ECLI:NL:GHAMS:2022:3748

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 september 2022
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
23-000349-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hennepkwekerij en beschadiging van een gebouw met gemeen gevaar

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1957, was aangeklaagd voor het opzettelijk telen van hennep en het beschadigen van een gebouw, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen te duchten was. De feiten vonden plaats in de periode van 17 april 2015 tot en met 1 september 2015 in Zandvoort, waar de verdachte een pand huurde. Tijdens het onderzoek werd vastgesteld dat de verdachte in de kelder van het pand een hennepkwekerij had opgezet en daarbij steunmuren had ondergraven, wat leidde tot instortingsgevaar voor het pand en de omliggende gebouwen. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en dat er sprake was van ernstige schade aan de eigendommen van omwonenden. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 210 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn. Tevens werd een schadevergoeding toegewezen aan een benadeelde partij voor materiële schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000349-20
datum uitspraak: 22 september 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 21 januari 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-710367-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1957,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 september 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 17 april 2015 tot en met 01 september 2015 in de gemeente Zandvoort, (in de kelder van een pand gelegen aan [adres 2] aldaar), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk hennep heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
2. primair
hij in of omstreeks de periode van 17 april 2015 tot en met 01 september 2015 in de gemeent Zandvoort, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een gebouw, een getimmerte of een voor publiek toegankelijke plaats, te weten een pand gelegen aan [adres 2] aldaar, opzettelijk heeft vernield of beschadigd door de kelder, althans een ruimte gelegen onder het pand [adres 2] uit te graven (ten behoeve van een te plaatsen hennepkwekerij) en/of door een of meer steunmu(u)r(en) te verwijderen en/of te ondergraven, althans de functie van die/deze steunmu(u)r(en) ongedaan te maken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de zich naast en/of achter en/of boven bevindende pand(en) en/of woonruimte(s) (te weten: de panden en/of woonruimtes gelegen op de [adres 2] en/of [adres 3] en/of [adres 4] en/of [adres 5] en/of [adres 6] aldaar), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de zich in dat/die naast en/of achter en/of boven gelegen pand(en) en/of woonruimte(s) en/of voor de zich in die straat bevindende (andere) perso(o)n(en), in elk levensgevaar voor een ander of anderen, te duchten was;
Subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 17 april 2015 tot en met 01 september 2015 in de gemeent Zandvoort, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam de kelder, althans een ruimte gelegen onder het pand [adres 2] heeft uitgegraven (ten behoeve van een te plaatsen hennepkwekerij) en/of een of meer steunmu(u)r(en) heeft verwijderd en/of heeft ondergraven, althans de functie van die/deze steunmu(u)r(en) ongedaan heeft gemaakt, ten gevolge waarvan het aan hem en/of zijn mededaders schuld te wijten is geweest, dat voornoemd pand en/of de/het pand(en) en/of woonruimte(s) die naast en/of achter en/of boven voornoemd pand is/zijn gesitueerd (te weten: de panden en/of woonruimtes gelegen op de [adres 2] en/of [adres 3] en/of [adres 4] en/of [adres 5] en/of [adres 6] aldaar) geheel of gedeeltelijk is/zijn vernield en/of beschadigd, in elk geval dat er schade is ontstaan, en daardoor gemeen gevaar voor dat/die pand(en) en woonruimte(s), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de zich in voornoemde (belendende) pand(en) en/of woonruimte(s) en/of voor de zich in die straat bevindende (andere) perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen ontstond.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof ten aanzien van feit 2 tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank. Tevens komt het hof tot een andere strafoplegging dan de rechtbank en tot een andere beslissing op de vordering van de benadeelde partij.

Bewijsoverwegingen

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe – kort gezegd en overeenkomstig haar pleitnotities – aangevoerd dat de door de rechtbank aangehaalde bewijsmiddelen de veroordeling niet kunnen dragen en dat niet zonder gerede twijfel kan worden aangenomen dat haar cliënt – en niet (één van) de eerdere huurders van het pand gelegen aan de [adres 2] – de verweten gedragingen heeft gepleegd. De mogelijkheid blijft open dat de kelder al eerder is uitgegraven. Voorts heeft zij gesteld dat de verdachte niet op de hoogte was van de hennepkwekerij en dat er geen werkende hennepplantage is aangetroffen. Daarnaast heeft zij naar voren gebracht dat niet is uitgesloten dat haar cliënt wel degelijk (bovengronds) heeft geklust in het pand, zoals door meerdere getuigen is bevestigd.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de beide ten laste gelegde feiten.
Het hof overweegt als volgt.
