2.4.Ten aanzien van feit 6 (deelname aan een criminele organisatie)
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 6 tenlastegelegde deelname van [verdachte] aan een criminele organisatie.
De raadsman heeft zich op dit onderdeel van de tenlastelegging gerefereerd aan het oordeel van het hof. In aanvulling hierop stelt de raadsman zich op het standpunt dat [verdachte] slechts een facilitaire rol heeft gespeeld binnen de criminele organisatie.
Het hof heeft, net als de rechtbank, met betrekking tot het bestaan van een criminele organisatie en de deelname van de verdachten aan die organisatie steeds dezelfde bewijsmiddelen en in hoofdlijnen dezelfde bewijsoverwegingen opgenomen in de arresten van de verdachte [verdachte] en de medeverdachte [medeverdachte 1] . Dit heeft tot gevolg dat die bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen in de zaken van de verdachten soms zien op periodes die buiten de tenlasteleggingen en bewezenverklaringen vallen. In zoverre zijn die bewijsmiddelen en -overwegingen niet redengevend voor de deelname van de betreffende verdachte aan de criminele organisatie, maar wel voor het bewijs van het bestaan van de criminele organisatie, waaraan de betreffende verdachte in een bepaalde periode heeft deelgenomen, zoals steeds per verdachte wordt toegelicht.
Beoordelingskader
Voor een veroordeling voor deelneming aan een criminele organisatie moet worden vastgesteld dat sprake is van een organisatie, die tot oogmerk had het plegen van misdrijven en dat de verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen. Sprake dient te zijn van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één ander. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat iemand, om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt met althans bekend moet zijn geweest met alle anderen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is geweest.
Voor deelneming aan de organisatie is voldoende dat de verdachte in zijn algemeenheid weet, in de zin van onvoorwaardelijk opzet, dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Niet is vereist dat hij wetenschap heeft van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd of dat zijn opzet is gericht op het plegen van die misdrijven, ook niet wanneer het gaat om misdrijven van uiteenlopende aard. De verdachte hoeft niet bij meer misdrijven van de organisatie betrokken te zijn geweest. Het gaat er immers niet om of zijn opzet was gericht op het plegen van (meer) misdrijven of dat hij heeft deelgenomen aan reeds binnen de organisatie gepleegde misdrijven, maar of uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat hij heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Het opzet van de verdachte moet dus zijn gericht op het deelnemen aan de organisatie. Volgt uit de bewijsvoering dat de verdachte een aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie bijdragende of ondersteunende handeling heeft verricht, dan ligt daarin zijn wetenschap met betrekking tot dat oogmerk besloten.
Indien daarentegen uit de bewijsvoering slechts volgt dat de verdachte voor deelnemers van een criminele organisatie hand- en spandiensten heeft verricht zonder dat daaruit kan worden afgeleid dat hij daarbij handelde in de wetenschap dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk had, dan staat daarmee niet vast dat de verdachte in zijn algemeenheid wist dat die organisatie bedoeld oogmerk had en levert het handelen van de verdachte geen deelneming aan een criminele organisatie op.
Bestaan criminele organisatie en oogmerk
Het hof stelt op basis van de bewijsmiddelen aan de hand van het hiervoor weergegeven beoordelings-kader vast dat in de aan [verdachte] tenlastegelegde periode (van 1 januari 2014 tot en met 17 februari 2017), sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband, bestaande uit meer personen, dat tot oogmerk had het plegen van strafbare feiten in het kader van internationale cocaïnehandel tussen Brazilië en Europa en witwassen.
Uit de bewijsmiddelen is bijvoorbeeld gebleken dat in 2015 en 2017 in georganiseerd verband cocaïne in zeecontainers vanuit Brazilië naar Nederland is ingevoerd. Daarnaast zijn ook sporen van drugs aangetroffen in een reiskoffer op naam van iemand die per vliegtuig naar Nederland is gereisd, terwijl de bewijsmiddelen erop wijzen dat [verdachte] en [medeverdachte 4] daarbij betrokken zijn geweest. Ook blijkt dat [verdachte] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] de beschikking hadden over een hoeveelheid cocaïne waarvan het niet anders kan zijn dan dat deze bedoeld was voor de verdere verspreiding daarvan.
