akte is gediend.
Ten slotte is andermaal arrest gevraagd.

2.De verdere beoordeling van het hoger beroep

2.1
Bij tussenarrest heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het voorlopig oordeel van het hof dat Iwaniccy ontvankelijk is in haar hoger beroep. Daartoe heeft het hof overwogen dat uit de in rov. 3.2 van het tussenarrest genoemde aanwijzingen volgt dat de aanduiding ‘Karintrad B.V.’ in het vonnis en de processtukken in eerste aanleg een verschrijving betreft, in die zin dat daar waar Karintrad B.V. is vermeld, Karintrad Nederland B.V. moest staan.
2.2
Iwaniccy bevestigt in haar akte na tussenarrest, samengevat, dat het voorlopig oordeel van het hof juist is.
2.3
Karintrad stelt in haar akte na tussenarrest dat geen van de als zodanig in met name de inleidende dagvaarding en eindvonnis in eerste aanleg aangeduide partijen stonden ingeschreven in de respectievelijke handelsregisters in Nederland en Polen, dat daarom sprake is van procederende partijen die niet bestaan en dat dit reeds bij de rechtbank in eerste aanleg al of niet ambtshalve tot niet ontvankelijkheid van beide partijen had moeten leiden. Hieromtrent oordeelt het hof als volgt.
2.4
Voor zover dit betoog van Karintrad Iwaniccy betreft, wordt het gepasseerd. Het ontbeert een voldoende onderbouwing en ook gelet op het verloop van deze procedure, de processtukken in eerste aanleg en de rechtsstrijd tussen partijen kan het niet tot niet-ontvankelijkheid leiden.
2.5
Voor zover het betoog van Karintrad een reactie is op het tussenarrest, overweegt het hof als volgt. Karintrad heeft de in rov. 3.2 van het tussenarrest genoemde aanwijzingen die aan het hiervoor in 2.1 bedoelde voorlopig oordeel van het hof ten grondslag zijn gelegd onbesproken gelaten. Karintrad heeft ook overigens onvoldoende gesteld om dit voorlopig oordeel van het hof te ontzenuwen. Het hof ziet evenmin ambtshalve aanleiding om van dit voorlopig oordeel terug te komen. Dat betekent dat als vaststaand moet worden beschouwd dat Karintrad B.V. een verschrijving betreft, in die zin dat daarmee Karintrad Nederland B.V. is bedoeld. In hoger beroep heeft Iwaniccy de dagvaarding uitgebracht aan Karintrad Nederland B.V. en daarmee aan de juiste partij. Iwaniccy is dus ontvankelijk in haar hoger beroep.
2.6
Het hof zal het hoger beroep thans inhoudelijk beoordelen.

3.Feiten

3.1
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.4 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Grief 1 bestrijdt de feitenvaststelling onder 2.2 en 2.3, althans de volledigheid daarvan, waarmee hieronder rekening zal worden gehouden. Voor het overige zijn de feiten in hoger beroep niet in geschil en dienen zij derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
3.2
Iwaniccy is een Pools bedrijf dat meubels produceert en verkoopt.
3.3
Karintrad exploiteert een groothandel in meubels, gevestigd in Amsterdam.
3.4
Partijen deden enige tijd zaken met elkaar, waarbij Iwaniccy meubels produceerde en leverde aan Karintrad.
3.5
Partijen hebben hun samenwerking op 13 februari 2017 in een overeenkomst vastgelegd (hierna: de Overeenkomst).
3.6
Karintrad heeft ingevolge de Overeenkomst verscheidene bestellingen gedaan bij Iwaniccy.
3.7
Iwaniccy heeft Karintrad meerdere keren aangeschreven tot betaling van openstaande facturen, waarna zij de Overeenkomst per 31 december 2017 heeft beëindigd.