Beschadiging gebouw (feit 2)
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte in ieder geval in de maanden juni 2015 tot aan 1 september 2015 de (onder)huurder is geweest van het pand aan de [adres 2] te Zandvoort. Op 1 september 2015 is door de politie geconstateerd dat onder de koelcel in voornoemd pand een ruimte was uitgegraven met daarin onder meer groene hennepplantjes en andere zaken, op basis waarvan de politie vaststelde dat in die ruimte een hennepplantage aanwezig was. De verdachte heeft verklaard dat hij gedurende de maanden waarin hij het pand huurde keihard heeft geklust in het pand en daar bijna dagelijks tussen 9.00 en 17.00 uur aanwezig was. Daarnaast hebben meerdere getuigen verklaard dat tijdens de huurperiode van de huidige huurder “ [verdachte] ” een grote hoeveelheid zakken met zand uit het pand werd gehaald en dat in die periode de ramen van het pand waren afgeplakt. Uit de bewijsmiddelen volgt dat die zakken in een busje werden geladen en dat dat busje van 17 april 2015 tot en met 25 juni 2015 op naam van de verdachte was gesteld. Voorts blijkt uit de bewijsmiddelen dat “ [verdachte] ” bij dat busje is gezien, dat hij regelmatig bij de zandtransporten aanwezig was, dat de zakken met zand ook overdag uit het pand werden gehaald, en dat deze “ [verdachte] ” degene is die op 1 september 2015 door de politie is aangehouden. Meerdere getuigen hebben bovendien verklaard dat de parkeerplaats voor de [adres 2] regelmatig door [verdachte] werd gebarricadeerd met zandzakken. De verdachte heeft verklaard dat hij “ [verdachte] ” is.
Gelet op het voorgaande – bezien in samenhang met de overige feiten en omstandigheden zoals vervat in de gebezigde bewijsmiddelen – is het hof van oordeel dat de verdachte in vereniging met anderen de ruimte onder het pand met het adres [adres 2] te Zandvoort heeft uitgegraven en steunmuren heeft ondergraven en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem onder 2 primair ten laste is gelegd. Voorts volgt uit de inhoud van de bewijsmiddelen dat zowel gemeen gevaar voor de aangrenzende panden/woonruimtes, als levensgevaar voor de personen die zich in die panden bevonden, te duchten was en dat dit ten tijde van het uitgraven naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was.
Hennepkwekerij (feit 1)
Gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde is overwogen – bezien in samenhang met de overige feiten en omstandigheden die zijn vervat in de gebezigde bewijsmiddelen – en meer in het bijzonder gelet op:
  • de vaststellingen van de politie met betrekking tot de hennepplantage;
  • de direct bij binnenkomst in voornoemd pand sterk waarneembare hennepgeur, zowel op 25 augustus 2019 als op 1 september 2019;
  • de (bijna) dagelijkse aanwezigheid van de verdachte in het pand dat hij huurde en
  • de omstandigheid dat op 1 september 2015
is het hof van oordeel dat sprake is geweest van een in werking zijnde hennepplantage. Daarnaast kan het op grond hiervan niet anders zijn dan dat de verdachte in de tenlastegelegde periode in de bewuste ruimte hennep heeft geteeld, zodat hij zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem onder 1 ten laste is gelegd. Het hof schuift daarbij, gelet op al het hiervoor overwogene, de verklaring van de verdachte dat hij niets af wist van, en niets heeft gemerkt van een hennepkwekerij, als ongeloofwaardig terzijde. Solide aanknopingspunten voor de stelling van de verdediging dat een of meer anderen (“voorgangers van de verdachte”) zich hebben beziggehouden met de teelt ontbreken, terwijl deze stelling zich ook niet laat verenigen met de vastgestelde gedragingen van de verdachte bij het uitgraven van de kelder.
De verweren van de raadsvrouw worden derhalve verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 17 april 2015 tot en met 1 september 2015 in de gemeente Zandvoort, in een pand gelegen aan de [adres 2] , opzettelijk hennep heeft geteeld.
2.primair
hij in de periode van 17 april 2015 tot en met 1 september 2015 in de gemeente Zandvoort, tezamen en in vereniging met anderen, een gebouw, te weten een pand gelegen aan de [adres 2] , opzettelijk heeft beschadigd door een ruimte gelegen onder dat pand uit te graven en door steunmuren te ondergraven, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de zich naast en achter en boven bevindende panden of woonruimtes (te weten: de panden of woonruimtes gelegen op de [adres 2] en [adres 3] en [adres 4] en [adres 5] en [adres 6] ) en/of levensgevaar voor de zich in die panden en/of woonruimtes bevindende personen te duchten was.
Hetgeen onder 1 en 2 primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

Ten aanzien feit 1 en feit 2 primair:
1.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 7 januari 2020.
De verklaring houdt – voor zover van belang en zakelijk weergegeven – in:
Ik ben ongeveer 3 maanden voordat de hennepkwekerij (het hof begrijpt: aan de [adres 2] te Zandvoort) werd aangetroffen, begonnen met verbouwen. Ik ben daar 3 maanden aan het klussen geweest en was er keihard aan het werk.