Verder is gebleken dat er twee woningen (huisje in Vinkeveen en [adres 2] in Uitgeest) ter beschikking zijn gesteld voor het onderbrengen van personen die zich met de handel in drugs bezighielden. Er werd in georganiseerd verband witgewassen door onder meer diverse geldtransporten naar Brazilië uit te voeren. Daarnaast is gebleken dat veel verschillende telefoons werden gebruikt, onder meer gelet op het grote aantal verpakkingen van mobiele telefoons die bij doorzoeking in de berging van [medeverdachte 1] zijn aangetroffen. Uit onderzoek is gebleken dat vier van deze verpakkingen van cryptofoons zijn. Ook is in het huisje in Vinkeveen een cryptofoon aangetroffen. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit soort telefoons specifiek is ontworpen om versleuteld te communiceren en worden gebruikt in het criminele circuit.
Gelet op het voorgaande staat vast dat de strafbare feiten in gestructureerd samenwerkingsverband hebben plaatsgevonden en dat die samenwerking bovendien een duurzaam karakter had.
Deelneming aan de criminele organisatie
Naar het oordeel van het hof kan op grond van al het voorgaande worden geconcludeerd dat [verdachte] heeft deelgenomen aan het hiervoor genoemde samenwerkingsverband en dat hij een aandeel heeft gehad in de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, zoals blijkt uit de aard en samenhang van de bewezen verklaarde feiten. Hij heeft zich niet alleen schuldig gemaakt aan het in georganiseerd verband invoeren van cocaïne in zeecontainers in 2015 en 2017. Ook heeft [verdachte] begin 2017 de beschikking gehad over 4 kilo cocaïne, vuurwapens en munitie in de berging van het door hem gehuurde huisje in Vinkenveen. Daarnaast heeft hij een belangrijke en initiërende rol gehad in het witwassen van criminele gelden. Zo heeft [verdachte] in nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 1] in 2016 twee geldtransporten uitgevoerd, waarbij aanzienlijke van misdrijf afkomstige bedragen naar Brazilië zijn overgebracht en heeft hij een derde internationaal geldtransport geïnitieerd in februari 2017, waarbij [medeverdachte 1] is aangehouden. Gezamenlijk hebben zij tevens een groot aantal dure auto’s gekocht en gebruikt, welke auto’s met crimineel geld werden bekostigd en die in een aantal gevallen op naam werden gezet van [medeverdachte 1] .
Daarnaast heeft [verdachte] nog andere substantiële bedragen witgewassen, zoals € 283.800 in de berging in Vinkeveen en het geldbedrag van € 34.000,- dat [verdachte] bij zich had tijdens zijn aanhouding op 17 februari 2017.
De witwashandelingen van [verdachte] hebben steeds plaatsgevonden in georganiseerd verband. Zo zijn deze handelingen veelal gepleegd in nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 1] of andere leden van de criminele organisatie. Bovendien hield de organisatie, en in het bijzonder ook [verdachte] , zich bezig met de internationale cocaïnehandel.
Cruciale rol
Al het voorgaande leidt het hof tot de slotsom dat [verdachte] een cruciale en leidende rol vervulde in de criminele organisatie in de verwezenlijking van het oogmerk ervan. [verdachte] heeft aan buitenlandse personen die naar Nederland kwamen in verband met de handel in cocaïne onderdak verschaft in twee speciaal daartoe gebruikte woningen ( [adres 2] [huisnummer] Uitgeest en het huisje in Vinkeveen); hij heeft ervoor gezorgd dat die personen hier over vervoermiddelen beschikten, of vervoer voor hen geregeld via [medeverdachte 6] en hij heeft zorggedragen voor het verstrekken van nieuwe mobiele telefoons en/of cryptofoons aan die personen. Het hof beschouwt [verdachte] als de spin in het web; voor zover uit het dossier kan worden afgeleid was hij de enige die contact had met alle (bekende) medeverdachten.