4.Beoordeling

Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.1
In deze procedure heeft Karintrad in eerste aanleg – zakelijk weergegeven en voor zover van belang – in conventie gevorderd dat Iwaniccy wordt veroordeeld tot nakoming van haar verplichtingen uit de Overeenkomst en tot levering van de door Karintrad bestelde meubels, alsook tot betaling van een bedrag van € 68.000,- ter vergoeding van door Karintrad gemaakte herstelkosten. Daarnaast strekte haar vordering ertoe dat Iwaniccy “aansprakelijk zal blijven” voor toekomstige herstelkosten. Iwaniccy heeft in eerste aanleg in reconventie gevorderd dat Karintrad wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 147.791,13, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 13 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Het bedrag van € 147.791,13 omvat de volgens Iwaniccy nog openstaande facturen (van in hoofdsom € 132.317,50), de wettelijke handelsrente tot en met 13 februari 2019 (van € 13.375,46) en de buitengerechtelijke incassokosten (van € 2.098,17).
4.2
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vorderingen in conventie van Karintrad afgewezen en haar, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten veroordeeld. De rechtbank heeft (tevens) de vordering in reconventie van Iwaniccy afgewezen en Iwaniccy veroordeeld in de kosten aan de zijde van Karintrad, begroot op nihil.
4.3
Karintrad heeft niet tijdig van memorie van antwoord gediend waarna haar op 9 februari 2021 verval is verleend van het recht een memorie van antwoord te nemen (zie rov. 1 tussenarrest). Zij heeft aldus (ook) niet bij wege van incidenteel appel grieven gericht tegen de afwijzing van de conventionele vorderingen. De beslissingen in het tussen partijen op 1 april 2020 in conventie gewezen vonnis maken derhalve geen onderdeel uit van dit hoger beroep.
4.4
In hoger beroep heeft Iwaniccy drie grieven geformuleerd tegen het vonnis van de rechtbank. Grief 1 is hiervoor bij de vaststelling van de feiten reeds aan de orde gekomen. De grieven 2 en 3 richten zich tegen de afwijzing van de rechtbank van de reconventionele vordering en de daaraan ten grondslag gelegde motivering, alsook tegen de proceskostenveroordeling.
Het Weens Koopverdrag is van toepassing
4.5
Zoals de rechtbank terecht heeft vooropgesteld, is op de tussen partijen gesloten koopovereenkomst het Verdrag der Verenigde Naties inzake internationale koopovereenkomsten betreffende roerende zaken (het Weens Koopverdrag) van toepassing. Het gaat in deze zaak immers om een koopovereenkomst betreffende roerende zaken tussen partijen die gevestigd zijn in twee verschillende landen die bij het Weens Koopverdrag aangesloten zijn, terwijl de uitzonderingen op de toepasselijkheid van dat verdrag in dit geding niet aan de orde zijn.
Grief 2 slaagt
4.6
Grief 2 van Iwaniccy, die in een aantal subgrieven is onderverdeeld, richt zich tegen de afwijzing door de rechtbank van de reconventionele vordering van Iwaniccy tot betaling van haar facturen, met rente en kosten. De rechtbank heeft, samengevat, als volgt geoordeeld. Karintrad heeft gemotiveerd aangevoerd dat zij de facturen waarvan betaling wordt gevorderd contant heeft (aan)betaald. Karintrad heeft deze stelling onderbouwd met betaalbewijzen voor een totaalbedrag van € 136.062,-, welk bedrag de volgens Iwaniccy openstaande facturen overtreft. Iwaniccy heeft dit gemotiveerde verweer van Karintrad niet bestreden, zodat haar reconventionele vordering moet worden afgewezen, aldus de rechtbank.
4.7
Het hof ziet aanleiding om eerst de subgrief te bespreken waarmee Iwaniccy opkomt tegen het oordeel van de rechtbank dat uit de door Karintrad overgelegde betaalbewijzen volgt dat de door Iwaniccy aan haar vordering ten grondslag gelegde facturen contant zijn betaald. Daarbij stelt het hof voorop dat het verweer van Karintrad dat zij de desbetreffende facturen contant heeft betaald een bevrijdend verweer betreft waarvoor zij de stelplicht en bewijslast draagt.