U toont mij foto’s uit het dossier van een Ford Transit. Die is inderdaad van mij. Die heeft tot 25 juni 2015 op mijn naam gestaan. Ik ben “ [verdachte] ”.
2.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 19 oktober 2015, met nummer [kenmerk] , in de wettelijke opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 1] (doorgenummerde pagina’s 42-51).
Dit proces-verbaal houdt – voor zover van belang en zakelijk weergegeven – in als de op 19 oktober 2015 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van de
verdachte:
Ik huur het pand aan [adres 2] te Zandvoort van die Egyptenaar, [naam 2] (het hof begrijpt: [naam 2] ). De huur van het pand bedraagt € 975,-. [naam 2] maakt het over, want het huurcontract staat op zijn naam. Ik geef hem het geld, en hij maakt het over. U vraagt waarom de ramen van mijn winkel aan de [adres 2] te Zandvoort waren afgeplakt. Dat was in het begin. Toen ik er aan het verbouwen was, toen was ik er elke dag. Ik was daar rond 9 uur en ging rond 17 uur weer weg.
3.
Een proces-verbaal van bevindingen van 1 september 2015, met nummer [kenmerk 2] , in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 3] (doorgenummerde pagina’s 7-10).
Dit proces-verbaal houdt – voor zover van belang en zakelijk weergegeven – in als de bevindingen van de
verbalisant:
Op 1 september 2015 maakte de heer [naam 4] zich bekend als beheerder van perceel [adres 2] te Zandvoort. Hij verklaarde dat in het pand perceel [adres 2] door hem een hennepplantage was aangetroffen onder de vloer van de koelcel welke in het pand
aanwezig is. Ten tijde van de werkzaamheden om het slot te verbreken zag ik een man naar perceel [adres 2] komen lopen. Ik herkende de man als zijnde de gebruiker van het perceel [adres 2] .
Ik had namelijk op 25 augustus 2015 een onderzoek ingesteld naar aanleiding van melding van henneplucht door een gebruiker van het naastgelegen pand. Tijdens het onderzoek is door mij in perceel [adres 2] geen constatering gedaan betreffende de oorzaak van de henneplucht die in de omgeving van het perceel [adres 2] waar te nemen was. De man die ik naar perceel [adres 2] zag komen lopen was dezelfde als die ik toen had gesproken in perceel [adres 2] . De man is aangehouden als verdachte van overtreding van de Opiumwet.
Toen ik het pand betrad, nam ik direct een sterke hennepgeur waar.
Ik zag dat in de koelcel het rechtergedeelte van de isolatievloer weg was en dat in de betonnen vloer daaronder een gat zat van ongeveer 1 m bij 75 cm. Ik zag een houten trap in het gat staan en zag dat de volgende zaken in de ruimte aanwezig waren:
- transformatoren;
- elektrische bedrading;
- een behuizing van een filter;
- groene hennepplantjes op de grond;
- meerdere potten met grond met daarin resten van groene hennepplantjes;
- 4 groene jerrycans.
Ik herkende de ruimte als zijnde een hennepplantage.
Veiligheid pand/plaats delict;
Omwonenden van perceel [adres 2] lieten mij in hun woning scheuren zien in muren, die recent zouden zijn ontstaan ten tijde dat de huidige gebruiker van perceel [adres 2] verbouwingswerkzaamheden heeft uitgevoerd. Volgens omwonenden heeft de huidige gebruiker, [verdachte] , enorm veel zakken zand uit het pand afgevoerd.
Expert ing. [naam 5] , die werkzaam is voor [bedrijf 1] kwam na zijn schouw, waarbij hij de plaats delict en de woningen van omwonenden heeft betreden, tot de conclusie dat het weggegraven zand en stukken weggebroken fundering uit de plaats delict meer dan vermoedelijk de oorzaak waren van het verzakken van het pand op meerdere plaatsen, waardoor schade is ontstaan.
De heer [naam 5] heeft perceel [adres 2] als onveilig genoemd en werkzaamheden op de plaats delict, zijnde ontmanteling van de hennepplantage, als zeer onwenselijk genoemd. Volgens hem zou door ontmanteling van de hennepplantage verergering van de schade aan het pand en daarmee ook de veiligheid en de integriteit van het pand reëel zijn.
4.
Een proces-verbaal van bevindingen van 2 september 2015, met nummer [kenmerk 3] , , in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam 6] en [naam 7] (doorgenummerde pagina 11).
Dit proces-verbaal houdt – voor zover van belang en zakelijk weergegeven – in als de bevindingen van de
verbalisanten:
Op 2 september 2015 vond op het gemeentehuis te Zandvoort een gemeentelijk overleg plaats in verband met een op 1 september 2015 in een pand [adres 2] te Zandvoort tussen c.q. onder de fundering aangetroffen hennepkwekerij. Tijdens dit overleg hoorden wij dat uit onderzoek van [handhaver] , handhaver Bouw en Woningtoezicht van de gemeente Zandvoort bleek dat zand onder de fundering was uitgegraven, diverse muren van het pand en aansluitende panden gescheurd waren en dat er daardoor ernstig instortingsgevaar was. De burgemeester had daarom besloten het pand te sluiten en niemand had meer toegang tot het pand. De inhoud van de fundering onder genoemd perceel zal opgevuld gaan worden met schuimbeton en de hennepkwekerij kan dus niet worden ontruimd.
