ECLI:NL:GHAMS:2022:3801

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 november 2022
Publicatiedatum
15 februari 2023
Zaaknummer
23-002076-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van witwassen en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, deelname aan een criminele organisatie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Brazilië, werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder het medeplegen van witwassen, opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en deelname aan een criminele organisatie. De tenlastelegging omvatte onder andere het voorhanden hebben van grote hoeveelheden cocaïne en het witwassen van aanzienlijke geldbedragen. Het hof oordeelde dat de verdachte jarenlang deel uitmaakte van een criminele organisatie die zich bezighield met de invoer van cocaïne vanuit Brazilië naar Nederland en het witwassen van de opbrengsten daarvan. De verdachte had een cruciale rol binnen deze organisatie en was betrokken bij verschillende geldtransporten naar Brazilië. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet alleen verantwoordelijk was voor het voorhanden hebben van cocaïne, maar ook voor het faciliteren van de criminele activiteiten van anderen. De verdachte werd vrijgesproken van enkele feiten, maar het hof achtte de overige feiten wettig en overtuigend bewezen. De strafmaat werd vastgesteld op 10 jaar en 6 maanden gevangenisstraf, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn. Het hof heeft ook verbeurdverklaring van verschillende in beslag genomen voorwerpen bevolen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002076-19
datum uitspraak: 10 februari 2023
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 16 mei 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-860046-17 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Brazilië) op [verdachte] ,
thans: Vertrokken Onbekend Waarheen (VOW),
laatst opgegeven woon- of verblijfplaats: [adres 1]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 juni 2021 en 16, 19 en 20 januari 2023 en 10 februari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 17 februari 2017, te Uitgeest en/of Naarden en/of Heerhugowaard en/of Alkmaar en/of Utrecht en/of Vinkeveen (gemeente de Ronde Venen) en/of Schiphol (gemeente Haarlemmermeer), in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen (telkens) één of meer voorwerp(en), te weten één of meer (grote) geldbedrag(en) en/of voertuig(en) en/of (luxe)goed(eren), waaronder in ieder geval
- één of meer geldbedrag(en) (geldtransport februari 2017 [medeverdachte 1] naar Brazilië) van in totaal (ongeveer) 200.000 euro en/of
- één of meer (grote) geldbedragen (eerdere geldtransport(en) [medeverdachte 1] naar Brazilië) en/of
- één of meer geldbedrag(en) (beloningen geldtransport(en) [medeverdachte 1] ) van in totaal (ongeveer) 10.000 euro en/of
- één of meer geldbedrag(en) (berging te Vinkeveen) van in totaal (ongeveer) 283.800 euro (Vinkeveen berging) en/of
- één of meer geldbedrag(en) (contante stortingen) van in totaal (ongeveer) 138.151 euro en/of
- één of meer geldbedrag(en) (contant geld bij aanhouding) van in totaal (ongeveer) 34.000 euro en/of
- één of meer geldbedrag(en) (GWK transacties) van in totaal (ongeveer) 3.864 euro en/of
- één of meer (twee) horloges (merk: Rolex (waarvan één imitatie)) (Vinkeveen berging) en/of
- een Mercedes (GLC 250D met kenteken [kenteken 1] ) en/of
- een Mercedes (met kenteken [kenteken 2] ) en/of
- een Volvo (met kenteken [kenteken 3] ) en/of
- één of meer (andere) voertuig(en) en/of contante bijbetaling(en) voor (die/dat) voertuig(en) (van in totaal (ongeveer) 112.650 euro) en/of
- ( althans) één of meer (andere) geldbedrag(en) en/of voertuig(en) en/of (luxe)goederen,
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of (van (één van) voornoemd(e) voorwerp(en)) gebruik heeft gemaakt en/of de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) was/waren en/of wie dit/deze voorwerp(en) voorhanden had(den),
terwijl zij/hij, verdachte en/of zijn mededaders, wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dit/deze voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - (geheel dan wel gedeeltelijk) afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 17 februari 2017 te Uitgeest en/of Vinkeveen (gemeente De Ronde Venen) en/of Schiphol (gemeente Haarlemmermeer) en/of Vlissingen (via de Westerschelde en/of de Noordzee), in ieder geval in Nederland, en/of te Antwerpen (België), in ieder geval in België, en/of Brazilië, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) (verscheidene) hoeveelheid/hoeveelheden cocaïne, te weten (ongeveer)
- 8 ( kilo)pakketten cocaïne ( [adres 2] , Uitgeest) en/of
- 1 ( kilo)pakket cocaïne, of (het restant ervan van) in totaal (bruto) (ongeveer) 689,4 gram cocaïne (Vinkeveen toilet) en/of
- 4 ( kilo)pakketten cocaïne, althans in totaal (ongeveer) 4000 gram cocaïne (Vinkeveen berging) en/of
- één of meer (andere) (aanzienlijke) hoeveelheid/hoeveelheden cocaïne (container SUDU [nummer 1] ),
(althans) (in elk geval) een (aanzienlijke) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde/ betreffende (een) middel (en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, (zulks) al dan niet op een wijze zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet
EN/OF
hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 17 februari 2017 te Uitgeest en/of Vinkeveen (gemeente De Ronde Venen) en/of Schiphol (gemeente Haarlemmermeer) en/of Vlissingen (via de Westerschelde en/of de Noordzee), in ieder geval in Nederland, en/of te Antwerpen (België), in ieder geval in België, en/of Brazilië, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, althans voorhanden heeft gehad (een) (verscheidene) hoeveelheid/ hoeveelheden cocaïne, te weten (ongeveer)
- 8 ( kilo)pakketten cocaïne ( [adres 2] , Uitgeest) en/of
- 1 ( kilo)pakket cocaïne, of (het restant ervan van) in totaal (bruto) (ongeveer) 689,4 gram cocaïne (Vinkeveen toilet) en/of
- 4 ( kilo)pakketten cocaïne, althans in totaal (ongeveer) 4000 gram cocaïne (Vinkeveen berging) en/of
- één of meer (andere) (aanzienlijke) hoeveelheid/hoeveelheden cocaïne (container SUDU [nummer 1] ),
(althans) (in elk geval) een (aanzienlijke) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde/ betreffende (een) middel (en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 22 april 2015 te Uitgeest en/of Vlissingen (via de Westerschelde en/of de Noordzee), in ieder geval in Nederland, en/of te Antwerpen (België), in ieder geval in België, en/of Brazilië, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk een hoeveelheid/hoeveelheden van in totaal (ongeveer) 85,12 kilogram cocaïne (container SUDU [nummer 3] ), (althans) (in elk geval) (een) (aanzienlijke) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde/betreffende (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, (zulks) al dan niet op een wijze zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet;
4.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 13 februari 2017 tot en met 20 februari 2017 te Vinkeveen (gemeente De Ronde Venen), in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, een of meer vuurwapen(s) van categorie III ond 1, te weten Browning met kaliber 7.65mm en/of een Browning Fn Mk I met kaliber 9mm, zijnde (een) vuurwapen(s) in de vorm van (een) revolver(s) en/of pisto(o)l(en), en/of munitie van categorie III, te weten acht (8) (scherpe) Luger 9mm patronen en/of vier (4) volmantel patronen en/of één (1) hollowpoint patroon, voorhanden heeft gehad;
5.
hij op of omstreeks 17 februari 2017 te Uitgeest, een reisdocument en/of identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, te weten een Braziliaans paspoort (op naam van [betrokkene 1] ), waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze vals of vervalst was (bestaande die valsheid of vervalsing hieruit dat de bladzijden met de identiteitsgegevens zijn aangepast, verwijderd en/of vervangen), voorhanden heeft gehad;
6.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 17 februari 2017 te Uitgeest en/of Utrecht en/of Amsterdam en/of Amstelveen en/of Alkmaar en/of Heerhugowaard en/of Beverwijk en/of Naarden en/of Vinkeveen (gemeente de Ronde Venen) en/of Schiphol (gemeente Haarlemmermeer), in ieder geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in:
- artikel 2 onder A en/of B en/of C jo. artikel 10, derde en/of vierde en/of vijfde lid, van de Opiumwet en/of
- artikel 2 onder A en/of B jo. artikel 10a, eerste lid en artikel 10, vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet en/of
- artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht en/of
- artikel 420ter van het Wetboek van Strafrecht en/of
- artikel 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Geldigheid van de dagvaarding
Ten aanzien van het onder 1 (witwassen) onder het laatste liggende streepje tenlastegelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding partieel nietig dient te worden verklaard. Hij heeft daartoe primair aangevoerd dat dit onderdeel van de tenlastelegging onduidelijk is en derhalve niet voldoet aan de eisen die worden gesteld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
Het hof verwerpt dit verweer. Het betreffende deel van het onder 1 op de tenlastelegging opgenomen feit is in combinatie met het onderliggende strafdossier voldoende feitelijk omschreven.
De tenlastelegging voldoet dus aan de eisen van artikel 261, derde lid, Sv. Het hof heeft vastgesteld dat de dagvaarding ook overigens geldig is.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere overwegingen; een andere bewezenverklaring en een andere straf komt dan de rechtbank.
Partiële vrijspraak ten aanzien van de feiten 2 en 4, vrijspraak ten aanzien van feit 5
Met de raadsman en de rechtbank is het hof van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat voor het wettig en overtuigend bewijs voor hetgeen [verdachte] onder feit 2, eerste gedachtestreepje (8 kilopakketten cocaïne [adres 2] in Uitgeest) en tweede gedachtestreepje
(1 kilopakket cocaïne Vinkeveen toilet) is tenlastegelegd. Bewijs ontbreekt dat [verdachte] die kilopakketten op enig moment in zijn machtssfeer heeft gehad.
Tevens oordeelt het hof dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat voor het wettig en overtuigend bewijs voor het opzettelijk invoeren binnen het grondgebied van Nederland van 4 kilopakketten cocaïne (aangetroffen in de berging in Vinkeveen) en het bestanddeel medeplegen ten aanzien van het voorhanden hebben van die 4 kilopakketten cocaïne. [verdachte] zal hiervan worden vrijgesproken.
Het hof onderschrijft daarnaast het oordeel van de rechtbank dat het dossier ook onvoldoende aanknopingspunten bevat voor het wettig en overtuigend bewijs voor het bestanddeel medeplegen ten aanzien van hetgeen [verdachte] onder feit 4 ten laste is gelegd (het voorhanden hebben van wapens en munitie), zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. Bewijs dat [verdachte] die spullen in nauwe en bewuste samenwerking met een ander voorhanden heeft gehad is niet aanwezig.
Ten slotte dient naar het oordeel van het hof vrijspraak te volgen van het onder feit 5 tenlastegelegde voorhanden hebben van een vervalst paspoort. Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat [verdachte] wist van de aanwezigheid van het vervalste paspoort en dat hij daarover de beschikking had.
