ECLI:NL:GHAMS:2022:3717

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
6 januari 2023
Zaaknummer
23-000433-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet en dood door schuld

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, een B.V., werd beschuldigd van overtredingen van de Arbeidsomstandighedenwet en dood door schuld. Op 11 september 2018 vond er een fatale arbeidsongeval plaats op een bouwlocatie in Nieuw-Vennep, waar twee werknemers, waaronder het slachtoffer, betrokken waren bij het bouwen van een muur van zware betonblokken met behulp van een vorkheftruck. De heftruck was niet goed onderhouden en niet geschikt voor de werkzaamheden, en er waren onvoldoende veiligheidsmaatregelen getroffen. Het slachtoffer kwam klem te zitten onder het vorkenbord van de heftruck en overleed aan zijn verwondingen. Het hof oordeelde dat de verdachte als werkgever nalatig was in haar zorgplicht en onvoldoende instructies had gegeven aan de werknemers. De verdediging voerde aan dat de werknemers eigenmachtig handelden en dat de werkgever niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor het ongeval. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en nalatig had gehandeld, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 60.000,00.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000433-21
datum uitspraak: 9 november 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Amsterdam van
10 februari 2021 in de strafzaak onder parketnummer 81-064845-20 tegen
[verdachte01] B.V.,
adres: [vestigingsplaats01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
26 oktober 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman en de vertegenwoordiger van verdachte naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 11 september 2018 te Nieuw Vennep, in de gemeente Haarlemmermeer, als werkgever zoals daaronder wordt verstaan in de ‘Arbeidsomstandighedenwet’, al dan niet opzettelijk handelingen heeft verricht en/of heeft nagelaten in strijd met die ‘Arbeidsomstandighedenwet’ en/of de daarop berustende bepalingen in artikel 7.3 en/of 7.4a en/of 7.5 en/of 7.18 van het ‘Arbeidsomstandighedenbesluit’,
terwijl daardoor, naar zij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest weten,
levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers
van verdachte ontstond of te verwachten was,
door haar werknemer dhr. [slachtoffer01] en/of meer andere werknemers van verdachte in/op een arbeidsplaats gelegen aan of nabij de [adres01]
bouwwerkzaamheden te laten verrichten, bestaande uit het plaatsen van een muur van
betonblokken tussen een hekwerk en een vangrail met behulp van een vorkheftruck (Hyundai 45DS-7) (en een daaraan bevestigde (zogenaamde) jib/bok), zulks terwijl:
dat/die arbeidsmiddel(en) niet zodanig werd(en) gebruikt dat het gevaar dat zich een ongewilde gebeurtenis voordeed, zoals getroffen worden door het arbeidsmiddel of onderdelen daarvan, niet zoveel mogelijk was voorkomen, immers bevonden een of meer werknemers zich bij die werkzaamheden onder het vorkenbord en/of de daaraan bevestigde jib/bok, althans onder de last van die vorkheftruck;
en/of
dat arbeidsmiddel wat op de arbeidsplaats ter beschikking van de werknemer(s) was gesteld, niet uitsluitend werd gebruikt voor het doel en/of op de wijze waarvoor het ingericht en bestemd was,
immers was de jib/bok en/of de vorkheftruck voor het gebruik van die feitelijke werkzaamheden (het hijsen van betonblokken) niet gekeurd en afdoende geschikt gemaakt;
en/of
dat arbeidsmiddel of die arbeidsmiddelen niet geschikt was/waren voor het uit te voeren werk,
althans daartoe niet behoorlijk was/waren aangepast, immers waren de gebezigde vorkheftruck en de (zelfgemaakte) jib niet in overeenstemming met elkaar en/of was de vorkheftruck niet geschikt voor het hijsen van een last zoals deze was aangebracht;
en/of
dat arbeidsmiddel niet gekeurd was, terwijl dit aanleiding gaf tot het ontstaan van gevaarlijke situaties, immers was de vorkheftruck (sinds 2012) niet (meer) gekeurd en/of vertoonde de mastconstructie van die vorkheftruck slijtage en/of konden de mastdelen van die vorkheftruck niet vrijelijk schuiven en/of kon het vorkenbord van die heftruck blijven haken/plakken;