5.
Een proces-verbaal van aangifte van 19 oktober 2015, met nummer [kenmerk 4] , in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 8] (doorgenummerde pagina’s 68-71).
Dit proces-verbaal houdt – voor zover van belang en zakelijk weergegeven – in als de op 19 oktober 2015 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van
[naam 4]:
Ik, [naam 4] leg namens mijn moeder [naam 10] en mijn tante [naam 11] , een verklaring af omtrent de schade aan hun pand aan de [adres 2] te Zandvoort. Mijn moeder en haar zus zijn al meer dan 20 jaar eigenaar van het pand.
Het pand betreft een tussenpand met op de begane grond een zakelijke bestemming waarvoor een horecavergunning is afgegeven.
Sinds 3 maart 2015 wordt het zakelijke deel van het pand aan de [adres 2] alleen nog gehuurd door de heer [naam 2] .
Begin augustus 2015 belde de makelaar dat de deur van het terras klemde. De aannemer heeft een stukje van de deur geschaafd, waarna de deur weer passend was. Na ongeveer twee weken ging de deur weer niet open. Wij constateerden dat de deur helemaal klem zat en alleen met grof geweld open was te maken. De terrasdeur die klemde was de deur van de keuken, in de uitbouw boven de koelcel, en het platje. Er bleken scheuren in het metselwerk van de achtergevel te zitten en bij de kozijnen van de woning in het pand (boven het horecagedeelte).
Op 31 augustus 2015 heb ik samen met aannemer [aannemer] een onderzoek in het pand ingesteld. [naam 2] gaf aan dat hij zijn vriend zou sturen. Op 31 augustus 2015 kwam een mij onbekende man bij het pand met de sleutel van het zakelijke deel. De man bleek de heer [verdachte] te zijn. De heer [verdachte] gaf aan dat hij het eethuis had gehuurd van [naam 2] . Hij had al drie maanden huur betaald en hij was bezig om er zijn restaurant van te maken. [aannemer] en ik kwamen erachter dat de toiletten in de uitbouw niet meer opengingen. Ze zaten klem in het kozijn. Bij de koelcel haalde [aannemer] een vloerplaat weg. Toen zagen we een gat in de vloer naar de kruipruimte. [aannemer] is de trap afgegaan en kwam in een uitgegraven kruipruimte. De ruimte was tot ongeveer 180 cm hoogte afgegraven. In de uitgegraven ruimte zagen we potten met grond op de vloer staan. Tevens stonden er tonnen in de kruipruimte. Er was kennelijk een hennepkwekerij in de kruipruimte gemaakt. Het pand is niet onderheid en staat op zand. Het weghalen van het zand en de funderingsbalk zorgde dus voor verzakking van de achterzijde van het pand waardoor de deuren waren gaan klemmen en de scheuren in het pand waren ontstaan.
Op 1 september 2015 zijn wij terug gegaan om stempels te plaatsen. Het eethuis was nog hetzelfde als in mei 2015.
Door de politie werd de gemeente erbij gehaald vanwege de aanwezigheid van de kwekerij. De gemeenteambtenaar gaf aan dat hij het gevaar van instorting erg groot vond, waarna hij het bevel gaf dat iedereen uit het pand moest en ook de naastgelegen panden moesten worden ontruimd.
Daarna hebben onze constructeur en bouwkundige veel contact gehad met de gemeente. Wij kregen uiteindelijk toestemming om schuimbeton in de ruimte te laten spuiten zodat verdere verzakking en dus verdere schade werd voorkomen.
Het pand was ergens begin augustus 2014 opgeleverd aan de nieuwe huurders en was toen volledig intact. Er waren geen scheuren in de muren te zien. De deuren sloten naar behoren. De schade is € l00.000,-.
6.
Een proces-verbaal van aangifte van 14 oktober 2015, met nummer [kenmerk 5] , in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 12] (doorgenummerde pagina’s 85-86).
Dit proces-verbaal houdt – voor zover van belang en zakelijk weergegeven – in als de op 14 oktober 2015 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van
[naam 2] ::
Ik heb het pand aan de [adres 2] (
het hof begrijpt: [adres 2]) onderverhuurd aan [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte). Vanaf mei/juni 2015 kon [verdachte] in het pand.
7.
Een proces-verbaal van aangifte van 17 september 2015, met nummer [kenmerk 6] , in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 1] (doorgenummerde pagina’s 75-77).