Bewijsoverwegingen

1.Algemene bewijsoverwegingen

1.1.
Inleiding
Op 13 februari 2017 werd de medeverdachte [medeverdachte 1] op de luchthaven Schiphol aangehouden met een contant geldbedrag van € 200.000 in zijn ruimbagage. Het geld was verstopt in de pijpen van drie spijkerbroeken. [medeverdachte 1] was van plan om vanaf Schiphol uit te reizen naar Sao Paulo (Brazilië). Hierop is een strafrechtelijk onderzoek gestart onder de naam [onderzoeksnaam] .
In onderzoek [onderzoeksnaam] zijn bevindingen gedaan die duiden op een organisatie die zich bezig houdt met de internationale cocaïnehandel tussen Brazilië en Europa, alsmede met het witwassen van de daarmee verdiende inkomsten. Gedurende het onderzoek is een aantal verdachten in beeld gekomen, waaronder de verdachte [verdachte] , zijn toenmalige partner [medeverdachte 2] , dochter van genoemde [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . Deze verdachten, die allen hoger beroep hebben ingesteld, worden hierna onderscheidenlijk ook genoemd: [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] .
1.2.
Huisje in Vinkeveen, doorzoekingen en beslag
Na de aanhouding van [medeverdachte 1] werden in zijn telefoon gegevens gevonden betreffende de huur van een recreatiewoning in [naam 2] , [adres 3] in Vinkeveen (verder te noemen: het huisje in Vinkeveen).
Op 20 februari 2017 vond in het huisje en de bijbehorende berging een doorzoeking plaats.
In het huisje werden twee medeverdachten aangehouden: [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] . [medeverdachte 5] werd op heterdaad betrapt bij diens poging een blok wit poeder in plastic verpakking door het toilet te spoelen. Na bemonstering bleek dit blok cocaïne te bevatten. In de woning werd tevens een grammenweegschaal aangetroffen.
In de afgesloten berging zijn de volgende voorwerpen bij elkaar op de vloer aangetroffen:
*Geld:
- een blauwe Samsonite koffer met daarin een rode sporttas, met als inhoud € 283.800, waarvan een gedeelte lag in een doosje met opdruk Jean-Louis Scherrer Paris. Op de achterzijde van dit doosje is een dactyloscopisch spoor aangetroffen dat na onderzoek van [verdachte] bleek te zijn.
- een geldtelmachine.
*4 Blokken cocaïne:
-een plastic Coolcat tas, met daarin een Bijenkorf tas, met daarin een Deen plastic tas, met daarin 2 blokken wit poeder, die na bemonstering cocaïne bleken te bevatten. De blokken hadden een nettogewicht van 977,8 en 993,4 gram.
-een rode Hugo Boss schoenendoos met daarin een blok wit poeder, met een netto gewicht van 999,4 gram en een Bruna plastic tas met daarin een blok wit poeder, met een nettogewicht van 1002 gram. Na bemonstering bleken ook deze blokken cocaïne te bevatten.
Op de folie van één van de drugspakketten is een dactyloscopisch spoor aangetroffen, dat na onderzoek van [verdachte] bleek te zijn.
*Laptop Sony Vaio en horloges (merk Rolex):
-een Deka tas met als inhoud een laptop van het merk Sony Vaio plus oplader; een goudkleurig horloge merk Rolex, een zilverkleurig horloge merk Rolex en een lege doos met opschrift Rolex.
Nadien bleek de nieuwwaarde van het goudkleurige Rolex horloge € 24.400 te zijn en de huidige waarde € 17.700.
*Vuurwapens en munitie
In een tas lagen 2 pistolen:
-een vuurwapen merk Browning, kaliber 7.65, met een losse houder met daarin 5 patronen, waarvan 4 volmantel patronen en één hollow point kogel;
-een vuurwapen merk Browning, type FN Km I kaliber 9 mm, met een lege houder en 8 losse 9 mm. patronen.
De wapens zijn bemonsterd op biologische sporen.
Op de buitenzijde van de Browning FN is een DNA-mengprofiel aangetroffen, waarvan [verdachte] en minimaal 1 onbekende persoon de donoren zijn.
Op de buitenzijde en het patroonmagazijn van de Browning kaliber 7.65 zijn DNA-mengprofielen aangetroffen, waarvan [verdachte] en minimaal 1 onbekende persoon de donoren zijn.
Op de loop van de Browning kaliber 7.65 is een DNA-mengprofiel aangetroffen, waarvan [verdachte] en minimaal 2 onbekende personen de donoren zijn.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij op verzoek van [verdachte] contact met de eigenaar van het huisje heeft gelegd, omdat [verdachte] het wilde huren om er mensen in onder te brengen. [verdachte] heeft de huur betaald vanaf november 2016.
1.3.
Toerekening van de voorwerpen in de berging in Vinkeveen
Standpunten van partijen
De advocaat-generaal stelt dat al deze voorwerpen kunnen worden toegerekend aan [verdachte] , gezien de wijze waarop deze gezamenlijk zijn aangetroffen en de diverse sporen die wijzen op diens betrokkenheid bij de voorwerpen.
De raadsman heeft aangevoerd dat niet duidelijk is wanneer en door wie de goederen in de berging zijn geplaatst. Verscheidene personen, onder wie [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] , hadden toegang tot de berging. Niet onaannemelijk is dat [verdachte] de folie, waarin de drugspakketten waren gewikkeld, eerder heeft gebruikt en dat hij bij het zoeken naar gereedschap in de berging een vingerafdruk heeft achtergelaten op de wapens. Het is onduidelijk wanneer de vingerafdruk van [verdachte] op het doosje terecht is gekomen. Mogelijk is sprake van overdracht van celmateriaal van een handdoek en een boodschappentas naar de wapens, aldus de raadsman.
Oordeel van het hof
Het hof is evenals de rechtbank en anders dan de raadsman, van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, kan worden vastgesteld dat [verdachte] de in de berging van het huisje in Vinkeveen aangetroffen goederen daar heeft geplaatst en deze zodoende voorhanden heeft gehad. Het hof baseert dit op de volgende feiten en omstandigheden.
[verdachte] was vanaf november 2016 feitelijk de huurder van het huisje en betaalde de huur aan de eigenaar. Hij heeft verklaard dat hij weleens in de berging is geweest. [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] , die in het huisje zijn aangehouden, hebben verklaard dat zij niets wisten van voorwerpen in de berging, waar overigens ook geen sporen van hen zijn aangetroffen. Het dossier bevat geen gegevens, die erop wijzen dat voorafgaand aan het verblijf van [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] in februari 2017 iemand anders in het huisje heeft verbleven.
De voorwerpen zijn op 20 februari 2017 aangetroffen, dus een week nadat de schoonvader van [verdachte] , [medeverdachte 1] , op Schiphol is aangehouden met 2 ton aan eurobiljetten in zijn koffer. [medeverdachte 2] besprak op 16 februari 2017 telefonisch met haar moeder dat zij wilde dat de geldtelmachine, de elastiekjes, de koffers en de Volvosleutels uit haar huis zouden worden weggehaald.
[verdachte] heeft verklaard dat de geldtelmachine in de Volvo van zijn woning naar het huisje in Vinkeveen is gebracht. Zoals gezegd, is in de berging ook een geldtelmachine aangetroffen te midden van de andere genoemde voorwerpen, waaronder een bedrag van € 283.800.
Van dit geld (verstopt in een sporttas) was een gedeelte verpakt in een doosje, waarop vingerafdrukken van [verdachte] zijn aangetroffen, wat ook het geval was met de krimpfolie van één van de drugspakketten. Daarnaast zijn op de beide vuurwapens op in totaal vier plaatsen DNA-sporen van [verdachte] aangetroffen. Aldus zijn op vier verschillende voorwerpen sporen van [verdachte] geconstateerd.
Het hof is van oordeel dat de door de verdediging naar voren gebrachte alternatieve scenario’s voor de aanwezigheid van deze veelheid aan sporen op vier verschillende voorwerpen niet aannemelijk zijn geworden. [verdachte] heeft daarmee geen geloofwaardige ontlastende verklaring gegeven voor de aanwezigheid van zijn sporen op de genoemde voorwerpen.
Het verweer dat het DNA van [verdachte] mogelijk via andere voorwerpen op de vuurwapens terecht is gekomen, berust op aannames en veronderstellingen, die geen steun vinden in het dossier en is dit dan ook volstrekt onvoldoende onderbouwd.
Tenslotte acht het hof hierbij redengevend dat de aangetroffen Sony laptop aan [verdachte] toebehoort en door hem is gebruikt, zoals volgt uit zijn eigen verklaring en hetgeen hierna wordt overwogen.
Gelet op de genoemde omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, luidt de conclusie van het hof dat [verdachte] degene is geweest die de goederen in de berging heeft geplaatst en daarover dus de beschikkingsmacht had. Het verweer op dit onderdeel wordt dan ook verworpen.
1.4.
Toeschrijven digitale gegevensdragers aan [verdachte]
1.4.1.
De laptop Sony Vaio
Verweer raadsman
In hoger beroep heeft de raadsman opnieuw uitdrukkelijk betwist dat [verdachte] de enige gebruiker van de laptop was en gesteld dat de belastende informatie en foto’s die daarop zijn aangetroffen juist
nietaan hem te relateren zijn.
Volgens de raadsman is het in artikel 6 EVRM gewaarborgde
fair trialbeginsel geschonden, doordat geen gevolg is gegeven aan zijn verzoeken tot verstrekking van de eerder door de verdediging gemaakte bookmarks en van een digitale kopie van de laptop, waardoor de mogelijkheden voor de verdediging om de inhoud van de laptop grondiger te onderzoeken zijn gedwarsboomd.
Indien het hof hierover anders oordeelt, dient dit in elk geval te leiden tot een zeer forse beperking van de beweringen van de FIOD-medewerkers, aldus de raadsman.
De raadsman stelt verder dat te dezen níet de bevindingen van de FIOD leidend dienen te zijn, maar de bevindingen van de deskundigen van Digital Investigation, [naam 3] die op verzoek van de verdediging onderzoek hebben gedaan en op 15 maart 2019 een rapport hebben opgemaakt (
het hof zal Digital Investigation verder aanduiden als DI).
De FIOD heeft ten onrechte slechts de laptopbestanden die wijzen naar [verdachte] onderzocht en de overige bestanden niet. De aanwijzingen van DI zijn niet gevolgd of onderzocht.
Zo is het onderzoek naar de gebruikte wifi netwerken te beperkt geweest, aangezien met behulp van Volume Shadow Copy Service (VSS) wellicht veel meer informatie achterhaald kan worden, mogelijk ook over de aansluiting met wifi netwerken in de relevante periode. De FIOD beschikte niet over VSS, terwijl de raadsman dit noodzakelijk acht voor nader onderzoek naar de stelling van [verdachte] dat de laptop vaker in Vinkeveen of op de [adres 2] [huisnummer] in Uitgeest is geweest.