4.8
Karintrad heeft ter onderbouwing van haar verweer stukken overgelegd die zij als de relevante betaalbewijzen aanmerkt. Deze tellen op tot een totaalbedrag van € 136.062,-. Iwaniccy heeft in hoger beroep daartegenover, samengevat, gesteld dat uit niets blijkt dat de facturen waarvan zij in deze procedure betaling vordert contant zijn betaald. Daartoe voert zij onder meer aan (i) dat in de betaalbewijzen alleen een bedrag wordt weergegeven zonder dat wordt gespecificeerd om welke factuur het gaat, (ii) dat de bedragen vermeld in de betaalbewijzen niet overeenstemmen met de factuurbedragen waarvan Iwaniccy betaling vordert, (iii) dat de betaalbewijzen van een andere datum zijn dan de facturen, (iv) dat, anders dan de rechtbank heeft aangenomen, uit niets blijkt dat de facturen door een medewerker van Iwaniccy zijn ondertekend, (v) dat Iwaniccy de betaling van dertien facturen vordert, terwijl Karintrad slechts elf facturen contant stelt te hebben betaald, (vi) dat niet logisch is dat Karintrad aan de hand van de betaalbewijzen bijna € 4.000,- meer pretendeert te hebben betaald dan zij stelt verschuldigd te zijn geweest, (vii) dat uit de tekst vermeld op de betaalbewijzen – waarvan de vertaling ontbreekt – niet volgt dat er contant is betaald en (viii) dat de stelling dat de contante betalingen direct bij het plaatsen van de orders zijn voldaan, ongeloofwaardig is aangezien de bestellingen elektronisch plaatsvonden zonder dat er een aanbetaling vereist was.
4.9
Het hof constateert dat de, voor het eerst bij conclusie van antwoord in reconventie betrokken, stelling van Karintrad dat de facturen die in dit geding centraal staan contant zijn betaald, zonder nadere toelichting (die ontbreekt) niet rijmt met haar eerder ingenomen stelling in de inleidende dagvaarding. Daarin bevestigt Karintrad dat zij een factuurbedrag van € 95.944,50 niet aan Iwaniccy heeft betaald en doet zij een beroep op opschorting. Zij heeft deze ongerijmdheid niet opgehelderd. Ook overigens heeft Karintrad het bevrijdend verweer dat zij contant heeft betaald niet voldoende onderbouwd. Het hof licht dit als volgt toe. Karintrad heeft in eerste aanleg in de kern volstaan met het overleggen van betaalbewijzen die meer vragen oproepen dan zij beantwoorden. Karintrad heeft daarmee geen voldoende concrete feiten en omstandigheden aangedragen waaruit de gestelde contante betaling van de facturen kan worden afgeleid. Gezien de gemotiveerde betwisting van Iwaniccy in hoger beroep, had het bovendien op de weg van Karintrad gelegen om deze betwisting van Iwaniccy – gemotiveerd – te weerspreken en een bewijsaanbod te doen. Karintrad heeft echter in hoger beroep niet van antwoord gediend en heeft dit dus niet gedaan. Nu Karintrad haar bevrijdend verweer dat zij de in het geding zijnde facturen contant heeft betaald onvoldoende heeft onderbouwd, wordt haar verweer verworpen. Grief 2 slaagt.
Overige verweren van Karintrad
4.1
Karintrad heeft in eerste aanleg aangevoerd dat zij de nakoming van haar verplichtingen mag opschorten zolang de bestelde meubels niet door Iwaniccy zijn geleverd. Karintrad heeft daarbij volstaan met verwijzing naar een (niet goed leesbare) tabel die volgens haar de bestellingen toont die Iwaniccy niet heeft uitgevoerd, zonder deze tabel met bewijsstukken te onderbouwen of anderszins te concretiseren welke meubels niet zijn geleverd. De rechtbank heeft daarover in conventie geoordeeld dat niet duidelijk is welke niet-nakoming Karintrad Iwaniccy verwijt, onder meer omdat niet duidelijk is welke meubels zijn besteld, maar niet zijn geleverd. Ook het hof is van oordeel dat Karintrad de gestelde tekortkoming van Iwaniccy onvoldoende heeft onderbouwd. In dit verband acht het hof mede van belang dat Iwaniccy Karintrad in 2017 verscheidene facturen en aanmaningen heeft gestuurd. Het had in de rede gelegen dat Karintrad tegen deze facturen en aanmaningen had geprotesteerd door aan te geven dat er meubels niet waren geleverd als dat werkelijk het geval was. Gesteld noch gebleken is echter dat zij dat heeft gedaan. Dat de meubels waarvan door Iwaniccy betaling wordt gevorderd niet zouden zijn geleverd, is voor het eerst in de inleidende dagvaarding aangevoerd en verder niet deugdelijk onderbouwd. Bovendien bevinden zich in het procesdossier ten bewijze van de leveringen zowel de facturen als pakbonnen en CRM-formulieren van de bestellingen waarvan Iwaniccy betaling vordert. Karintrad heeft de juistheid van deze stukken niet voldoende gemotiveerd bestreden zodat het hof van die juistheid moet uitgaan. Al het voorgaande staat aan een geslaagd beroep op opschorting in de weg. Het beroep op opschorting wordt derhalve verworpen.