Dit proces-verbaal houdt – voor zover van belang en zakelijk weergegeven – in als de op 6 september 2015 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van
[naam 13] ::
Ik woon sinds twee en een half jaar aan de [adres 3] te Zandvoort. Eind mei dan wel begin juni 2015 ben ik naar de gemeente Zandvoort gegaan met de mededeling dat uit perceel [adres 2] grote zakken zand werden afgevoerd, tientallen, misschien wel honderd zakken. Per keer werd één zak naar buiten gedragen, deurtje open, zak naar buiten en dan weer deurtje dicht. In juni 2015 zag ik dat er spontaan scheuren in de muren sprongen. Ik zag de huidige huurder drie à vier maanden terug voor het eerst. Hij zat er al een tijdje en daarna ben ik met hem in gesprek gekomen. Ik zag wel dat de ramen dichtgeplakt zaten, zodat je niet naar binnen kon kijken. Ik heb de huidige huurder regelmatig gesproken, hij vertelde mij dat hij er een visrestaurant wilde beginnen. De zakken werden overdag uit het pand afgevoerd en in een busje geladen. Elke zak werd door twee man getild.
8.
Een proces-verbaal van verhoor getuige van 13 september 2015 , met nummer [kenmerk 7] , in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 1] (doorgenummerde pagina’s 81-83).
Dit proces-verbaal houdt – voor zover van belang en zakelijk weergegeven – in de op 8 september 2015 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van
[naam 14]:
Ik huur de kantoorruimte aan de [adres 3] van [naam 15] welke boven mijn kantoor woont. Ik heb gezien dat er vele zakken met zand werden afgevoerd. Ik vond dit vreemd. Er is namelijk helemaal geen kelder onder het pand [adres 2] te Zandvoort.
De huurder, genaamd [verdachte] , zei steeds dat hij open ging, maar er gebeurde niets. De zaak ging niet open. Ik heb gezien dat jongemannen met zakken zand en puin liepen. Het waren van die zogenaamde puinzakken. Deze zakken werden met een busje afgevoerd. Voor zover ik mij kan herinneren ging de afvoer van de zakken de gehele dag door. Op last van de gemeente moest ik mijn bedrijf sluiten, dit in verband met instortingsgevaar.
9.
Een proces-verbaal van aangifte van 17 september 2015, met nummer [kenmerk 8] , in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 1] (doorgenummerde pagina’s 93-95).
Dit proces-verbaal houdt – voor zover van belang en zakelijk weergegeven – in als de op 6 september 2015 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van
[naam 16]:
Ik woon op de [adres 4] te Zandvoort. Ik woon boven mijn slijterij. Eind april begin mei 2015 zag ik dat er een nieuwe huurder kwam in perceel [adres 2] te Zandvoort. Ik zag dat er verbouwingswerkzaamheden aan de gang waren. De nieuwe huurder zei dat hij [verdachte] heette. Bij het begin van de verbouwing zag ik regelmatig dat er grote hoeveelheden zakken met zand uit het pand werden gedragen. De zakken met zand werden altijd met twee man gedragen. Deze
zakken werden in een busje gelegd. Ik voelde regelmatig trilling in mijn huis. Ook zag ik dat er scheuren in mijn woning opstonden (
het hof begrijpt: ontstonden). De parkeerplaats voor [adres 2] werd regelmatig geclaimd door [verdachte] . Hij zette dan zakken met zand op de parkeerplaats en liet deze dan een gehele week staan, 24 uur van de dag. Ik was op een dag bezig om wat ruimte te maken door de zakken opzij te zetten toen [verdachte] kwam aanrijden in een busje. Hij werd kwaad dat ik de zakken aan het verzetten was. In augustus 2015 is er een grote stroomstoring geweest in Zandvoort. Wij roken toen een sterke weedlucht.
Ik kan u wel vertellen dat [verdachte] regelmatig bij het zandtransport aanwezig was. [verdachte] is dezelfde man die is aangehouden door de politie op 1 september 2015.
10.
Een proces-verbaal van aangifte van 17 september 2015, met nummer [kenmerk 9] , in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 1] (doorgenummerde pagina’s 99-102).
Dit proces-verbaal houdt – voor zover van belang en zakelijk weergegeven – in als de op 8 september 2015 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van
[naam 17]:
Ik woon aan de [adres 6] te Zandvoort. De achterkant van het pand aan de [adres 2] grenst aan ons pand. Wij hebben binnen scheuren en die gaan nu verder. Ik ontdekte de scheuren rond 18 augustus 2015. Ik sprak [verdachte] , de nieuwe huurder. Hij zette regelmatig zakken zand op de parkeerplaats, zodat niemand meer kon parkeren. Ik weet dat er veel zandzakken zijn uitgegaan, hij barricadeerde parkeerplaatsen. Ik heb ook wel eens uit boosheid zakken zand terug naar zijn voordeur gesleept. Een eerste schatting van de schade aan mijn huis is een ton. Het kan nog meer worden. De schade komt door verzakking. Raamkozijnen die niet meer opengaan, bouwkundige constructies die tikken hebben gehad, scheuren etc.