Een glasharde aanwijzing voor de stelling dat meer personen de laptop gebruikten is volgens de raadsman te vinden in de omstandigheid dat maar liefst zes apparaten aan de laptop gekoppeld zijn geweest, waarvan er maar één te koppelen valt aan [verdachte] . De andere gebruikers van de laptop zouden kunnen worden geïdentificeerd, aldus de raadsman.
Indien het hof het rapport van DI níet als uitgangspunt zou hanteren heeft de raadsman het
voorwaardelijke verzoekgedaan tot benoeming van een deskundige, opdat deze het FIOD-onderzoek en het DI-onderzoek bestudeert en de gepresenteerde resultaten waardeert en adviseert over de noodzakelijk te nemen vervolgstappen.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat de argumenten van de verdediging niet leiden tot de conclusie dat sprake is van schending van het fair trial beginsel, maar dat sprake is van
overall fairness of the procedure as a whole,gelet op het navolgende.
De verdediging heeft de gelegenheid gekregen met de door haar ingeschakelde deskundigen van DI (in eerste aanleg driemaal in 2018 en in hoger beroep eenmaal) in een dataroom de relevante
devicesnader te onderzoeken en zij heeft daarvan gebruik gemaakt.
Op verzoek van de rechter-commissaris heeft de FIOD nader onderzoek verricht, zoals blijkt uit AMB 152. Bovendien zijn vele vragen van de verdediging, waar de stellingen van de verdachte aan ten grondslag zijn gelegd, over dit onderwerp uitvoerig en gemotiveerd beantwoord door FIOD-deskundigen, zie hiervoor bijvoorbeeld AMB 149; 150 en 151 en de aanvullende processen-verbaal van [verbalisant] van 8 oktober 2018 en 13 december 2022.
Dat de bookmarks niet langer voor de verdediging beschikbaar waren, is blijkens dit laatste proces-verbaal onjuist. De verdediging heeft kennelijk niet gevraagd naar de juiste apparatuur om deze opnieuw inzichtelijk te maken. De raadsman heeft overigens onvoldoende duidelijk gemotiveerd welke beperkingen het ontbreken van zijn eigen bookmarks voor het onderzoek naar de gegevensdragers zouden hebben opgeleverd, zodat zijn stelling hieromtrent wordt gepasseerd.
In genoemd proces-verbaal van 13 december 2022 is overigens ingegaan op de bevindingen in het rapport van DI. Dat en waarom de FIOD deze bevindingen niet heeft gedeeld of heeft gevolgd, is in dit proces-verbaal uitgebreid uitgelegd.
De raadsman stelt dat de DI deskundigen te dezen als de enige echte deskundigen dienen te worden beschouwd en dat hun rapport het hof als leidraad behoort te dienen voor de bevinding dat aannemelijk is dat naast [verdachte] anderen gebruik hebben gemaakt van de laptop, de iPhone 5s en de SD kaart (en dat de belastende inhoud door die ander(en) op de gegevensdragers terecht is gekomen).
Het hof deelt deze visie niet, om de volgende redenen.
De vragen met betrekking tot de deskundigheid van de FIOD-onderzoekers zijn uitgebreid beantwoord in het aanvullend proces-verbaal van [verbalisant] van 13 december 2022. Daaruit volgt dat deze onderzoekers allen zeer terdege opleidingen hebben gevolgd op de relevante terreinen en dat zij jarenlang ervaring hebben opgedaan met de toepassing van hun kennis in concrete onderzoeken.
De opmerking van de raadsman dat hij
geen chocola kan makenmet betrekking tot hun deskundigheid op dit gebied, schuift het hof terzijde.
Het hof gaat er zonder meer van uit dat de opstellers van het DI-rapport deskundig zijn op dit terrein, maar plaatst bij de bruikbaarheid van hun rapport in deze strafzaak de volgende opmerkingen.
a. Het onderzoek is gebaseerd op stellingen van de verdediging, zoals:
- [verdachte] heeft verklaard dat hij de onderzochte apparaten vaak uitleende aan anderen;
- de laptop en SD kaart zijn in beslag genomen op een vakantiepark; niet bij [verdachte] thuis.
Het hof zal hierna motiveren dat de vage en algemene stelling van [verdachte] dat hij de
devicesvaak aan anderen in het huis uitleende moet worden gepasseerd bij gebrek aan steun hiervoor in het dossier.
Dat de laptop en SD kaart op een vakantiepark zijn aangetroffen, is zonder bespreking van de vereiste context uit het dossier geen argument voor de veronderstelling dat deze niet aan [verdachte] gekoppeld kunnen worden. Zo heeft [verdachte] immers zelf verklaard dat hij de laptop heeft gebruikt en dat hij weleens is geweest in de berging in Vinkeveen, waar deze uiteindelijk is aangetroffen. Daarnaast heeft DI geheel buiten beschouwing gelaten dat de laptop daar is aangetroffen te midden van voorwerpen die wel degelijk aan [verdachte] te koppelen zijn.
De deskundigen van DI geven in hun rapport geen blijk van enige dossierkennis, en het hof concludeert dat hun onderzoek naar de digitale gegevensdragers louter lijkt te zijn gebaseerd op de stellingen en vragen van de verdediging, hetgeen een beperkende en onwenselijke richting heeft gegeven aan hun onderzoek en de daaruit voortvloeiende conclusies.
b. Bovendien stelt DI dat van de op de laptop aangetroffen twee Apple ID’s te weten: [e-mailadres 1] en [e-mailadres 2] , deze laatste niet direct aan [verdachte] kan worden toebedeeld en ook dat de naam [naam 4] niet direct aan [verdachte] gekoppeld kan worden, hetgeen volgens DI impliceert dat het object door meer personen is gebruikt.
Blijkens het uitgebreide onderzoek door de FIOD hiernaar, zoals in de bewijsmiddelen is weergegeven, zijn deze twee namen wel degelijk terug te voeren op gebruik door de verdachte [verdachte] . Het hof acht de conclusies van DI op dit onderdeel dan ook onjuist.
c. De raadsman stelt (evenals DI) dat meer onderzoek kan worden gedaan en dat de VCC wellicht meer informatie bevatten over de plaatsen waar de laptop is gebruikt, bijvoorbeeld over het updaten van Windows of het downloaden van applicaties.
Deze stelling is door gebruik van het woord
wellichtniet slechts een aanname, maar in AMB 149 en 150 is weergegeven welke methodes al zijn gebruikt om (de plaatsen van) het gebruik van de laptop over een langduriger periode te kunnen vaststellen. Het hof verwijst naar de betreffende bewijsmiddelen en verwerpt daarmee ook deze stelling van de raadsman.
De overige stellingen die de raadsman aan dit verweer ten grondslag heeft gelegd vinden hun weerlegging in de bewijsmiddelen.
Hieruit volgt dat het hof te dezen de onderzoeksbevindingen van de FIOD als uitgangspunt hanteert.
Afwijzing van het voorwaardelijke verzoek
Uit de voorgaande overwegingen volgt reeds dat en waarom het hof een nader deskundigenonderzoek, zoals de verdediging voorwaardelijk heeft verzocht, niet noodzakelijk acht voor de beantwoording van één van de vragen op de voet van de artikelen 348-350 Sv. Het voorwaardelijke verzoek wordt dan ook afgewezen.
Toeschrijven laptop Sony Vaio aan [verdachte]
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, vast dat de laptop kan worden toegeschreven aan [verdachte] , en ook de bij het onderzoek aangetroffen belastende inhoud daarvan. Het hof baseert dit oordeel op het volgende.
Allereerst blijkt uit het onderzoek dat de laptop voor het gebruik van internet in de periode van 19 januari tot en met 12 februari 2017 verbonden is geweest met slechts één wifipunt, te weten op het adres [adres 1] , waar [verdachte] en [medeverdachte 2] samen woonden. Gebleken is dat de laptop vrijwel elke dag, vaak meermalen per dag, en soms ook diep in de nacht contact maakte met dat wifipunt. Dit wijst, zonder een concrete andersluidende verklaring, zonder meer op gebruik door enkel de bewoners van de [adres 1] . Gesteld noch gebleken is, dat [medeverdachte 2] de laptop heeft gebruikt. Het onderzoek naar het gebruik van dit wifipunt beslaat slechts de genoemde periode, maar ook andere onderzoeksbevindingen leiden tot de vaststelling dat de inhoud van de laptop aan [verdachte] toe te schrijven is.
Zo zijn afbeeldingen van persoonlijke, op naam van [verdachte] gestelde documenten van 2015 en 2016 in de laptop aangetroffen (waaronder een factuur [naam factuur 1] van 28 februari 2015, een factuur [naam factuur 2] van 6 juni 2016, facturen Tele2 van 25 februari 2016) en is een bestand met de naam “ [naam 5] ” opgeslagen.
Verder is nog op 18 januari 2017 een mobiel apparaat met de naam “ [naam 6] ” aan de laptop gekoppeld geweest. Ook is gebleken dat een groot aantal
devicesmet de naam [naam 6] aan de laptop gekoppeld zijn geweest, waaronder twee iPhones met een laatste back-up van onderscheidenlijk 13 februari 2016 en 11 maart 2016. Ook is gebleken dat met e-mail [e-mailadres 3] op 8 juli 2015 en op 3 februari 2017 is ingelogd op de site van [naam bank] .
Hiermee staat in elk geval vast dat [verdachte] over een geruime periode, vanaf februari 2015 tot en met februari 2017 informatie op de laptop heeft aangebracht.
Uit het onderzoek van de FIOD is bovendien gebleken dat zijn gebruik van de laptop al veel eerder is aangevangen. In de laptop zijn namelijk crash/log rapporten opgeslagen van geïnstalleerde applicaties op het
devicegenaamd “ [naam 6] ” vanaf 30 oktober 2012 en op momenten in alle tussenliggende jaren tot en met 18 januari 2017. Dit leidt het hof tot de slotsom dat [verdachte] gedurende de gehele onderzoeksperiode gebruik heeft gemaakt van de laptop Sony Vaio.
Het hof acht hierbij tevens redengevend dat de laptop is aangetroffen in de berging van het huisje in Vinkeveen, tussen allerlei voorwerpen die de sporen van [verdachte] droegen (waaronder vuurwapens met zijn DNA en een pakket cocaïne met zijn vingerafdruk).
Zoals hiervoor is overwogen, heeft [verdachte] geen geloofwaardige ontlastende verklaring gegeven voor de aanwezigheid van zijn sporen op die voorwerpen.