en/of
dat arbeidsmiddel niet toereikend was onderhouden, zodanig dat gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers niet zoveel mogelijk werd voorkomen, immers vertoonde (onder meer) de mastconstructie van de vorkheftruck enorme slijtage, waardoor het vorkenbord van de vorkheftruck kon blijven plakken/haken;
en/of
dat arbeidsmiddel was niet voorzien van een goed leesbare aanduiding, die voor elke gebruikelijke configuratie van dat werktuig de bedrijfslast van dat werktuig vermeldt, immers de vorkheftruck was in het geheel niet voorzien van een lastdiagram;
en/of
onvoldoende doeltreffende maatregelen waren genomen om ervoor te zorgen dat werknemers zich niet ophouden onder hangende lasten, immers was op de plaats waar de muur gebouwd moest worden (tussen het bestaande hekwerk en de reeds aanwezige vangrail) onvoldoende (werk)ruimte aanwezig om de betonblokken los te koppelen zonder dat de werknemer zich onder het vorkenborg moest begeven;
en/of
zij, verdachte, bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid als werkgever in een inventarisatie en evaluatie niet schriftelijk had vastgelegd welke risico’s die arbeid voor de werknemers met zich bracht, immers was het gevaar getroffen te worden door een (om)vallend voorwerp bij die werkzaamheden niet geïnventariseerd en/of was dat risico niet, althans onvoldoende beoordeeld en vastgelegd.
2.
zij op of omstreeks 11 september 2018 te Nieuw-Vennep, in de gemeente Haarlemmermeer, zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, en/of onachtzaam, en/of onzorgvuldig en/of nalatig,
handelingen heeft verricht, of nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet of de daarop berustende bepalingen,
aangezien zij toen aldaar, één of meer van haar, verdachtes, werknemer(s), te weten dhr. [slachtoffer01] , arbeid deed verrichten op een arbeidsplaats,
zijnde een bedrijfsterrein, bestaande die arbeid uit het bouwen/plaatsen van een muur van betonblokken, terwijl niet was/werd voldaan aan het bepaalde in de/het artikel(en) 5 van de Arbeidsomstandighedenwet en/of 7.3 en/of 7.4a en/of 7.5 en/of 7.18 van het Arbeidsomstandighedenbesluit,
immers heeft zij,
- geen schriftelijke inventarisatie en/of evaluatie gemaakt van de mogelijke risico’s die het bouwen van die muur met zich mee zou kunnen brengen en/of
- geen plan van aanpak gemaakt waarin zij maatregelen heeft aangegeven die genomen moest(en) worden in verband met onderkende risico’s van het bouwen van die muur en/of
- die [slachtoffer01] en/of een of meer andere werknemer(s) onvoldoende instructies gegeven hoe het bouwen van die muur plaats moest vinden en/of welk(e) arbeidsmiddel(en) daarbij gebruikt moest(en) worden en/of
- onvoldoende de risico’s van het bouwen van die muur geïnventariseerd en/of onvoldoende toe gezien of de manier waarop die [slachtoffer01] en/of andere werknemers dit werk verrichtten voldoende veilig gebeurde en/of
- de op dat bedrijfsterrein aanwezige vorkheftruck (Hyundai 45DS-7) niet goed (laten) onderhouden en/of niet (laten) keuren/gekeurd, waardoor (enorme) slijtage van de mastconstructie van die vorkheftruck is ontstaan en/of blijven bestaan en/of
- op dat bedrijfsterrein een jib/bok laten gebruiken, althans voor gebruik aanwezig te laten zijn, terwijl die jib/bok niet gecertificeerd was en/of
- de/een vorkheftruck (Hyundai 45DS-7) laten gebruiken voor sleep- en/of hijswerkzaamheden waarvoor die vorkheftruck niet geschikt/bedoeld was en/of
- voor onvoldoende (werk)ruimte gezorgd op de plaats waar de muur gebouwd moest worden (tussen een hekwerk en een vangrail) waardoor die [slachtoffer01] onder de (last van de) vorkheftruck is komen te staan, althans onvoldoende maatregelen heeft getroffen om te voorkomen dat die [slachtoffer01] onder de (last van die) vorkheftruck zou komen te staan,