11.
Een schriftelijk bescheid, zijnde een “eerste verslag van expertise” van [bedrijf 2] met dossiernummer [kenmerk 10] van 18 september 2015 (doorgenummerde pagina’s 108-112).
Dit schriftelijk bescheid houdt – voor zover van belang en zakelijk weergegeven – in:
Betreft: claim opstalverzekering.
Verzekerde: mevrouw [naam 18] (echtgenote van [naam 19] ) [adres 6] te Zandvoort. Mevrouw [naam 18] is met haar echtgenoot sinds 2006 eigenaar van de tussenwoning die is gelegen aan de [adres 6] te Zandvoort. De verzekerde woning is evenals de naastgelegen woningen op staal gefundeerd. Dat betekent dat er geen heipalen zijn aangebracht en de woning direct op zand is gefundeerd (gemetselde fundering). Het geheel verkeert in een goede staat van onderhoud. In augustus 2015 ontdekte de verzekerde scheuren in het stucwerk van de wand op de slaapkamer.
Oorzaak:
De huurder heeft een zandlaag onder de begane grondvloer en met name onder de dragende bouwmuren en gemetselde fundering (rondom) uitgegraven. Dit had tot gevolg dat alle bouwmuren van het pand en de aangrenzende panden zijn gaan verzakken. Hij heeft vervolgens nood zandzakken onder het metselwerk geplaatst om verdere verzakking te voorkomen, hetgeen niet is gelukt.
Na de inval van de politie is Bouw & Woningtoezicht van de gemeente Zandvoort ingeschakeld die direct de uitgegraven ruimte heeft opgevuld met schuimbeton om verdere schade te voorkomen.
Als gevolg van de verzakking van de bouwmuren zijn er scheuren ontstaan in het stucwerk van de woningscheidende wand en andere binnenwanden (kalkzandsteen) op de begane grond en de eerste etage van de woning van verzekerde. Verzekerde heeft de afgelopen jaren de woning intern geheel gerenoveerd. De brede scheuren ogen vers en komen overeen met het beeld van een verzakking.
Schadeomvang:
Het is nog niet bekend of het pand op nummer [adres 2] gesloopt gaat worden.
De definitieve schade is nog niet bekend. De schaderaming is vooralsnog € 75.000,-.
12.
Een proces-verbaal van aangifte van 12 september 2015, met nummer [kenmerk 11] , in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 1] (doorgenummerde pagina’s 114-117).
Dit proces-verbaal houdt – voor zover van belang en zakelijk weergegeven – in als de op 8 september 2015 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van
[naam 20]:
Mijn beautysalon is gevestigd aan de [adres 5] te Zandvoort. Op 24 augustus 2015 was er een stroomstoring. Toen heb ik kennis gemaakt met die meneer die jullie zojuist hebben opgepakt: [verdachte] . Daarna rook ik diezelfde dag wiet toen ik mijn salon inliep. De volgende dag kom ik om half 9 mijn salon weer binnen en toen rook ik een onwijze wietlucht. Ik heb de politie gebeld. Uiteindelijk zijn ze langs geweest en vonden ze het ruiken naar wiet. In mijn wc, garderobe en keuken zitten scheuren en ik ontdekte dat de vloer nog is verzakt. Er zijn scheuren en de muur is losgetrokken van de vloer en ik moest (tijdelijk) dicht. Mijn huisbaas is [naam 21] . Ik doe aangifte omdat mijn winkel op last van de gemeente is gesloten en ik inkomstenverlies heb.
13.
Een proces-verbaal van aangifte van 14 september 2015, met nummer [kenmerk 12] , in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 22] , (doorgenummerde pagina’s 125-126).
Dit proces-verbaal houdt – voor zover van belang en zakelijk weergegeven – als de op 14 september 2015 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van
[naam 23]:
Ik ben eigenaar van een woning aan de [adres 5] te Zandvoort. Ik doe aangifte van vernieling van mijn pand. Dit pand bestaat uit een winkel en twee appartementen. Op de begane grond is een beautysalon gevestigd. Op de eerste en tweede verdieping een appartement. De vernieling en schade aan het pand zijn ontstaan door de hennepkwekerij die was gevestigd onder het pand [adres 2] .
De hennepkwekerij zat in de fundering. Om ruimte te creëren heeft men onder de fundering doorgegraven waardoor er scheuren in de muren zijn ontstaan. Tevens zijn er vloeren verzakt. Na inspectie door gemeente Zandvoort/bouwkundig onderzoek is wegens instortingsgevaar ons pand ontruimd. Hierdoor zijn de bewoners van beide appartementen een aantal dagen elders ondergebracht en heeft de eigenaar van de beauty salon haar deuren moeten sluiten.