Het hof heeft hiervoor al geconcludeerd dat [verdachte] de beschikkingsmacht had over de hiervoor opgesomde voorwerpen in de berging.
Het hof ziet geen concrete aanwijzingen dat de belastende inhoud op de laptop terecht is gekomen doordat iemand anders dan [verdachte] de laptop zou hebben gebruikt. Hetgeen [verdachte] heeft aangevoerd om zijn stelling te onderbouwen dat hij niets te maken heeft met het belastende materiaal dat op de laptop is aangetroffen, is te weinig concreet om tot een ander oordeel te komen. [verdachte] heeft immers aanvankelijk slechts gesteld dat hij de laptop heeft uitgeleend aan iedereen die dat wilde. Hij heeft niet verklaard wie, wanneer, waar en hoe vaak van de laptop gebruik heeft of hebben gemaakt. Deze stelling is dus niet verifieerbaar en vindt geen steun in het dossier en deze dient daarom terzijde te worden gesteld.
In hoger beroep is namens [verdachte] gesteld dat [betrokkene 1] de laptop zou hebben gebruikt, gezien de op de laptop voorkomende VOVO bestanden, welke naam overeenkomt met in de telefoon van [verdachte] onder contacten opgeslagen VOVO, met als emailadres [e-mailadres 4] , volgens hem betrof dit de [betrokkene 1] die [verdachte] bedoelt als hij spreekt over De Persoon. De raadsman heeft betoogd dat hij het meer dan waarschijnlijk acht dat door toedoen van [betrokkene 1] de belastende informatie op de laptop is beland. Het hof stelt vast dat dit niet blijkt uit de uitgebreide onderzoeken door de FIOD, die in de bewijsmiddelen zijn opgenomen.
Namens [verdachte] is te berde gebracht dat bedoelde [betrokkene 1] weleens heeft gelogeerd in zijn woning aan de [adres 1] . Het hof acht deze enkele stelling te vaag en te algemeen en deze is niet onderbouwd met te verifiëren gegevens, noch vindt deze steun in het dossier. De verklaring van de voormalige partner van [betrokkene 1] , genaamd [betrokkene 2] , wijst er juist op dat [betrokkene 1] in Brazilië verbleef, sinds hij haar jaren voorafgaand aan 2017 in Amsterdam had verlaten.
Het hof gaat, gelet op de hierboven beschreven bevindingen, dan ook aan dit verweer voorbij.
1.4.2.
De iPhone 5s
Het hof is ten aanzien van het toeschrijven van de iPhone 5s aan [verdachte] van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de onder hem inbeslaggenomen iPhone 5s en de in die telefoon aangetroffen berichten, afbeeldingen en andere data aan [verdachte] kunnen worden toegeschreven. [verdachte] was op het moment van zijn aanhouding in het bezit van die iPhone 5s. Verder is uit de onderzoeken gebleken dat de 5 simkaarten die in de periode van september 2016 tot en met de dag van de aanhouding van [verdachte] in die iPhone 5s zijn gebruikt, alle aan [verdachte] zijn toe te schrijven; deze werden afwisselend gebruikt, waarbij meestal de zendmasten in de buurt van zijn woning in Uitgeest werden aangestraald. De iPhone 5s is bovendien met hetzelfde draadloze wifi toegangspunt verbonden geweest als de laptop.
Er zijn geen aanwijzingen dat er simkaarten in de iPhone 5s geplaatst zijn geweest, die aan anderen zijn toe te schrijven. Evenmin zijn er aanwijzingen dat deze iPhone gedurende de onderzoeksperiode door een ander of anderen dan [verdachte] is gebruikt.
Het verweer van de verdediging, dat het aan de telefoon gekoppelde Apple ID [e-mailadres 2] niet aan [verdachte] kan worden toegeschreven, wordt verworpen.
Uit onderzoek blijkt dat dit account actief was voor FaceTime en iMessage met het telefoonnummer [telefoonnummer] (
verder: * [telefoonnummer]). Dit nummer werd in de telefoon gebruikt op het moment van inbeslagneming onder [verdachte] . Voor gebruik door een ander dan [verdachte] van dit nummer (en dus van deze simkaart) is geen enkele aanwijzing.
Verder is dit nummer actief voor de applicatie WhatsApp op de telefoon met als gebruikersnaam “ [naam 7] ”. In tegenstelling tot hetgeen in het rapport van DI is vermeld, heeft de naam “ [naam 7] ” dus wel degelijk een directe link met [verdachte] . Dit WhatsApp account was op de iPhone 5s actief sinds 22 september 2016 tot op de dag van diens aanhouding.
Uit het verrichte onderzoek komt naar voren dat bij het installeren van WhatsApp het opgegeven telefoonnummer automatisch wordt gekoppeld aan WhatsApp maar dat het niet noodzakelijk is dat dit nummer dan in de betreffende telefoon blijft. Het enige dat nodig is voor het activeren van WhatsApp op een telefoon is dat het opgegeven nummer actief is. Dat kan dus ook in een andere telefoon zijn. Hieruit volgt dat dit WhatsApp account is toe te schrijven aan [verdachte] .
De simkaart met nummer * [telefoonnummer] is in de iPhone 5s geplaatst op 13 februari 2017 (nadat [medeverdachte 1] was aangehouden). [medeverdachte 2] heeft op 14 februari 2017 dit nummer als contactpersoon “ [naam 8] ” opgeslagen, met als profielfoto een kat met een zonnebril. In het WhatsApp account “ [naam 7] ” is dezelfde profielfoto gekoppeld aan * [telefoonnummer] .
Op 29 januari 2015 is in een Apple iPhone 6s, die gekoppeld is geweest met de laptop Sony Vaio van [verdachte] , het contact “ [naam 9] ” opgeslagen, welk contact te bereiken was via het e-mailadres “ [e-mailadres 5] ”.
Het hof constateert tenslotte dat een relatie kan worden gelegd tussen deze iPhone 6s, een iPhone 6 plus en een iPhone 6 en de iPhone 5s. In alle toestellen is de simkaart *1139 gebruikt, welke simkaart in de iPhone 5s is gebruikt op 19 december 2016, onder aanstraling van een zendmast in Uitgeest. Deze vier iPhones hebben ook allemaal hetzelfde Apple ID: [e-mailadres 1] .
1.4.3.
BlackBerry
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat de BlackBerry met het IMEI-nummer [nummer 2] (
hierna: BB1), die onder [naam 10] , een medeverdachte in onderzoek [onderzoeksnaam] , is aangetroffen en waarvan het verpakkingsdoosje is aangetroffen op [adres 4] (het adres van [medeverdachte 1] ), kan worden toegeschreven aan [verdachte] . Het hof baseert dit oordeel op de volgende feiten en omstandigheden.
[verdachte] heeft verklaard dat de verpakkingsdoosjes van telefoons die zijn aangetroffen op [adres 4] , waaronder die van de BB1, afkomstig waren uit zijn eigen woning en dat hij deze daar heeft neergezet. Uit de reisbewegingen van verschillende telefoons blijkt dat de BB1 zich op verscheidene data gelijktijdig met het telefoonnummer, dat hoort bij de onder [verdachte] in beslag genomen iPhone 5s, alsmede met het nummer, dat hoort bij de op het woonadres van [verdachte] aangetroffen BlackBerry, op dezelfde locaties bevond, soms ook voor langere duur. Daarnaast straalden het nummer van de BB1 en het nummer dat aan [medeverdachte 1] wordt toegeschreven op diverse data dezelfde zendmasten aan.
Zo verplaatste de BB1 zich op 28 januari 2017 tegelijkertijd met de telefoon van [medeverdachte 1] in de richting van de Belgische grens. [verdachte] heeft verklaard dat hij die dag met [medeverdachte 1] naar Antwerpen is gereden. Uit informatie van de Belgische autoriteiten blijkt dat de BB1 op 28 januari 2017 om 19.22 uur een zendmast op de [adres 6] te Antwerpen aanstraalde. Uit de rekeningafschriften van [verdachte] blijkt dat hij die dag om 19.31 uur € 8,- met zijn bankpas heeft betaald bij Q-park Antwerpen Centrum. Deze locaties liggen op 140 meter afstand van elkaar. Bovendien valt op dat de BB1 op 13 februari 2017, de dag van de aanhouding van [medeverdachte 1] , de zendmast op Schiphol aanstraalde, terwijl vaststaat dat [verdachte] De Koning toen naar Schiphol heeft gebracht. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat genoegzaam is komen vast te staan dat [verdachte] ook de gebruiker was van de BB1.

2.(Nadere) bewijsoverwegingen per feit

2.1.
Ten aanzien van feit 1 (witwassen)
Inleiding; standpunten van partijen
De verdachte wordt onder feit 1 verweten dat hij zich in de periode van 1 januari 2014 tot en met 17 februari 2017 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen. Dit witwassen ziet op geldtransporten door [medeverdachte 1] naar Brazilië, de voor deze geldtransporten aan [medeverdachte 1] betaalde beloningen, het aantreffen van een contant bedrag van € 283.800 en horloges in de berging in het huisje in Vinkeveen, het bij de aanhouding van de verdachte in zijn rugzak aangetroffen contante bedrag van € 34.000, contante stortingen van in totaal € 138.151 op zijn bankrekening, door hem verrichte GWK-transacties tot een bedrag van € 3.864 en op het witwassen van diverse voertuigen en contante bijbetalingen daarvoor ten bedrage van in totaal € 112.650. Voor de beoordeling van deze onderdelen zijn de hiervoor vermelde overwegingen van belang.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1. Daarbij heeft de advocaat-generaal wat betreft de geldtransporten het standpunt ingenomen dat moet worden uitgegaan van vier transporten: het transport waarbij [medeverdachte 1] op 13 februari 2017 werd aangehouden en drie eerdere transporten in 2016.
De verdediging heeft partieel vrijspraak bepleit van het witwassen en heeft aangevoerd dat van de transporten in 2016 niet bekend is of er daadwerkelijk geld is vervoerd; mogelijk is sprake geweest van
testruns. Verder zijn de in de berging in Vinkeveen aangetroffen goederen (een geldbedrag van
€ 283.800 en de horloges) niet van de verdachte, terwijl één van de horloges bovendien een namaakhorloge betreft en geen relevante waarde heeft. Ook ter zake van de GWK-transacties dient vrijspraak te volgen, nu deze weinig relevant zijn. Wat betreft de restcategorie (‘een of meer geldbedragen en/of luxe goederen en/of voertuigen’) dient eveneens vrijspraak te volgen. Voor het overige heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het oordeel van het hof
Het hof stelt voorop dat naar bestendige jurisprudentie voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis van het Wetboek van Strafrecht (Sr) opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf" niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf" kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het openbaar ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.
Indien de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, (min of meer) verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
De omstandigheid dat zo’n verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte voormelde verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring uitblijft, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn overwegingen omtrent het bewijs.