ten gevolge waarvan het aan de vorkheftruck bevestigde betonblok en/of vorkenbord en/of lepels van het vorkenbord naar beneden is gevallen en/of gezakt en [slachtoffer01] is geraakt door dat betonblok en/of vorkenbord en/of lepels van het vorkenbord en/of bekneld is geraakt door het betonblok en/of vorkenbord en/of lepels van het vorkenbord waardoor het aan haar schuld te wijten is dat [slachtoffer01] is overleden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Beoordeling hof

De toedracht van het ongeval
Op 11 september 2018 waren twee werknemers van de verdachte, de heren [getuige01] en [slachtoffer01] , op het bedrijfsterrein van de verdachte in Nieuw-Vennep een muur aan het bouwen van betonblokken van circa 1.200 kilogram per stuk. De muur werd gebouwd tussen een bestaand hek en een aangebrachte vangrail. Om de betonblokken op hun plaats te zetten werd gebruik gemaakt van een vorkheftruck, op de vorken waarvan een zogenoemde jib – een opzetstuk – was aangebracht. De ene werknemer bediende de vorkheftruck, de andere bevestigde de betonblokken met kettingen aan de jib, en maakte die weer los als de blokken op hun plaats stonden. Op het moment van het ongeval bestuurde [getuige01] de vorkheftruck en was [slachtoffer01] bezig de kettingen van een betonblok los te maken, waarbij hij over de vangrail gebogen stond onder het vorkenbord van de vorkheftruck. [getuige01] had het blok neergezet. [slachtoffer01] boog voorover om de haken los te maken toen het vorkenbord ineens naar beneden kwam. [slachtoffer01] kwam klem te zitten tussen dit vorkenbord en de vangrail. Aan de verwondingen die [slachtoffer01] daarbij opliep, is hij later die dag overleden.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Om tot een veroordeling te komen op grond van artikel 32 Arbeidsomstandighedenwet had het ongeval voor de werkgever voorzienbaar moeten zijn. Bovendien mag geen sprake zijn van eigen schuld van de betrokkenen. Iedere werknemer weet dat je je nooit onder een vorkenbord moet begeven en daar zijn de betrokken werknemers ook op gewezen. Deze levensgevaarlijke situatie is dan ook door [slachtoffer01] zelf teweeg gebracht. Daar komt bij dat de werknemers eigenmachtig hebben besloten de muur te bouwen met een heftruck, deze heftruck zelf hebben gepakt, zij niet met de werkgever hebben overlegd hoe zij de muur zouden gaan plaatsen en zij een heftruck hebben gebruikt waarop zichtbaar was aangegeven dat deze niet moest worden gebruikt.
Het was de verdachte niet bekend dat er een (zelfgemaakte) jib binnen het bedrijf aanwezig was en evenmin dat zo’n hulpstuk werd gebruikt. Het kan de werkgever daarom niet worden verweten dat het ongeval heeft kunnen ontstaan.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde stelt de verdediging dat geen sprake is van een causaal verband tussen de aanmerkelijke onvoorzichtigheid van de verdachte, die ook niet bewezen kan worden, en de dood. Niet is gebleken dat het ongeval had kunnen worden voorkomen als wel aan het Arbeidsomstandighedenbesluit was voldaan. De vennootschap heeft niet kunnen voorzien dat een ervaren werknemer met een heftruckcertificaat, die meermaals goed gewezen is op de risico’s, zich onder het vorkenbord van een heftruck zou begeven. Van de verdachte kan ook niet worden gevergd dat zij continu toezicht houdt op alle werkzaamheden van alle werknemers. Zij heeft daarnaast alle mogelijke maatregelen getroffen om ongevallen te voorkomen. Dat het ongeluk toch heeft kunnen gebeuren is volgens de verdediging te wijten aan een bijzonder ongelukkige samenloop van omstandigheden, waarbij het eigen initiatief van de betrokken werknemers in combinatie met hun onvoorzichtig (zelfs roekeloos) handelen het ongeval heeft veroorzaakt.
Geschonden voorschriften arbeidsomstandighedenwet en Arbeidsomstandighedenbesluit
De verdachte wordt onder feit 1 en 2 verweten de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit te hebben overtreden.
Vaststaat dat de werkzaamheden, bestaande uit het bouwen van een muur van betonblokken, plaatsvonden op het terrein van de vennootschap, een arbeidsplaats als bedoeld in de Arbeidsomstandighedenwet. De verdachte was werkgever van de twee werknemers die betrokken waren bij de werkzaamheden, in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet en de daarop gebaseerde regelgeving.