14.
Een schriftelijk bescheid, zijnde een memo van [bedrijf 1] met referentienummer [nummer] van 22 september 2015 (doorgenummerde pagina’s 157-160).
Dit schriftelijk bescheid houdt – voor zover van belang en zakelijk weergegeven – in:
Betreft: Ondergraven bestaande fundering woonhuis [adres 2] Zandvoort.
Geïnspecteerd zijn:
De kelder van nummer [adres 2] ,
De bovenwoningen (thans onbewoond en leeg) van nummer [adres 2] ,
Het rechterpand, nummer 30, (op de begane grond een kantoor, eerste en zolderverdieping bewoond.)
Het rechterpand, nummer [adres 5] , (op de begane grond een schoonheidssalon, eerste en tweede verdieping bewoond.)
Het achtergelegen pand, [adres 6] , bewoond.
Kelder nummer [adres 2] :
De kelder is tot op circa 2,2 meter diepte ten opzichte van de begane grondvloer ontgraven. De kelder is over de volle breedte van de woning aan de achtergevel aangebracht tot op een afstand van circa 5 meter van deze achtergevel. De gemeenschappelijke bouwmuren van de panden 30, [adres 2] en [adres 5] zijn over de achterste circa 6 meter ondergraven. De fundering van de achtergevel (hoog en laag niveau, [adres 6] ) is eveneens ondergraven. Het dragende middenpenant van de tussenwand pand nummer [adres 2] is nagenoeg volledig vrij van de ondergrond. De fundering van de tussenwand op circa 1,5 meter uit de achtergevel is onder de begane grondvloer weggesloopt.
Bovenwoning nummer [adres 2] :
In de onbewoonde bovenwoning was aanzienlijke scheurvorming aangetroffen in de (dwars)wand waarvan de fundering in de kelder was gesloopt. Tevens zijn de deuren en raampartijen scheefgezakt.
Woning nummer 30:
De bewoners van de eerste en zolder verdieping waren aanwezig. Forse scheurvorming is aangetroffen ter hoogte van voormalige schoorsteen. Tevens scheurvorming geconstateerd in de hoeken/overgangen wand/vloer/achtergevel. Volgens de eigenaar is de scheurvorming circa 7-8 weken geleden ontstaan.
Woning nummer [adres 5] :
Op de begane grond (salon) was een personeelslid aanwezig.
Op de begane grond is beperkte scheurvorming in de bouwmuur in de hoek van de keuken en op de eerste verdieping ter plaatse van de trap. De deur van het dakterras van de zolderverdieping was moeilijk te openen (klemde).
Woning [adres 6] :
De bewoners waren aanwezig.
In de woning is in de slaapkamer op de eerste verdieping aan de achtergevelzijde beperkte scheurvorming aangetroffen. In de dwarswand op de eerste verdieping is in de hoek boven de deur beperkte scheurvorming geconstateerd.
Na deze inspectie is door ondergetekende aan de politie en brandweer gemeld dat het niet veilig is om de kelder te betreden.
Het pand nummer [adres 2] is onveilig. Alleen te betreden onder deskundige begeleiding na akkoord gemeente. De draagkracht/stabiliteit van bouwmuur tussen nummer 30 en [adres 2] is dusdanig kritisch (
het hof begrijpt: kritiek) dat het pand onmiddellijk ontruimd dient te worden (bewoner op eerste verdieping en zolderverdieping). Dit is na de vergadering door de gemeente verzorgd.
Besloten is om ook pand nummer [adres 5] te ontruimen.
15.
Een proces-verbaal van bevindingen en/of verrichtingen met nummer [kenmerk 13] van 5 oktober 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 1] (doorgenummerde pagina 170).
Dit proces-verbaal houdt – voor zover van belang en zakelijk weergegeven – in de bevindingen en/of de verrichtingen van de verbalisant:
Op 18 april 2015 had een buurtbewoner gezien dat er voor (
het hof begrijpt: [straat]) perceel [adres 2] te Zandvoort een witte Ford Transit had gestaan voorzien van het kenteken [kenteken] . Blijkens navraag bij het RDW bleek, dat dit voertuig in de periode van 17 april 2015 tot en met 25 juni 2015 op naam was gesteld van [verdachte] geboren te [geboorteplaats] .
16.
Een proces-verbaal van bevindingen van 24 oktober 2015, met nummer [kenmerk 14] , in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 1] (met bijlagen, doorgenummerde pagina’s 174-179).
Dit proces-verbaal houdt – voor zover van belang en zakelijk weergegeven – in als de bevindingen van de verbalisant:
Op 21 september 2019 werd een geheugenkaart in beslag genomen bij de heer [naam 24] wonende aan de [adres 7] te Zandvoort. De reden van in beslag nemen was dat de heer [naam 24] vertelde dat hij de foto's die hij had gemaakt van de verbouwings-werkzaamheden van perceel [adres 2] had gewist. Deze geheugenkaart werd aangeboden bij de afdeling Digitale Expertise van het Team Digitale opsporing om te kijken of de verwijderde foto's konden worden teruggehaald. Op deze geheugenkaart zouden foto’s staan van de verdachte welke goederen zou dragen naar een bestelbus voorzien van het kenteken [kenteken] .