4.11
In de tweede plaats voert Karintrad aan dat zij ingevolge de Overeenkomst niet gehouden is tot betaling van de facturen zolang de meubels niet zijn geleverd. Nu uit het voorgaande volgt dat Karintrad onvoldoende heeft gesteld om aan te nemen dat er meubels niet zijn geleverd, faalt ook dit verweer.
4.12
Voor zover Karintrad nog andere verweren heeft bedoeld te voeren, heeft zij dat onvoldoende duidelijk tot uitdrukking gebracht voor Iwaniccy om zich ertegen te kunnen verweren en voor het hof om erover te kunnen oordelen. Het voorgaande betekent dat de vordering van Iwaniccy tot de hoofdsom van € 132.317,50 toewijsbaar is.
Vervolg grief 2
4.13
Iwaniccy vordert een bedrag van € 147.791,13 (welk bedrag de wettelijke handelsrente tot en met 13 februari 2019 omvat, zie rov. 4.1), te vermeerderen met “wettelijke rente” vanaf 13 februari 2019, zonder daarbij de term wettelijke rente nader te duiden. Het hof begrijpt de vordering aldus dat Iwaniccy de wettelijke handelsrente in de zin van artikel 6:119a BW vordert vanaf 30 dagen na de factuurdatum van ieder van de nog openstaande facturen tot aan de datum van de algehele voldoening. Dat Iwaniccy heeft bedoeld om (ook) voor de periode na 13 februari 2019 de wettelijke handelsrente te vorderen, volgt uit het kopje “Vergoeding van de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW” boven de alinea in de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie waarin aanspraak op rente wordt gemaakt. Het hof acht de wettelijke handelsrente toewijsbaar vanaf 30 dagen na factuurdatum tot de dag van algehele voldoening op de wijze als in het dictum vermeld.
4.14
Tevens acht het hof de in rov. 4.1 genoemde, conform de staffel gevorderde buitengerechtelijke incassokosten van € 2.098,17 toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 13 februari 2019.
Grief 3
4.15
Het voorgaande betekent dat de rechtbank Iwaniccy ten onrechte in de proceskosten in reconventie, begroot op nihil, heeft veroordeeld. Ook grief 3 slaagt.
Slotsom
4.16
Het bestreden vonnis in reconventie zal worden vernietigd. Iwaniccy heeft daardoor geen belang meer bij de beoordeling van de overige onderdelen van grief 2. Karintrad zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het geding in eerste aanleg in reconventie, en in de kosten van het hoger beroep, met inbegrip van de gevorderde nakosten, met rente.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt het tussen partijen op 1 april 2020 in reconventie gewezen vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Karintrad tot betaling, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan Iwaniccy van een bedrag van € 132.317,50, vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf 30 dagen na de factuurdatum van ieder van de nog openstaande facturen tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt Karintrad tot betaling aan Iwaniccy van een bedrag van € 2.098,17 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 13 februari 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt Karintrad in de kosten van het geding in eerste aanleg in reconventie, aan de zijde van Iwaniccy begroot op € 853,50, en in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Iwaniccy begroot op € 5.600,38 aan verschotten en € 3.278,- voor salaris en op € 163,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 85,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.M. Korsten-Krijnen, A.L.M. Keirse en T. Riyazi en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2022.