De specifieke overtredingen die de verdachte worden verweten zijn onder meerdere alinea’s opgenomen in de tenlastelegging bij feit 1 en feit 2. Deze zullen hierna worden besproken. Omdat deze onderdelen voor feit 1 en 2 elkaar deels overlappen, worden de beweerdelijk geschonden voorschriften ten aanzien van die twee feiten gezamenlijk besproken.
Artikel 5 van de Arbeidsomstandighedenwet (feit 1, 8e alinea en feit 2, 1e en 4e gedachtestreepje)
Op grond van artikel 5, eerste en derde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet dient de werkgever – kort gezegd – in een schriftelijke risico-inventarisatie en -evaluatie (RIE) vast te leggen welke risico’s de arbeid voor de werknemers met zich brengt en dient een plan van aanpak deel uit te maken van deze RIE. Op verzoek van de Inspectie SZW is een RIE opgestuurd die – volgens deze RIE – in april 2016 is opgesteld. In deze RIE staat niets over het werken met een heftruck. De verdediging heeft ter terechtzitting evenwel een RIE overgelegd die – volgens de tekst ervan – in april 2018 is opgesteld en is herzien in april 2020, die wél een risico-inventarisatie en -evaluatie inhoudt van het werken met een heftruck, alsmede een plan van aanpak. Hoewel het vragen oproept dat de verdachte dit document niet heeft toegezonden aan de Inspectie SZW, is hierdoor niet buiten redelijke twijfel komen vast te staan dat de verdachte niet beschikte over de vereiste RIE met plan aanpak. Het hof zal de verdachte van dit onderdeel dan ook vrijspreken. Daarbij is nog van belang dat een aparte inventarisatie en evaluatie met plan van aanpak voor het bouwen van een muur van zware betonblokken met een heftruck niet vereist is naast een algemene inventarisatie en evaluatie voor het werken met een heftruck.
Artikel 7.3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit (feit 1, 1e, 2e , 3e en 6e alinea en feit 2, 6e en 7e gedachtestreepje)
Op grond van dit artikel dient onder meer bij het ter beschikking stellen van de arbeidsmiddelen rekening te worden gehouden met de specifieke kenmerken van de arbeid. Daarnaast dienen de arbeidsmiddelen uitsluitend te worden gebruikt voor het doel en op de wijze waarvoor zij zijn ingericht en bestemd. Onderzoek van de Inspectie SZW heeft uitgewezen dat de vorkheftruck en de jib niet bedoeld en geschikt waren voor de werkzaamheden die [getuige01] en [slachtoffer01] op 11 september 2018 uitvoerden. In de gebruiksaanwijzing van de vorkheftruck wordt alleen gesproken over heffen met dit arbeidsmiddel en niet over hijsen, waarvoor deze heftruck, voorzien van een hulpstuk, wel werd gebruikt. Op de heftruck was een lastdiagram aanwezig, maar dit was niet geschikt en niet aangepast voor het gebruik van de heftruck in combinatie met een jib. Doordat er geen geschikt lastdiagram was voor de combinatie van de vorkheftruck en de jib, kon niet worden afgelezen hoe de combinatie te gebruiken en belasten was. De jib is door een werknemer van de vennootschap gemaakt en niet voorzien van een gebruiksaanwijzing of CE-markering. Het tenlastegelegde voor deze onderdelen (feit 1, 1e, 2e en 3e alinea en feit 2, 6e en 7e gedachtestreepje) is dan ook wettig en overtuigend bewezen. Het onder feit 1, 6e alinea tenlastegelegde, inhoudende dat de vorkheftruck helemaal niet was voorzien van een lastdiagram, is niet bewezen.
Artikel 7.4a en 7.5 van het Arbeidsomstandighedenbesluit (feit 1, 4e en 5e alinea)
De gebruikte heftruck was sinds 2012 niet meer gekeurd en vertoonde slijtage in de mastconstructie waardoor de mastdelen en het vorkenbord konden schranken en door wrijving niet volledig vrij konden bewegen. Technisch onderzoek heeft uitgewezen dat het gebruik van de jib ertoe heeft geleid dat de maximale afstand tussen het belastingspunt van het vorkenbord/de vorken en het begin van het vorkenbord, aanzienlijk was vergroot (van 0,6 naar 1,85 meter). Deze onderdelen zijn bewezen.