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Uit het dossier volgt dat [verdachte] betrokken was bij de handel in cocaïne. Uit het dossier volgt evenwel niet dat de geldbedragen die in de tenlastelegging onder witwassen zijn opgenomen onmiddellijk afkomstig waren uit eigen misdrijven van de verdachte in die handel. Het hof is van oordeel dat geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald (eigen) misdrijf.
Van [verdachte] zijn in de tenlastegelegde periode van 1 januari 2014 tot en met 17 februari 2017,
en zelfs vanaf zijn datum van inschrijving in Nederland op 31 augustus 2012, geen inkomsten bekend bij de Belastingdienst. [verdachte] ontving over de jaren 2014 tot en met 2017 enkel zorgtoeslag ten bedrage van onderscheidenlijk € 720, € 1.099, € 1.003 en € 255.
Zijn partner [medeverdachte 2] , met wie [verdachte] samenwoonde, had destijds een baan waarmee zij in 2015 en 2016 jaarlijks € 29.245 bruto verdiende; over 2013 en 2014 is geen aangifte loonbelasting gedaan.
Het hof acht op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van [medeverdachte 1] , bewezen dat laatstgenoemde in opdracht van de verdachte drie geldtransporten heeft verricht. Het betreft het onderschepte geldtransport van € 200.000 op 13 februari 2017 en twee eerdere geldtransporten in 2016. Voor een derde geldtransport in 2016 acht het hof onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig. Voor de twee transporten in 2016 heeft [medeverdachte 1] beloningen van onderscheidenlijk € 4.000 en
€ 6.000 ontvangen. Gelet op de omvang van de beloningen kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat (ook) de transporten in 2016 zagen op aanzienlijke geldbedragen en niet op
testruns,zoals de verdediging zonder enige nadere onderbouwing stelt.
Het hof is van oordeel dat het verrichten van dergelijke omvangrijke geldtransporten, buiten het bankwezen om, waarmee alleen al door het aanwezig hebben en vervoeren ervan aanzienlijke veiligheidsrisico’s zijn gemoeid, een redelijk vermoeden van witwassen oplevert. Het door [verdachte] kennelijk kunnen beschikken over dergelijke bedragen in contanten levert ook vanwege de bij de Belastingdienst bekende beperkte inkomsten van [verdachte] en zijn partner een redelijk vermoeden van witwassen op.
Dat geldt ook voor het contante geldbedrag van € 283.800 en de Rolex (nieuwwaarde € 24.400; waarde ten tijde van aantreffen € 17.700) welke goederen zijn aangetroffen in de berging in Vinkeveen en, zoals hiervoor overwogen, aan [verdachte] worden toegerekend. Voorts ook voor het bedrag van € 34.000 in de rugzak van de verdachte, voor het bedrag van in totaal € 138.151 aan contante stortingen op zijn rekening, de GWK-transacties ten bedrage van € 3.864, de in de bewijsmiddelen vermelde twaalf voertuigen uit het veelal hogere segment (BMW, Audi, Mercedes, Volvo) en de contante (bij)betalingen van in totaal € 112.650 voor deze voertuigen, die deels op naam werden gezet van anderen, zoals [medeverdachte 1] , maar feitelijk werden aangeschaft door [verdachte] , dit alles in een periode van nog geen drie jaar. De beperkte (legale) financiële middelen van [verdachte] bieden geen verklaring hiervoor, ook niet indien de middelen van zijn partner worden meegerekend.
Van de verdachte [verdachte] mag mitsdien worden verlangd, dat hij een concrete, min of meer verifieerbare, niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken verklaring geeft omtrent de herkomst van deze bedragen.
[verdachte] heeft verklaard dat hij hand- en spandiensten voor een persoon heeft verricht, van wie hij geen verdere gegevens heeft verstrekt.
Deze verklaring is niet concreet en op geen enkele manier verifieerbaar.
Concluderend is het hof van oordeel dat, gelet op het ontbreken van een concrete, verifieerbare, niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken verklaring omtrent de herkomst van bedoelde geldbedragen en goederen, het niet anders kan zijn dan dat deze afkomstig zijn van enig misdrijf en dat [verdachte] dit wist.
2.2
Ten aanzien van de feiten 2 en 3 (containers)
Standpunten van partijen
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 2 en 3 tenlastegelegde invoer van cocaïne.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] van het onder 3 (SUDU [nummer 3] ,
hierna ook SUDU 2015) tenlastegelegde feit dient te worden vrijgesproken, omdat hij niet als medepleger kan worden aangemerkt voor de invoer van 85,12 kilogram cocaïne. Het is goed mogelijk dat [verdachte] rond de datum van de invoer van de cocaïne in Antwerpen was voor iets anders, zodat zijn aanwezigheid niets had te maken met het drugstransport, aldus de raadsman.
Daarnaast heeft de raadsman bepleit dat [verdachte] moet worden vrijgesproken van de invoer van cocaïne, onderdeel van het onder 2 (SUDU [nummer 1] ,
hierna SUDU 2017) tenlastegelegde feit, omdat niet is gebleken dat daadwerkelijk cocaïne is ingevoerd. Volgens de raadsman dienen er voor de toepassing van schakelbewijs minimaal twee of drie klip en klare zaken te zijn. Verder kunnen volgens de raadsman geen handelingen van [verdachte] ten aanzien van concrete invoer of vervoer worden vastgesteld. Tenslotte is volgens de raadsman hierbij evenmin sprake van medeplegen.
Oordeel van het hof
Feit 3 (de invoer van container SUDU [nummer 3] / SUDU 2015)
Het hof zal dit feit als eerste bespreken.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof vast dat het schip [naam 11] met daarop de container SUDU 2015 op 15 april 2015 de haven van Antwerpen is binnengevaren, waarna de container op 16 april 2015 is gelost. De lading was afkomstig uit de haven van Santos (Brazilië). In de container werd, naast een lading papier, een hoeveelheid van 85,12 kilogram cocaïne aangetroffen, verpakt in een kakikleurige en twee zwartkleurige sporttassen.
Op de Sony Vaio laptop, die aan [verdachte] wordt toegeschreven, zijn via een back-up van twee telefoons met zijn naam, de iPhone 6s en iPhone Plus, identieke foto’s van de rechter achterkant van een zeevracht containerdeur met het nummer SUDU [nummer 3] , een oranjekleurige containerseal en laaddocumenten terechtgekomen. De creatiedatum van de foto’s van de containerdeur en de containerseal is 17 maart 2015 en dat is ook de datum dat de foto’s op de iPhone 6s, met de naam van [verdachte] , zijn opgeslagen. De creatiedatum van de foto’s van de laaddocumenten is 21 maart 2015. De container SUDU 2015 is op 18 maart 2015 afgeleverd in de haven van Santos (Brazilië) en de container stond geboekt voor verscheping met als vermoedelijke vertrekdatum 21 maart 2015.
Uit de laaddocumenten van de container blijkt dat deze pas op 23 maart 2015 aan boord van de [naam 11] te Santos (Brazilië) is geladen, hieruit concludeert het hof dat de foto’s van de containerdeur en de oranje containerseal zijn gemaakt in Brazilië en in het bezit van [verdachte] zijn gekomen vóórdat de container aan boord van de [naam 11] is gegaan.
Uit de reisgegevens van [verdachte] kan worden afgeleid dat hij op 15 maart 2015 naar Sao Paulo (Brazilië) is gereisd en van daaruit op 26 maart 2015 is teruggevlogen naar Amsterdam. Ook de pintransacties die te zien zijn op het rekeningoverzicht van [verdachte] bevestigen dat hij vanaf 15 maart 2015 tot en met 26 maart 2015 in Brazilië is geweest. Dit betekent naar het oordeel van het hof dat vaststaat dat [verdachte] in Brazilië was toen de genoemde foto’s werden gemaakt en de container aan boord van de [naam 11] is gegaan. Nadat [verdachte] op 27 maart 2015 terug is gekomen in Nederland zijn de foto’s van de containerdeur op zijn laptop gezet. Vanaf deze datum is op die laptop ook regelmatig de website [website] bezocht. Uit de bewijsmiddelen volgt dat via deze website informatie kan worden geraadpleegd omtrent zeetransporten, zoals “schedules” en “Track&Trace”.
Uit de pintransacties die te zien zijn op het rekeningoverzicht van [verdachte] leidt het hof verder af dat hij op 11 en 12 april 2015 in Antwerpen is geweest, waarna hij op 13 april 2015 terug was in Nederland. Daarna was [verdachte] op 14 april 2015 opnieuw in Antwerpen, terwijl op 15 april 2015 weer werd gepind in Nederland. Vanaf 16 april 2015 vonden diverse pintransacties plaats in Antwerpen. Gelet op het vorenstaande concludeert het hof, dat [verdachte] niet alleen in Brazilië aanwezig was toen de container SUDU 2015 aan boord van de [naam 11] werd gebracht, maar dat hij ook in Antwerpen aanwezig was op het moment dat de container met daarin 85,12 kilogram cocaïne aldaar aankwam. Deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien met de op de laptop van [verdachte] aangetroffen foto’s, zijn sterke aanwijzingen voor de betrokkenheid van [verdachte] bij de invoer van cocaïne en schreeuwen om een verklaring.
De verklaring van [verdachte] ter terechtzitting in eerste aanleg van 19 maart 2019, inhoudende dat hij in Antwerpen aanwezig was om daar iemand op te halen, is naar het oordeel van het hof in het licht van de hiervoor genoemde belastende bewijsmiddelen onvoldoende om tegenwicht te bieden aan die verdenking. Het hof zal daarom aan deze verklaring voorbijgaan. Daarbij heeft het hof ook betrokken dat [verdachte] geen verklaring heeft gegeven voor de belastende informatie op zijn laptop, maar slechts heeft ontkend daar iets mee te maken te hebben. Zoals hiervoor is overwogen, kan die belastende informatie echter wel aan hem worden toegeschreven.
Het hof komt dan ook tot de conclusie dat het gelet op de bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien niet anders kan zijn dan dat [verdachte] in april 2015 naar Antwerpen is gereisd om betrokken te zijn bij het afhalen van cocaïne. Uit de bewijsmiddelen volgt ook dat hij meermalen naar Antwerpen is gegaan, kennelijk omdat de container SUDU 2015 aanvankelijk eerder in de haven van Antwerpen zou aankomen. Zoals hiervoor vermeld, is de container uiteindelijk pas op 23 maart 2015 op de boot [naam 11] geladen en dus ook pas later in de haven van Antwerpen aangekomen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat een containerschip vanuit Santos (Brazilië) ongeveer drie weken nodig heeft om de haven van Antwerpen te bereiken.