De verdediging heeft nog bepleit dat [verdachte] slechts een faciliterende rol had (zoals het hof begrijpt omdat hij, zoals hij in
Mijn Verhaalnaar voren heeft gebracht, alle verweten handelingen in opdracht van of voor De Persoon zou hebben verricht). Dit verweer wordt verworpen, omdat (zoals hiervoor ook al is overwogen) het verhaal van [verdachte] over De Persoon geen enkele steun vindt in het dossier of het verhandelde ter terechtzitting en dus terzijde wordt geschoven.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 6 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2014 tot en met 17 februari 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, voorwerpen, te weten:
- een geldbedrag (geldtransport februari 2017 [medeverdachte 1] naar Brazilië) van in totaal 200.000 euro en
- grote geldbedragen (eerdere geldtransporten [medeverdachte 1] naar Brazilië) en
- geldbedragen (beloningen geldtransporten [medeverdachte 1] ) van in totaal 10.000 euro en
- een geldbedrag (berging te Vinkeveen) van in totaal 283.800 euro en
- geldbedragen (contante stortingen) van in totaal 138.151 euro en
- een geldbedrag (contant geld bij aanhouding) van in totaal 34.000 euro en
- geldbedragen (GWK transacties) van in totaal 3.864 euro en
- een horloge (merk: Rolex, Vinkeveen berging) en
- een Mercedes GLC 250D met kenteken [kenteken 1] en
- een Mercedes met kenteken [kenteken 2] en
- een Volvo met kenteken [kenteken 3] en
- andere voertuigen en contante bijbetalingen voor die voertuigen van in totaal 112.650 euro,
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of (van (één van) voornoemd(e) voorwerp(en)) gebruik heeft gemaakt en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of verhuld wie de rechthebbende(n) was/waren en/of wie dit/deze voorwerp(en) voorhanden had(den), terwijl hij, verdachte en/of zijn mededaders, wist(en), dat deze voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - geheel dan wel gedeeltelijk afkomstig waren uit enig misdrijf;
2.
hij in de periode van 1 januari 2017 tot en met 17 februari 2017 in Nederland, België en Brazilië,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, opzettelijk een hoeveelheid cocaïne, (in) container SUDU [nummer 1] , binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht,
en
hij in de periode van 1 januari 2017 tot en met 17 februari 2017 te Vinkeveen, opzettelijk voorhanden heeft gehad een hoeveelheid cocaïne, te weten 4 pakketten cocaïne, in totaal ongeveer 4000 gram cocaïne (Vinkeveen berging);
3.
hij in de periode van 1 januari 2015 tot en met 22 april 2015 in Nederland, België, en Brazilië, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, opzettelijk een hoeveelheid van in totaal 85,12 kilogram cocaïne, (in) container SUDU [nummer 3] , binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht;
4.
hij in de periode van 13 februari 2017 tot en met 17 februari 2017 te Vinkeveen vuurwapens van categorie III onder 1, te weten Browning met kaliber 7.65mm en een Browning Fn Mk 1 met kaliber 9mm, zijnde vuurwapens in de vorm van pistolen en munitie van categorie III, te weten acht scherpe Luger 9mm patronen en vier volmantel patronen en één hollowpoint patroon, voorhanden heeft gehad;
6.
hij in de periode van 1 januari 2014 tot en met 17 februari 2017 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in:
- artikel 2 onder A en/of B en/of C jo. artikel 10, derde en/of vierde en/of vijfde lid, van de Opiumwet en/of
- artikel 2 onder A en/of B jo. artikel 10a, eerste lid en artikel 10, vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet en/of
- artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht en/of
- artikel 420ter van het Wetboek van Strafrecht en/of
- artikel 420bis.l van het Wetboek van Strafrecht.
Hetgeen onder 1, 2, 3, 4 en 6 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen.
De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3, 4 en 6 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod,
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd,
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Het onder 6 bewezenverklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 2, 3, 4 en 6 bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straffen en maatregel
Oordeel van de rechtbank en standpunten van partijen
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren en 6 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn, voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren en 9 maanden, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft erop gewezen dat de redelijke termijn is overschreden, de verdachte een
first offenderis en slechts hand- en spandiensten heeft verricht. Verzocht is om in het geval het hof niet komt tot een bewezenverklaring van het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde aan de verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. Indien het hof anders mocht oordelen, is een maximale gevangenisstraf van 6 jaren passend, aldus de raadsman.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft jarenlang deel uitgemaakt van een criminele organisatie, die tot doel had het plegen van misdrijven, zoals strafbaar gesteld bij de Opiumwet, waaronder de invoer van onder meer ruim 85 kilo cocaïne en witwassen. Aan deze misdrijven heeft de verdachte zich samen met anderen in georganiseerd verband schuldig gemaakt. De verdachte had een cruciale rol binnen de criminele organisatie en was een onmisbare schakel in het geheel. Daarnaast heeft de verdachte ongeveer 4 kilo cocaïne voorhanden gehad.