Artikel 7.18 van het Arbeidsomstandighedenbesluit (feit 1, 7e alinea en feit 2, 8e gedachtestreepje)
Dit onderdeel is niet bewezen. Uit de omstandigheid dat er weinig ruimte was tussen de vangrail en het hekwerk kan niet de conclusie worden getrokken dat onvoldoende maatregelen zijn getroffen om ervoor te zorgen dat de werknemers zich niet ophouden onder hangende lasten. Niet met zekerheid is immers vast te stellen dat voor de betrokken werknemers geen andere mogelijkheid bestond dan zich onder de hangende last te begeven.
Artikel 8 van de Arbeidsomstandighedenwet (feit 1, 1e alinea en feit 2, 3e en 4e gedachtestreepje)
Onder deze onderdelen wordt de verdachte verweten dat onvoldoende instructies zijn gegeven over hoe het bouwen van de muur moest plaatsvinden en dat onvoldoende erop is toegezien hoe dit werk werd verricht. Binnen de vennootschap bestonden geen specifieke algemene instructies over het gebruik van de heftruck met een jib om te hijsen. Uit de verklaringen van de getuigen [getuige01] en [getuige02] volgt dat er wel contact is geweest tussen de directeur van de verdachte en de betrokken medewerkers, maar dat de directeur geen of nagenoeg geen instructies heeft gegeven over hoe de werkzaamheden wel of juist niet moesten worden uitgevoerd. Hetzelfde geldt voor het contact tussen de werknemer [getuige02] en de betrokken medewerkers. Evenmin is voldoende toezicht op de werkzaamheden gehouden. Juiste instructies hadden ingehouden dat het hijsen van de betonblokken niet met de heftruck en jib, maar met een kraan moest geschieden en voldoende toezicht had ertoe kunnen leiden dat er was gekozen voor een werkwijze waarbij de werknemers zich niet onder het vorkenbord begaven en dat hen dit werd verboden. Deze onderdelen zal het hof dan ook bewezen verklaren.
De verdediging heeft nog naar voren gebracht dat de onderneming diverse veiligheidsmaatregelen heeft getroffen, er toolboxmeetings hebben plaatsgevonden en ook audits, bijvoorbeeld in het kader van het keurmerk van de Metaal Recycling Federatie. Al die maatregelen kunnen echter de feitelijke gedragingen en nalatigheden niet wegnemen. Het gaat er immers niet alleen om dat de procedures en formaliteiten op orde zijn, het gaat er ook om dat de voorschriften werkelijk worden nageleefd.
Het hof hecht geen geloof aan de stelling van de medeverdachte [medeverdachte01] dat hij ervan uitging dat de heftruck in de loods was weggezet en niet meer werd gebruikt. De getuige [getuige03] heeft immers verklaard dat hij onderhoud pleegde aan de heftruck en dat hij 4 a 5 keer werkzaamheden aan de heftruck heeft uitgevoerd. Na iedere 500 werkuren werd onderhoud uitgevoerd. Getuige [getuige04] heeft verklaard dat de jib soms tien keer in de week werd gebruikt. Deze jib werd alleen gebruikt met de heftruck waarmee het ongeval heeft plaatsgevonden. Deze werd ook vaak gebruikt als [medeverdachte01] over de werf liep. [medeverdachte01] liep één of twee keer per week over de werf, hij kan vanuit zijn kantoor op de werf kijken.
In de verklaringen van de getuigen valt op dat geen van de getuigen die met de heftruck werkt, ervan op de hoogte was dat de heftruck is afgekeurd en buiten gebruik zou zijn gesteld. Alleen de getuige [getuige05] heeft verklaard over een situatie waarin de heftruck ten behoeve van een VCA-keuring buiten gebruik was gesteld door er een kaart op te hangen dat hij niet gekeurd was. Na de VCA-keuring werd de heftruck weer gebruikt door de eerste die hem nodig had. Ook [getuige05] zelf gebruikte de heftruck dagelijks.