Op foto 1 is te zien dat een witte bestelbus, merk Ford, dubbel geparkeerd staat voor
perceel [adres 2] te Zandvoort.
Op foto 2 en 3 is ingezoomd op het kenteken (
het hof begrijpt: [kenteken]).
Op foto 4 is te zien dat de verdachte iets draagt naar de witte bestelbus. Verdachte heeft het voorwerp met beide handen vast.
Op foto 8 is te zien dat verdachte uit de winkel komt en stenen in zijn handen heeft en loopt naar de witte bus.
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen zijn – ook in hun onderdelen – telkens gebezigd tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van het opzettelijk beschadigen van een gebouw, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uren, te vervangen door 100 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Zij heeft hierbij rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het telen van hennepplanten in een door hem gehuurd pand. Een hennepkwekerij is een illegale activiteit waarmee aanzienlijke winsten kunnen worden behaald. Daarnaast is hennep bij gebruik niet alleen schadelijk voor de volksgezondheid maar ook – direct en indirect – de oorzaak van diverse vormen van criminaliteit.
Daarnaast heeft de verdachte – ten behoeve van het opstarten van deze hennepkwekerij – samen met anderen een ruimte onder het door hem gehuurde pand uitgegraven en steunmuren ondergraven, waardoor (ernstige) schade is ontstaan aan het gehuurde pand en de belendende panden. De fundering van voornoemde panden is verzakt, er kwamen scheuren in de muren, en deuren en kozijnen klemden. Het handelen van de verdachte heeft behalve gevaar voor goederen – dat zich ook daadwerkelijk heeft gematerialiseerd – ook levensgevaar opgeleverd, nu de panden aan de [adres 3] , [adres 2] en [adres 5] moesten worden ontruimd wegens instortingsgevaar. De verdachte heeft door zijn handelen enorme schade veroorzaakt bij de gedupeerden en heeft kennelijk enkel oog gehad voor zijn eigen financiële gewin. Het hof acht dit bijzonder kwalijk.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 augustus 2022 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld. Nu dit geheel andersoortige feiten betreft, zal de verdachte als
first offenderworden beschouwd.
Het hof is, gelet op de aard en de ernst van de feiten, van oordeel dat in beginsel enkel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend is.
Mede gelet op het tijdverloop sinds de bewezenverklaarde feiten is het hof echter van oordeel dat in deze zaak kan worden volstaan met oplegging van een forse taakstraf en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof acht oplegging van een taakstraf voor de duur van 240 uren en daarnaast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden passend en geboden.
Het hof stelt voorts vast dat de redelijke termijn voor de behandeling van een strafzaak als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) zowel in eerste aanleg als in hoger beroep in aanzienlijke mate is overschreden. Het hof is van oordeel dat dit matiging van de straf tot gevolg moet hebben. Om die reden zal het hof een taakstraf opleggen voor de duur van 210 uren, te vervangen door 105 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest, en daarnaast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.

Vordering van de benadeelde partij [naam 20]

De benadeelde partij [naam 20] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.614,11, bestaande uit materiële schade. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, nu die vordering onvoldoende is onderbouwd.
De raadsvrouw heeft verzocht om de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren in haar vordering. Zij heeft daartoe primair aangevoerd dat zij de vordering niet met haar cliënt heeft kunnen bespreken omdat hij deze niet begrijpt en zich daarom niet tegen de vordering kan verdedigen. Verder heeft hij een nieuwe bewindvoerder die over zijn geldzaken gaat, met wie moeilijk contact te krijgen is. Subsidiair acht zij de vordering onvoldoende onderbouwd en heeft zij de causaliteit tussen het feit en de schade betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 66,51 betreffende de extra telefoonkosten die zijn gemaakt in verband met het opnieuw plannen van haar clientèle. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, omdat voor toewijzing hiervan nadere bewijslevering noodzakelijk is en onderzoek hiernaar in dit stadium van het strafproces een onevenredige belasting daarvan met zich brengt. In zoverre kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal het toe te wijzen bedrag vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het ontstaan van de schade en een schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze, om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 57, 63 en 170 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
210 (tweehonderdtien) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
105 (honderdvijf) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [naam 20]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 20] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 66,51 (zesenzestig euro en eenenvijftig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [naam 20] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 66,51 (zesenzestig euro en eenenvijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 1 september 2015.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. C.N. Dalebout en mr. D. Abels, in tegenwoordigheid van mr. A. Ivanov, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 september 2022.
mr. M.F.J.M. de Werd en mr. D. Abels zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]
.
[…]
.