ECLI:NL:GHAMS:2022:3726

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
21/01859
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep wegens niet-betaling griffierecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 november 2022 uitspraak gedaan in het verzet van [X], gevestigd te [Z], tegen een eerdere uitspraak van de veertiende enkelvoudige belastingkamer. De zaak betreft een hoger beroep dat eerder niet-ontvankelijk was verklaard omdat het verschuldigde griffierecht niet was betaald. De rechtbank had op 10 december 2021 het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op het bezwaar tegen de vastgestelde waarde van een onroerende zaak voor het jaar 2019 ongegrond verklaard. Na de niet-ontvankelijk verklaring heeft belanghebbende verzet aangetekend en aanvullende stukken ingediend. Tijdens de zitting op 18 oktober 2022 is de gemachtigde van belanghebbende gehoord via MS Teams.

Het geschil in verzet draait om de vraag of de eerdere niet-ontvankelijk verklaring terecht was. De griffier had belanghebbende herhaaldelijk gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht, maar er was geen betaling ontvangen. Uiteindelijk bleek dat het griffierecht op 25 februari 2022 was betaald, maar dit bedrag was later teruggestort. Het Hof oordeelde dat het verzet gegrond was, maar dat er opnieuw een nota griffierecht van € 491 moest worden verzonden. Het Hof merkte op dat de handelwijze van de gemachtigde mogelijk misbruik van procesrecht opleverde, wat in toekomstige zaken gevolgen kan hebben voor de ontvankelijkheid van hoger beroep.

De kosten van de procedure werden niet aan de heffingsambtenaar opgelegd, omdat het gedrag van de gemachtigde van belanghebbende de oorzaak was van de complicaties in de procedure. Het Hof gelastte de griffier om een nieuwe nota griffierecht te verzenden en verklaarde het verzet gegrond, waarbij de eerdere uitspraak verviel.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 21/01859
22 november 2022
uitspraak als bedoeld in artikel 8:55 Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet, van de zevende enkelvoudige belastingkamer
op het verzet van
[X], gevestigd te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels)
tegen de met toepassing van artikel 8:54 Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet, gedane uitspraak van de veertiende enkelvoudige belastingkamer van dit Hof van
9 augustus 2022 op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 20/5408 van de Rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Noordwijk, de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Bij uitspraak van 10 december 2021 heeft de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op het bezwaar tegen de beschikking waarmee de waarde van de onroerende zaak bekend als [adres] te [A] is vastgesteld voor het jaar 2019 ongegrond verklaard.
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de hiervoor gemelde uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep is met toepassing van artikel 8:54 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet niet-ontvankelijk verklaard omdat – aldus die uitspraak (zakelijk weergegeven) – het verschuldigde griffierecht niet is betaald.
1.3.
Van belanghebbende is daarop een verzetschrift ontvangen en zijn nadere stukken ingediend. Het verzet is behandeld ter zitting van het Hof van 18 oktober 2022. Aldaar is de gemachtigde van belanghebbende gehoord met gebruikmaking van MS Teams.

2.Geschil in verzet

2.1.
In geschil is het antwoord op de vraag of het hoger beroep terecht niet-ontvankelijk is verklaard omdat het verschuldigde griffierecht niet is betaald.
2.2.
Belanghebbende doet haar standpunt steunen op de gronden welke door haar zijn aangevoerd in de van haar afkomstige stukken.

3.Beoordeling van het verzet

3.1.
De griffier van het Hof heeft gemachtigde van belanghebbende bij gewone post verzonden brief van 30 december 2021 gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht ten bedrage van € 541. De nota griffierecht vermeldt het betalingskenmerk 1000 8591 0315 4770.
3.2.
Aangezien daarop geen betaling werd ontvangen, heeft de griffier van het Hof gemachtigde van belanghebbende bij aangetekend verzonden brief van 28 januari 2022 (nogmaals) gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht ten bedrage van € 541. Ook deze herinnering vermeldt het betalingskenmerk 1000 8591 0315 4770.
3.3.
Bij brief ingekomen op 3 februari 2022 heeft belanghebbende een verzoek gedaan om ontheffing van betaling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Dat verzoek is afgewezen op 16 maart 2022.
3.4.
Omdat het beroep op betalingsonmacht is afgewezen is aan de gemachtigde van belanghebbende wederom een nota griffierecht gezonden, dit maal met het betalingskenmerk 6000 8591 0323 9881. Op deze nota is op 16 mei 2022 een betaling van € 50 ontvangen.
3.5.
Ter zitting van het Hof en uit een door de gemachtigde naar aanleiding van die zitting toegezonden betalingsbewijs is gebleken dat het verschuldigde griffierecht op 25 februari 2022 is betaald onder vermelding van het betalingskenmerk 1000 8591 0315 4770.
3.6.
Het verzet is derhalve gegrond.
3.7.
Uit informatie ingewonnen bij het LDCR is echter ook gebleken dat het op 25 februari 2022 betaalde bedrag is teruggestort. Dit brengt mee dat belanghebbende wederom een nota griffierecht ten bedrage van € 491 moet worden gezonden en dat belanghebbende bij niet betalen alsnog niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep. De nieuwe nota moet aangetekend worden verzonden, wordt het volledige bedrag niet binnen vier weken na verzending van de nota bijgeschreven dan wordt geen herinnering gestuurd.
Slotsom
3.8.
Het verzet is gegrond. De uitspraak waartegen verzet is gedaan vervalt en het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond, hetgeen in dezen inhoudt dat een nieuwe nota griffierecht moet worden gezonden.
Ambtshalve
3.9.
Het Hof voegt aan het vorenoverwogene nog het volgende toe. De gemachtigde heeft voor de wijze waarop hij, al dan niet aanvankelijk en al dan niet in samenhang met een verzoek tot vrijstelling van griffierecht, met het niet, niet tijdig of slechts gedeeltelijk betalen van griffierecht omgaat, geen enkele verklaring gegeven. Het vermoeden is gerechtvaardigd dat zijn handelwijze slechts is ingegeven vanuit het oogmerk het correct heffen van griffierecht te frustreren en daarmee een behoorlijke procesgang te belemmeren, hetgeen misbruik van procesrecht oplevert. In toekomstige zaken kan dit ertoe leiden dat het hoger beroep om die reden niet-ontvankelijk is en een eventueel verzet ongegrond wordt verklaard.

4.Kosten

De gemachtigde van belanghebbende is nadat hij het verzoek tot ontheffing van betaling van het griffierecht had gedaan alsnog tot betaling van het griffierecht overgegaan zonder dat verzoek in te trekken. Als gevolg hiervan diende alsnog op dat verzoek te worden beslist en is – na afwijzing daarvan – de onder 3.4. bedoelde nota verzonden. De gemachtigde heeft op de toezending van die nota op geen enkele wijze gereageerd met als gevolg dat het beroep wegens niet-betaling van griffierecht aanvankelijk niet-ontvankelijk is verklaard. Deze gang van zaken is geheel te wijten aan het gedrag van de gemachtigde hetgeen ertoe leidt dat het Hof geen aanleiding ziet voor een veroordeling van de heffingsambtenaar in de kosten van belanghebbende in verband met de behandeling van het verzet.

5.Beslissing

Het Hof:
 verklaart het verzet gegrond;
 gelast de griffier per aangetekende post een nieuwe nota griffierecht ten bedrage van € 491 te verzenden.
De uitspraak is gedaan op 22 november 2022 door mr. F.J.P.M. Haas, lid van de zevende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H.E. Breman als griffier.
De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan geen beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden en staat ook overigens geen rechtsmiddel open.