Cocaïne is een voor de gezondheid van gebruikers ervan zeer schadelijke stof. De hoeveelheden cocaïne die de verdachte samen met anderen heeft ingevoerd en die hij voorhanden heeft gehad zijn van een zodanig gewicht dat deze bestemd moeten zijn geweest voor de verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne worden zowel direct als indirect in verband gebracht met vele vormen van criminaliteit en overlast, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stoffen. De verdachte heeft zich kennelijk enkel laten leiden door het oogmerk van financieel gewin ten koste van anderen. Handelingen betreffende de invoer en het voorhanden hebben van hoeveelheden van verdovende middelen zoals bewezen verklaard worden met hoge straffen bedreigd om de volksgezondheid te beschermen en om deze cyclus van strafbare feiten te beperken. Hetzelfde geldt voor het lidmaatschap van een criminele organisatie als die waaraan de verdachte heeft deelgenomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen bovendien grootschalig schuldig gemaakt aan witwassen. Witwassen vormt een ernstige bedreiging voor de integriteit van het financiële en economische verkeer.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het overtreden van de Wet wapens en munitie door het voorhanden hebben van twee vuurwapens en munitie. Het ongecontroleerde bezit van wapens en munitie levert een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen op.
Het samenstel van al deze bewezenverklaarde feiten roept het beeld op van betrokkenheid bij zeer ernstige, de samenleving ontwrichtende criminaliteit, waarvoor de verdachte kennelijk niet is teruggedeinsd. De verdachte heeft evenmin op enige wijze ervan blijk gegeven dat hij de laakbaarheid inziet van het feit dat hij bij zijn criminele handelingen zijn toenmalige partner en schoonvader in verregaande mate heeft betrokken, hetgeen voor hen drastische gevolgen heeft. Dit acht het hof ook zeer kwalijk, niettegenstaande hun eigen verantwoordelijkheid hierin.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 12 januari 2023 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld. Het hof heeft daarnaast rekening gehouden met de omstandigheid dat de feiten reeds van enige tijd geleden dateren.
Gelet op al het voorgaande, in het bijzonder gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten, waarbij het hof juist bij feiten als in deze zaak aan het strafdoel van de generale preventie veel betekenis toekent, en de prominente rol die de verdachte daarin heeft vervuld, past naar het oordeel van het hof als sanctie geen andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Het hof ziet noch in hetgeen de verdediging ter terechtzitting naar voren heeft gebracht, noch overigens aanleiding om te volstaan met de door de raadsman bepleite sanctie. Het hof acht, alle hiervoor genoemde omstandigheden in aanmerking nemende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren passend en geboden, met aftrek van voorarrest.
Overschrijding van de redelijke termijn
In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem een strafvervolging zal worden ingesteld, zoals een inverzekeringstelling.
De verdachte is op 17 februari 2017 in verzekering gesteld. Omdat de voorlopige hechtenis eerst op 11 oktober 2018 is geschorst gaat het hof uit van een redelijke termijn van 16 maanden in eerste aanleg. De rechtbank heeft op 16 mei 2019 vonnis gewezen en heeft daarbij het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven. Het hof gaat uit van een redelijke termijn van 24 maanden in hoger beroep omdat de verdachte niet opnieuw in voorlopige hechtenis is komen te verkeren.
De verdachte is op 29 mei 2019 tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen. In hoger beroep wordt thans op 10 februari 2023 arrest gewezen. Het hof constateert dat de redelijke termijn in eerste aanleg met 11 maanden is overschreden en in hoger beroep met 21 maanden.
Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de strafoplegging en de beoogde straf gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 17 juni 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BD2578, r.o. 3.6.2. onder B) met 6 maanden verminderen tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar en 6 maanden, met aftrek van voorarrest. Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), aan de orde is.
De advocaat-generaal heeft zich ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen verenigd met de beslissingen van de rechtbank.
De raadsman heeft met betrekking tot het beslag geen verweer gevoerd.