Het hof memoreert tenslotte dat het een feit van algemene bekendheid is dat de logistiek rond de invoer van verboden verdovende middelen complex is waarbij meestal meer personen betrokken zijn. Bovendien blijkt uit de overige gegevens uit de laptop en telefoons van [verdachte] , waaronder veel afbeeldingen van drugspakketten en verscheidene containernummers, dat sprake is van cocaïnehandel in een georganiseerd verband. Het kan dus ook niet anders dan dat [verdachte] in nauwe en bewuste samenwerking met anderen zich schuldig heeft gemaakt aan de cocaïne-invoer, zodat het hof met de rechtbank bewezen acht dat sprake is van het medeplegen van het binnen het grondgebied van Nederland brengen van 85,12 kilogram cocaïne.
De opmerking van de raadsman dat de cocaïne niet op Nederlands grondgebied is geweest, wordt gepasseerd, omdat uit de bewijsmiddelen blijkt dat het schip met de container eerst door Nederlands grondgebied (de Westerschelde) is gevaren, alvorens aan te leggen in de Antwerpse haven.
Feit 2 (De invoer van container SUDU [nummer 1] , SUDU 2017)
Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof vast dat het schip [naam 12] met daarop de container SUDU 2017 op 1 februari 2017 is afgemeerd in de haven van Antwerpen. De lading betrof koffie en de container was afkomstig uit de haven van Santos (Brazilië).
Op een foto op een thumbnail in de laptop van [verdachte] zijn sporttassen te zien tussen balen met koffie. De vraag die voorligt is of dit, zoals tenlastegelegd, een (aanzienlijke) hoeveelheid cocaïne betrof.
Het hof merkt allereerst op, dat geen cocaïne is aangetroffen. Als uitgangspunt wordt gehanteerd dat de opzettelijke invoer van cocaïne in beginsel pas voor bewezenverklaring in aanmerking komt als tijdens het opsporingsonderzoek daadwerkelijk een hoeveelheid cocaïne is aangetroffen en inbeslaggenomen. Op dit uitgangspunt kan een uitzondering worden gemaakt als de inhoud van de bewijsmiddelen voor geen andere uitleg vatbaar is dan dat de op een bepaald tijdstip gerealiseerde invoer kan worden bewezen.
Daarbij dient het hof eveneens te beoordelen of de bewezen invoer betrekking heeft gehad op verdovende middelen; in dit geval cocaïne. Het hof acht in beginsel een bewezenverklaring mogelijk, mits op grond van het samenstel van feiten en omstandigheden geen andere conclusie mogelijk is dan dat sprake is geweest van (invoer)handelingen met betrekking tot cocaïne. Deze conclusie kan worden getrokken indien blijkt van een patroon van handelingen en gebeurtenissen dat in aanzienlijke mate overeenkomt met het patroon, beschreven in een zaaksdossier waarin wél een hoeveelheid cocaïne is aangetroffen en inbeslaggenomen en dat tot een bewezenverklaring van een de verdachte tenlastegelegd feit heeft geleid. Daarbij is onder meer de modus operandi van betekenis.
Voor de conclusie dat het over cocaïne ging is geen plaats indien de verdachte een aannemelijke verklaring heeft gegeven voor uit het dossier blijkende belastende feiten en omstandigheden.
Het hof is van oordeel dat de handelwijze met betrekking tot de container SUDU 2017 in aanzienlijke mate overeenkomt met de handelwijze met betrekking tot de container SUDU 2015, zoals hiervoor besproken, en neemt de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking.
Op de Sony Vaio laptop van [verdachte] is een thumbnail van een container met het nummer SUDU [nummer 1] gevonden. Daarnaast zijn op de SD-kaart in de laptop onder meer de volgende foto’s aangetroffen: een container met het nummer SUDU [nummer 1] en de daarbij behorende exportdocumenten, een Braziliaans transportdocument van die container waarbij het zegelnummer [nummer 4] is vermeld, het verbroken zegel en het nieuw te plaatsen/geplaatste zegel met het nummer [nummer 4] en een zending met zakken koffie in de container, waar tussen sporttassen zijn geplaatst.
Het hof leidt uit de technische informatie bij die foto’s af, dat de container SUDU 2017 gerelateerde foto’s op 5 januari 2017 tegen middernacht zijn gemaakt. De vrachtbrieven van de container SUDU 2017 hebben een aanmaakdatum van 4 januari 2017 en op het Braziliaanse transportdocument van de container SUDU 2017 voor [naam 12] is een deadline-datum van 6 januari 2017 vermeld. Gelet op het vorenstaande concludeert het hof dat de foto’s die op de laptop en SD-kaart in de laptop van [verdachte] zijn aangetroffen, zijn gemaakt in Brazilië vóórdat de container aan boord van [naam 12] is gegaan. Uit de reisgegevens van [verdachte] kan worden afgeleid dat hij op 20 december 2016 naar Sao Paulo (Brazilië) is gereisd en op 9 januari 2017 is teruggevlogen naar Amsterdam. Dit betekent naar het oordeel van het hof dat vaststaat dat [verdachte] in Brazilië was toen deze foto’s werden gemaakt en de container aan boord van [naam 12] is gegaan. Dit schip met container SUDU [nummer 1] is op
1 februari 2017 aangemeerd in de haven van Antwerpen.
Uit de historische printlijsten van de BB1 van [verdachte] leidt het hof af dat deze telefoon op 28 januari 2017 zendmasten in Antwerpen heeft aangestraald. Daarnaast blijkt uit de pintransacties op het rekeningoverzicht van [verdachte] dat vanaf zijn bankrekening op 28 januari 2017 is betaald bij Q Park in Antwerpen Centrum. [verdachte] heeft ook bekend dat hij op 28 januari 2017 in Antwerpen aanwezig is geweest. Zoals hiervoor vermeld is het schip met de container op 1 februari 2017 aangemeerd in de haven van Antwerpen. De BB1 heeft ook op 1 februari 2017 zendmasten in Antwerpen aangestraald, onder meer in het Antwerpse havengebied. Daarnaast heeft de iPhone 5s van [verdachte] op 1 februari 2017 gebruik gemaakt van twee wifi-netwerken in Antwerpen.
Nu uit het vorenstaande kan worden afgeleid dat zowel de iPhone 5s als de BB1 op 1 februari 2017 in Antwerpen aanwezig zijn geweest, staat naar het oordeel van het hof genoegzaam vast dat [verdachte] op 1 februari 2017 in Antwerpen was. Gelet op het vorenstaande leidt dit het hof tot de slotsom dat [verdachte] niet alleen in Brazilië was toen de container SUDU 2017 aan boord van [naam 12] ging, maar dat hij ook in Antwerpen was toen de container daar aankwam. In hoofdlijnen komt de handelwijze met betrekking tot feit 3 dus overeen met het onderhavige feit, terwijl er ook in dit geval sprake is van een containertransport vanuit Santos naar Antwerpen.
De opvatting van de raadsman dat bij de bewijsvoering slechts van schakelbewijs gebruik kan worden gemaakt indien de aan dat bewijs ontleende modus operandi steunt op de aan meer dan één ander bewezenverklaard feit ten grondslag gelegde bewijsmiddelen vindt geen steun in het recht.
Dat in de container SUDU 2017 een hoeveelheid cocaïne aanwezig is geweest, wordt verder ondersteund door de omstandigheid dat op de foto’s een aantal sporttassen in de SUDU 2017 te zien zijn, wat opmerkelijk is omdat de lading bestond uit balen met koffie. Ook de foto’s met betrekking tot het verbroken en nieuw te plaatsen containerseal dragen bij aan de overtuiging dat er cocaïne in de container SUDU 2017 heeft gezeten. Uit het dossier volgt immers dat de “rip-off” methode een bekende smokkelmethode is om een nagemaakte verzegeling op een container te plaatsen, nadat in het land van bestemming verdovende middelen uit een container zijn gehaald. Op deze manier kunnen onopgemerkt verdovende middelen in een container worden vervoerd zonder dat de ontvanger van de container daarvan op de hoogte is. Daar komt bij dat het een feit van algemene bekendheid is dat de cocaïne in Europa veelal uit landen in Zuid-Amerika, waaronder Brazilië, afkomstig is. Het hof is, met de rechtbank, gelet op al het vorenstaande, van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat in de sporttassen in de container SUDU 2017 een -niet nader te concretiseren- hoeveelheid cocaïne heeft gezeten.
Deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien met de op de laptop en SD-kaart in de laptop van [verdachte] aangetroffen foto’s, zijn sterke aanwijzingen voor de betrokkenheid van [verdachte] bij de invoer van cocaïne en schreeuwen om een verklaring. [verdachte] heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 19 maart 2019 enkel verklaard dat hij zich niet kan herinneren of hij op 1 februari 2017 in Antwerpen was. Hiermee heeft [verdachte] geen enkele redelijke verklaring gegeven om de sterke aanwijzingen voor zijn betrokkenheid bij de invoer van cocaïne te ontzenuwen.
Het hof is van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat [verdachte] eind januari/begin februari 2017 meermalen naar Antwerpen is gereisd om betrokken te zijn bij het afhalen van cocaïne, afkomstig uit de container SUDU 2017.
De raadsman heeft als uitdrukkelijk onderbouwd standpunt geformuleerd dat op grond van het telefoongebruik niet vast te stellen valt dat [verdachte] in Antwerpen zelf bezig is geweest met het uithalen van de container.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt dienaangaande dat voor een bewezenverklaring van dit feit ook niet is vereist dat [verdachte] eigenhandig bezig is geweest met het uithalen van de container. Gezien de voorgaande overwegingen omtrent zijn aanwezigheid in Antwerpen op relevante data, in onderling verband en samenhang bezien met alle andere vermelde feiten en omstandigheden, volgt naar het oordeel van het hof evenwel genoegzaam dat sprake is geweest van de voor een bewezenverklaring vereiste betrokkenheid van [verdachte] bij het afhalen van de cocaïne afkomstig uit de container SUDU 2017.
De kanttekeningen die de raadsman ten aanzien van deze feiten heeft gemaakt bij de SD-kaart in de laptop, worden weerlegd in de bewijsmiddelen, zodat deze geen afzonderlijke bespreking behoeven.
Gelet op hetgeen hiervoor bij de invoer van de container SUDU 2015 is overwogen, is het hof van oordeel dat ook bij de invoer van de container SUDU 2017 sprake is van het medeplegen van het binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid cocaïne.
2.3.
Ten aanzien van feit 2 (voorhanden hebben van 4 pakketten cocaïne Vinkeveen berging)
en feit 4 (wapens en munitie)
Standpunt van partijen
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide feiten.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Het dossier bevat naast de aangetroffen vingerafdrukken en DNA-sporen volgens hem geen steunbewijs voor het voorhanden hebben van de pakketten cocaïne en de wapens en munitie.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het onder feit 2 (het voorhanden hebben van 4 pakketten met cocaïne) en 4 (wapens en munitie) tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Gelet op hetgeen hierover eerder is overwogen, komt het hof immers tot de conclusie dat [verdachte] de voorwerpen in de berging heeft geplaatst en hij daarover dus de beschikkingsmacht had.