Verbeurdverklaring
De aan de verdachte toebehorende en onder hem in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen en geldbedragen met de nummers 9 tot en met 12, 15, 17 tot en met 21, 24 en 26 op de beslaglijst, dienen te worden verbeurd verklaard. Deze voorwerpen en geldbedragen zijn met betrekking tot het onder 1 bewezenverklaarde (nummers 9 tot en met 12, 17 tot en met 20, 24 en 26 beslaglijst) en onder 2 en 3 bewezenverklaarde (nummers 15, 21 beslaglijst) begaan. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
In de strafzaak van de medeverdachte [medeverdachte 1] heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van [betrokkene 2] aan de [adres 5] in Amstelveen. Daarbij is een vervalst internationaal rijbewijs op naam van [naam 13] in beslag genomen (dossierpagina’s IBN-L-06 t/m IBN-L-08). Dit voorwerp is als nummer 23 op de beslaglijst van [verdachte] terechtgekomen. Omdat het hof geen relatie kan vaststellen tussen het vervalste rijbewijs en de bij [verdachte] bewezenverklaarde feiten en evenmin dat het rijbewijs toebehoort aan de verdachte, is niet voldaan aan de in de artikel 36c onderscheidenlijk 36d van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden die het voorwerp vatbaar maken voor onttrekking aan het verkeer. Bij gebreke van een wettelijke mogelijkheid te bepalen dat het voorwerp kan worden vernietigd of anderszins uit het verkeer kan worden gehaald, en nu geen persoon kan worden aangemerkt als rechthebbende (op het vervalste rijbewijs), rest het hof op grond van artikel 353 Sv geen andere beslissing dan de last tot bewaring ten behoeve van de rechthebbende.
Teruggave aan de verdachte
Ten aanzien van de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen met de nummers 1 tot en met 8 en 22 op de beslaglijst, zal het hof bepalen dat deze aan de verdachte worden terug gegeven aangezien het strafvorderlijk belang zich daartegen niet meer verzet. Niet kan worden vastgesteld dat de horloges geheel of gedeeltelijk uit de baten van de bewezenverklaarde misdrijven afkomstig zijn of dat met betrekking tot deze horloges de misdrijven zijn begaan.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank Noord-Holland heeft de schorsing van de voorlopige hechtenis bevolen met ingang van 9 augustus 2018. Naar het oordeel van het hof is hetgeen namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep over zijn persoonlijke omstandigheden naar voren is gebracht, onvoldoende zwaarwegend om het belang dat de verdachte heeft bij voortduring van zijn invrijheidstelling, afgezet tegen de ernst van de feiten waarvoor hij thans wordt veroordeeld, te laten prevaleren boven het belang van strafvordering bij zijn voorlopige hechtenis.
Het hof heft de schorsing van de voorlopige hechtenis op.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 33, 33a, 36b, 36d, 47, 57, 140,en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 5 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 6 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 4 en 6 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
9. Horloge, Kl:goud, ROLEX OYSTER
10. 1.00 STK Personenauto [kenteken 1] , MERCEDES BENZ
11. Geld Euro, div.coupures, waarde 283610.00
12. Geld Euro, div.coupures, waarde 34305.00
15. 1.00 STK Telefoontoestel APPLE IPHONE
17. 1.00 STK Navigatieapparaat, navigatiecomputer uit Mercedes [kenteken 1]
18. 1.00 STK Koffer Kl:blauw SAMSONITE, inhoudend de rode sporttas
19. 1.00 STK Tas, plastic Coolcat met daarin een Bijenkorftas
20. 1.00 STK Diverse, geldtelmachine in action tas
21. 1.00 STK Laptop computer in Deka tas
24. 1.00 STK Koffer Kl:zwart
26. 1.00 STK Diverse, verpakking autosleutel Mercedes Benz.
Gelast de
bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp te weten:
23. 1.00 STK Rijbewijs onv [naam 14] .
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. STK Horloge MICHAEL KORS
2. 1.00 STK Horloge SUPER TECI-INO
3. 1:00 STK Horloge MICHAEL KORS
4. 1.00 STK Horloge GUESS
5. 1.00 STK Horloge 135.00 GUESS
6. 1.00 STK Horloge GUESS
7. 1.00 STK Horloge AUGUST STEINER
8. 1.00 STK Horloge MICHAEL KORS.
22. 1.00 STK Horloge ROLEX imitatie
Heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. A.E. Kleene-Krom en mr. M. Senden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Bor, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 februari 2023.