2.4.
Ten aanzien van feit 6 (deelname aan een criminele organisatie)
Standpunten van partijen
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 6 tenlastegelegde deelname van [verdachte] aan een criminele organisatie.
De raadsman heeft zich op dit onderdeel van de tenlastelegging gerefereerd aan het oordeel van het hof. In aanvulling hierop stelt de raadsman zich op het standpunt dat [verdachte] slechts een facilitaire rol heeft gespeeld binnen de criminele organisatie.
Oordeel van het hof
Het hof heeft, net als de rechtbank, met betrekking tot het bestaan van een criminele organisatie en de deelname van de verdachten aan die organisatie steeds dezelfde bewijsmiddelen en in hoofdlijnen dezelfde bewijsoverwegingen opgenomen in de arresten van de verdachte [verdachte] en de medeverdachte [medeverdachte 1] . Dit heeft tot gevolg dat die bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen in de zaken van de verdachten soms zien op periodes die buiten de tenlasteleggingen en bewezenverklaringen vallen. In zoverre zijn die bewijsmiddelen en -overwegingen niet redengevend voor de deelname van de betreffende verdachte aan de criminele organisatie, maar wel voor het bewijs van het bestaan van de criminele organisatie, waaraan de betreffende verdachte in een bepaalde periode heeft deelgenomen, zoals steeds per verdachte wordt toegelicht.
Beoordelingskader
Voor een veroordeling voor deelneming aan een criminele organisatie moet worden vastgesteld dat sprake is van een organisatie, die tot oogmerk had het plegen van misdrijven en dat de verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen. Sprake dient te zijn van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één ander. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat iemand, om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt met althans bekend moet zijn geweest met alle anderen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is geweest.
Voor deelneming aan de organisatie is voldoende dat de verdachte in zijn algemeenheid weet, in de zin van onvoorwaardelijk opzet, dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Niet is vereist dat hij wetenschap heeft van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd of dat zijn opzet is gericht op het plegen van die misdrijven, ook niet wanneer het gaat om misdrijven van uiteenlopende aard. De verdachte hoeft niet bij meer misdrijven van de organisatie betrokken te zijn geweest. Het gaat er immers niet om of zijn opzet was gericht op het plegen van (meer) misdrijven of dat hij heeft deelgenomen aan reeds binnen de organisatie gepleegde misdrijven, maar of uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat hij heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Het opzet van de verdachte moet dus zijn gericht op het deelnemen aan de organisatie. Volgt uit de bewijsvoering dat de verdachte een aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie bijdragende of ondersteunende handeling heeft verricht, dan ligt daarin zijn wetenschap met betrekking tot dat oogmerk besloten.
Indien daarentegen uit de bewijsvoering slechts volgt dat de verdachte voor deelnemers van een criminele organisatie hand- en spandiensten heeft verricht zonder dat daaruit kan worden afgeleid dat hij daarbij handelde in de wetenschap dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk had, dan staat daarmee niet vast dat de verdachte in zijn algemeenheid wist dat die organisatie bedoeld oogmerk had en levert het handelen van de verdachte geen deelneming aan een criminele organisatie op.
Bestaan criminele organisatie en oogmerk
Het hof stelt op basis van de bewijsmiddelen aan de hand van het hiervoor weergegeven beoordelings-kader vast dat in de aan [verdachte] tenlastegelegde periode (van 1 januari 2014 tot en met 17 februari 2017), sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband, bestaande uit meer personen, dat tot oogmerk had het plegen van strafbare feiten in het kader van internationale cocaïnehandel tussen Brazilië en Europa en witwassen.
Uit de bewijsmiddelen is bijvoorbeeld gebleken dat in 2015 en 2017 in georganiseerd verband cocaïne in zeecontainers vanuit Brazilië naar Nederland is ingevoerd. Daarnaast zijn ook sporen van drugs aangetroffen in een reiskoffer op naam van iemand die per vliegtuig naar Nederland is gereisd, terwijl de bewijsmiddelen erop wijzen dat [verdachte] en [medeverdachte 4] daarbij betrokken zijn geweest. Ook blijkt dat [verdachte] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] de beschikking hadden over een hoeveelheid cocaïne waarvan het niet anders kan zijn dan dat deze bedoeld was voor de verdere verspreiding daarvan.
Verder is gebleken dat er twee woningen (huisje in Vinkeveen en [adres 2] in Uitgeest) ter beschikking zijn gesteld voor het onderbrengen van personen die zich met de handel in drugs bezighielden. Er werd in georganiseerd verband witgewassen door onder meer diverse geldtransporten naar Brazilië uit te voeren. Daarnaast is gebleken dat veel verschillende telefoons werden gebruikt, onder meer gelet op het grote aantal verpakkingen van mobiele telefoons die bij doorzoeking in de berging van [medeverdachte 1] zijn aangetroffen. Uit onderzoek is gebleken dat vier van deze verpakkingen van cryptofoons zijn. Ook is in het huisje in Vinkeveen een cryptofoon aangetroffen. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit soort telefoons specifiek is ontworpen om versleuteld te communiceren en worden gebruikt in het criminele circuit.
Gelet op het voorgaande staat vast dat de strafbare feiten in gestructureerd samenwerkingsverband hebben plaatsgevonden en dat die samenwerking bovendien een duurzaam karakter had.
Deelneming aan de criminele organisatie
Naar het oordeel van het hof kan op grond van al het voorgaande worden geconcludeerd dat [verdachte] heeft deelgenomen aan het hiervoor genoemde samenwerkingsverband en dat hij een aandeel heeft gehad in de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, zoals blijkt uit de aard en samenhang van de bewezen verklaarde feiten. Hij heeft zich niet alleen schuldig gemaakt aan het in georganiseerd verband invoeren van cocaïne in zeecontainers in 2015 en 2017. Ook heeft [verdachte] begin 2017 de beschikking gehad over 4 kilo cocaïne, vuurwapens en munitie in de berging van het door hem gehuurde huisje in Vinkenveen. Daarnaast heeft hij een belangrijke en initiërende rol gehad in het witwassen van criminele gelden. Zo heeft [verdachte] in nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 1] in 2016 twee geldtransporten uitgevoerd, waarbij aanzienlijke van misdrijf afkomstige bedragen naar Brazilië zijn overgebracht en heeft hij een derde internationaal geldtransport geïnitieerd in februari 2017, waarbij [medeverdachte 1] is aangehouden. Gezamenlijk hebben zij tevens een groot aantal dure auto’s gekocht en gebruikt, welke auto’s met crimineel geld werden bekostigd en die in een aantal gevallen op naam werden gezet van [medeverdachte 1] .
Daarnaast heeft [verdachte] nog andere substantiële bedragen witgewassen, zoals € 283.800 in de berging in Vinkeveen en het geldbedrag van € 34.000,- dat [verdachte] bij zich had tijdens zijn aanhouding op 17 februari 2017.
De witwashandelingen van [verdachte] hebben steeds plaatsgevonden in georganiseerd verband. Zo zijn deze handelingen veelal gepleegd in nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 1] of andere leden van de criminele organisatie. Bovendien hield de organisatie, en in het bijzonder ook [verdachte] , zich bezig met de internationale cocaïnehandel.
Cruciale rol
Al het voorgaande leidt het hof tot de slotsom dat [verdachte] een cruciale en leidende rol vervulde in de criminele organisatie in de verwezenlijking van het oogmerk ervan. [verdachte] heeft aan buitenlandse personen die naar Nederland kwamen in verband met de handel in cocaïne onderdak verschaft in twee speciaal daartoe gebruikte woningen ( [adres 2] [huisnummer] Uitgeest en het huisje in Vinkeveen); hij heeft ervoor gezorgd dat die personen hier over vervoermiddelen beschikten, of vervoer voor hen geregeld via [medeverdachte 6] en hij heeft zorggedragen voor het verstrekken van nieuwe mobiele telefoons en/of cryptofoons aan die personen. Het hof beschouwt [verdachte] als de spin in het web; voor zover uit het dossier kan worden afgeleid was hij de enige die contact had met alle (bekende) medeverdachten.
De verdediging heeft nog bepleit dat [verdachte] slechts een faciliterende rol had (zoals het hof begrijpt omdat hij, zoals hij in
Mijn Verhaalnaar voren heeft gebracht, alle verweten handelingen in opdracht van of voor De Persoon zou hebben verricht). Dit verweer wordt verworpen, omdat (zoals hiervoor ook al is overwogen) het verhaal van [verdachte] over De Persoon geen enkele steun vindt in het dossier of het verhandelde ter terechtzitting en dus terzijde wordt geschoven.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 6 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2014 tot en met 17 februari 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, voorwerpen, te weten:
- een geldbedrag (geldtransport februari 2017 [medeverdachte 1] naar Brazilië) van in totaal 200.000 euro en
- grote geldbedragen (eerdere geldtransporten [medeverdachte 1] naar Brazilië) en
- geldbedragen (beloningen geldtransporten [medeverdachte 1] ) van in totaal 10.000 euro en
- een geldbedrag (berging te Vinkeveen) van in totaal 283.800 euro en
- geldbedragen (contante stortingen) van in totaal 138.151 euro en
- een geldbedrag (contant geld bij aanhouding) van in totaal 34.000 euro en
- geldbedragen (GWK transacties) van in totaal 3.864 euro en
- een horloge (merk: Rolex, Vinkeveen berging) en
- een Mercedes GLC 250D met kenteken [kenteken 1] en
- een Mercedes met kenteken [kenteken 2] en
- een Volvo met kenteken [kenteken 3] en
- andere voertuigen en contante bijbetalingen voor die voertuigen van in totaal 112.650 euro,
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of (van (één van) voornoemd(e) voorwerp(en)) gebruik heeft gemaakt en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of verhuld wie de rechthebbende(n) was/waren en/of wie dit/deze voorwerp(en) voorhanden had(den), terwijl hij, verdachte en/of zijn mededaders, wist(en), dat deze voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - geheel dan wel gedeeltelijk afkomstig waren uit enig misdrijf;
2.
hij in de periode van 1 januari 2017 tot en met 17 februari 2017 in Nederland, België en Brazilië,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, opzettelijk een hoeveelheid cocaïne, (in) container SUDU [nummer 1] , binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht,
en
hij in de periode van 1 januari 2017 tot en met 17 februari 2017 te Vinkeveen, opzettelijk voorhanden heeft gehad een hoeveelheid cocaïne, te weten 4 pakketten cocaïne, in totaal ongeveer 4000 gram cocaïne (Vinkeveen berging);
3.
hij in de periode van 1 januari 2015 tot en met 22 april 2015 in Nederland, België, en Brazilië, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, opzettelijk een hoeveelheid van in totaal 85,12 kilogram cocaïne, (in) container SUDU [nummer 3] , binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht;
4.
hij in de periode van 13 februari 2017 tot en met 17 februari 2017 te Vinkeveen vuurwapens van categorie III onder 1, te weten Browning met kaliber 7.65mm en een Browning Fn Mk 1 met kaliber 9mm, zijnde vuurwapens in de vorm van pistolen en munitie van categorie III, te weten acht scherpe Luger 9mm patronen en vier volmantel patronen en één hollowpoint patroon, voorhanden heeft gehad;
6.
hij in de periode van 1 januari 2014 tot en met 17 februari 2017 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in:
- artikel 2 onder A en/of B en/of C jo. artikel 10, derde en/of vierde en/of vijfde lid, van de Opiumwet en/of
- artikel 2 onder A en/of B jo. artikel 10a, eerste lid en artikel 10, vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet en/of
- artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht en/of
- artikel 420ter van het Wetboek van Strafrecht en/of
- artikel 420bis.l van het Wetboek van Strafrecht.
Hetgeen onder 1, 2, 3, 4 en 6 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen.
De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3, 4 en 6 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod,
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Het onder 6 bewezenverklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 2, 3, 4 en 6 bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straffen en maatregel
Oordeel van de rechtbank en standpunten van partijen
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren en 6 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn, voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren en 9 maanden, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft erop gewezen dat de redelijke termijn is overschreden, de verdachte een
first offenderis en slechts hand- en spandiensten heeft verricht. Verzocht is om in het geval het hof niet komt tot een bewezenverklaring van het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde aan de verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. Indien het hof anders mocht oordelen, is een maximale gevangenisstraf van 6 jaren passend, aldus de raadsman.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft jarenlang deel uitgemaakt van een criminele organisatie, die tot doel had het plegen van misdrijven, zoals strafbaar gesteld bij de Opiumwet, waaronder de invoer van onder meer ruim 85 kilo cocaïne en witwassen. Aan deze misdrijven heeft de verdachte zich samen met anderen in georganiseerd verband schuldig gemaakt. De verdachte had een cruciale rol binnen de criminele organisatie en was een onmisbare schakel in het geheel. Daarnaast heeft de verdachte ongeveer 4 kilo cocaïne voorhanden gehad.
Cocaïne is een voor de gezondheid van gebruikers ervan zeer schadelijke stof. De hoeveelheden cocaïne die de verdachte samen met anderen heeft ingevoerd en die hij voorhanden heeft gehad zijn van een zodanig gewicht dat deze bestemd moeten zijn geweest voor de verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne worden zowel direct als indirect in verband gebracht met vele vormen van criminaliteit en overlast, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stoffen. De verdachte heeft zich kennelijk enkel laten leiden door het oogmerk van financieel gewin ten koste van anderen. Handelingen betreffende de invoer en het voorhanden hebben van hoeveelheden van verdovende middelen zoals bewezen verklaard worden met hoge straffen bedreigd om de volksgezondheid te beschermen en om deze cyclus van strafbare feiten te beperken. Hetzelfde geldt voor het lidmaatschap van een criminele organisatie als die waaraan de verdachte heeft deelgenomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen bovendien grootschalig schuldig gemaakt aan witwassen. Witwassen vormt een ernstige bedreiging voor de integriteit van het financiële en economische verkeer.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het overtreden van de Wet wapens en munitie door het voorhanden hebben van twee vuurwapens en munitie. Het ongecontroleerde bezit van wapens en munitie levert een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen op.
Het samenstel van al deze bewezenverklaarde feiten roept het beeld op van betrokkenheid bij zeer ernstige, de samenleving ontwrichtende criminaliteit, waarvoor de verdachte kennelijk niet is teruggedeinsd. De verdachte heeft evenmin op enige wijze ervan blijk gegeven dat hij de laakbaarheid inziet van het feit dat hij bij zijn criminele handelingen zijn toenmalige partner en schoonvader in verregaande mate heeft betrokken, hetgeen voor hen drastische gevolgen heeft. Dit acht het hof ook zeer kwalijk, niettegenstaande hun eigen verantwoordelijkheid hierin.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 12 januari 2023 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld. Het hof heeft daarnaast rekening gehouden met de omstandigheid dat de feiten reeds van enige tijd geleden dateren.
Gelet op al het voorgaande, in het bijzonder gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten, waarbij het hof juist bij feiten als in deze zaak aan het strafdoel van de generale preventie veel betekenis toekent, en de prominente rol die de verdachte daarin heeft vervuld, past naar het oordeel van het hof als sanctie geen andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Het hof ziet noch in hetgeen de verdediging ter terechtzitting naar voren heeft gebracht, noch overigens aanleiding om te volstaan met de door de raadsman bepleite sanctie. Het hof acht, alle hiervoor genoemde omstandigheden in aanmerking nemende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren passend en geboden, met aftrek van voorarrest.
Overschrijding van de redelijke termijn
In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem een strafvervolging zal worden ingesteld, zoals een inverzekeringstelling.
De verdachte is op 17 februari 2017 in verzekering gesteld. Omdat de voorlopige hechtenis eerst op 11 oktober 2018 is geschorst gaat het hof uit van een redelijke termijn van 16 maanden in eerste aanleg. De rechtbank heeft op 16 mei 2019 vonnis gewezen en heeft daarbij het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven. Het hof gaat uit van een redelijke termijn van 24 maanden in hoger beroep omdat de verdachte niet opnieuw in voorlopige hechtenis is komen te verkeren.
De verdachte is op 29 mei 2019 tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen. In hoger beroep wordt thans op 10 februari 2023 arrest gewezen. Het hof constateert dat de redelijke termijn in eerste aanleg met 11 maanden is overschreden en in hoger beroep met 21 maanden.
Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de strafoplegging en de beoogde straf gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 17 juni 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BD2578, r.o. 3.6.2. onder B) met 6 maanden verminderen tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar en 6 maanden, met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), aan de orde is.
Beslag
De advocaat-generaal heeft zich ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen verenigd met de beslissingen van de rechtbank.
De raadsman heeft met betrekking tot het beslag geen verweer gevoerd.
Verbeurdverklaring
De aan de verdachte toebehorende en onder hem in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen en geldbedragen met de nummers 9 tot en met 12, 15, 17 tot en met 21, 24 en 26 op de beslaglijst, dienen te worden verbeurd verklaard. Deze voorwerpen en geldbedragen zijn met betrekking tot het onder 1 bewezenverklaarde (nummers 9 tot en met 12, 17 tot en met 20, 24 en 26 beslaglijst) en onder 2 en 3 bewezenverklaarde (nummers 15, 21 beslaglijst) begaan. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
In de strafzaak van de medeverdachte [medeverdachte 1] heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van [betrokkene 2] aan de [adres 5] in Amstelveen. Daarbij is een vervalst internationaal rijbewijs op naam van [naam 13] in beslag genomen (dossierpagina’s IBN-L-06 t/m IBN-L-08). Dit voorwerp is als nummer 23 op de beslaglijst van [verdachte] terechtgekomen. Omdat het hof geen relatie kan vaststellen tussen het vervalste rijbewijs en de bij [verdachte] bewezenverklaarde feiten en evenmin dat het rijbewijs toebehoort aan de verdachte, is niet voldaan aan de in de artikel 36c onderscheidenlijk 36d van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden die het voorwerp vatbaar maken voor onttrekking aan het verkeer. Bij gebreke van een wettelijke mogelijkheid te bepalen dat het voorwerp kan worden vernietigd of anderszins uit het verkeer kan worden gehaald, en nu geen persoon kan worden aangemerkt als rechthebbende (op het vervalste rijbewijs), rest het hof op grond van artikel 353 Sv geen andere beslissing dan de last tot bewaring ten behoeve van de rechthebbende.
Teruggave aan de verdachte
Ten aanzien van de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen met de nummers 1 tot en met 8 en 22 op de beslaglijst, zal het hof bepalen dat deze aan de verdachte worden terug gegeven aangezien het strafvorderlijk belang zich daartegen niet meer verzet. Niet kan worden vastgesteld dat de horloges geheel of gedeeltelijk uit de baten van de bewezenverklaarde misdrijven afkomstig zijn of dat met betrekking tot deze horloges de misdrijven zijn begaan.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank Noord-Holland heeft de schorsing van de voorlopige hechtenis bevolen met ingang van 9 augustus 2018. Naar het oordeel van het hof is hetgeen namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep over zijn persoonlijke omstandigheden naar voren is gebracht, onvoldoende zwaarwegend om het belang dat de verdachte heeft bij voortduring van zijn invrijheidstelling, afgezet tegen de ernst van de feiten waarvoor hij thans wordt veroordeeld, te laten prevaleren boven het belang van strafvordering bij zijn voorlopige hechtenis.
Het hof heft de schorsing van de voorlopige hechtenis op.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 33, 33a, 36b, 36d, 47, 57, 140,en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 5 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 6 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 4 en 6 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
9. Horloge, Kl:goud, ROLEX OYSTER
10. 1.00 STK Personenauto [kenteken 1] , MERCEDES BENZ
11. Geld Euro, div.coupures, waarde 283610.00
12. Geld Euro, div.coupures, waarde 34305.00
15. 1.00 STK Telefoontoestel APPLE IPHONE
17. 1.00 STK Navigatieapparaat, navigatiecomputer uit Mercedes [kenteken 1]
18. 1.00 STK Koffer Kl:blauw SAMSONITE, inhoudend de rode sporttas
19. 1.00 STK Tas, plastic Coolcat met daarin een Bijenkorftas
20. 1.00 STK Diverse, geldtelmachine in action tas
21. 1.00 STK Laptop computer in Deka tas
24. 1.00 STK Koffer Kl:zwart
26. 1.00 STK Diverse, verpakking autosleutel Mercedes Benz.
Gelast de
bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp te weten:
23. 1.00 STK Rijbewijs onv [naam 14] .
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. STK Horloge MICHAEL KORS
2. 1.00 STK Horloge SUPER TECI-INO
3. 1:00 STK Horloge MICHAEL KORS
4. 1.00 STK Horloge GUESS
5. 1.00 STK Horloge 135.00 GUESS
6. 1.00 STK Horloge GUESS
7. 1.00 STK Horloge AUGUST STEINER
8. 1.00 STK Horloge MICHAEL KORS.
22. 1.00 STK Horloge ROLEX imitatie
Heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. A.E. Kleene-Krom en mr. M. Senden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Bor, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 februari 2023.