Het laatste jaar dat [getuige05] bij [medeverdachte01] werkte, kreeg [getuige05] de opdrachten om heftrucks te laten keuren. Hij kreeg deze van [medeverdachte01] . Het was [medeverdachte01] die bepaalde of een vorkheftruck gekeurd zou worden. Vóór het ongeval had [getuige05] een half tot driekwart jaar die taak, maar in die tijd heeft hij geen vorkheftruck hoeven te laten keuren.
Opzet
In het economisch strafrecht dient de term opzet te worden uitgelegd als kleurloos opzet. Dit betekent dat het opzet alleen gericht hoeft te zijn op de verweten gedraging, in dit geval het nalaten van het treffen van maatregelen, en niet op de wederrechtelijkheid daarvan. De verdachte heeft niet voldaan aan haar wettelijke zorgplichten. In het nalaten van het treffen van die benodigde maatregelen, ligt het opzet op dat nalaten besloten, en dat is dus bewezen.
Feit 1- Voorzienbaarheid ernstige schade aan de gezondheid/levensgevaar
In het voorgaande heeft het hof overwogen dat niet is voldaan aan verschillende voorschriften van de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit. De geschonden normen strekken er evident toe de veiligheid van werknemers te waarborgen en daarmee te voorkomen dat ernstige schade aan de gezondheid dan wel levensgevaar ontstaat voor die werknemers. Door als werkgever deze normen bij het laten verrichten van de werkzaamheden niet na te leven, was dan ook voorzienbaar dat de veiligheid, die met deze normen moest worden gewaarborgd, in gevaar zou komen. In dit specifieke geval bestonden de werkzaamheden uit het bouwen van een muur van enkele meters hoog met betonblokken van circa 1.200 kilogram per stuk met een heftruck, met hulpstuk die niet geschikt was voor het hijsen van deze blokken, en die bovendien ernstige slijtage vertoonde waardoor het risico op het haperen of slecht functioneren bij het laten zakken van het vorkenbord aanzienlijk was toegenomen. Het ongepland en ondoordacht werken met dergelijke zware blokken, bovendien met behulp van ondeugdelijk (zwaar) materieel, brengt vanzelfsprekend risico op ernstig letsel of zelfs de dood met zich. Dat de verdachte er geen rekening mee hoefde te houden dat [slachtoffer01] onder het vorkenbord zou gaan staan, volgt het hof niet. De werkgever heeft ook een verantwoordelijkheid voor het beschermen van de werknemer tegen dit soort eigen fouten en onvoorzichtigheden en daar dienen de normen waarover het hier gaat mede toe.
Feit 2 – Dood door schuld
De verdachte wordt onder feit 2 verweten dat zij schuld heeft aan de dood van [slachtoffer01] . Onder schuld als delictsbestanddeel wordt een min of meer grove of aanmerkelijke schuld verstaan. Of sprake is van schuld in de zin van artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd en is afhankelijk van het geheel van de gedragingen, het handelen of het nalaten van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Onder het kopje “
Geschonden voorschriften arbeidsomstandighedenwet en Arbeidsomstandighedenbesluit”is overwogen welke voorschriften zijn geschonden. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde geldt – kort gezegd – dat onvoldoende instructies zijn gegeven, onvoldoende toezicht is gehouden, een slecht functionerende vorkheftruck is gebruikt die niet was gekeurd en ernstige slijtage aan de mastconstructie had, een jib is gebruikt die niet gecertificeerd was en, samen met de vorkheftruck, waarvan de specifieke belastingseisen door het gebruik van die jib werden overschreden, is ingezet voor werkzaamheden waarvoor deze niet bedoeld was.
De hierboven beschreven verzuimen zijn dermate belangrijk en zwaarwegend (nu zij direct verband houden met de veiligheid van werknemers waarvoor verdachte de verantwoordelijkheid had), dat de vennootschap door schending van de betreffende veiligheidsvoorschriften de op haar rustende zorgplicht in aanzienlijke mate heeft geschonden. Daarbij is tevens van belang hetgeen ten aanzien van de voorzienbaarheid van ernstige schade aan de gezondheid of levensgevaar hiervoor al is overwogen. Het fatale ongeluk staat in direct verband met het nalaten van de vennootschap en moet daaraan in redelijkheid als gevolg worden toegerekend. De verdediging heeft er terecht op gewezen dat de gedragingen van [getuige01] en [slachtoffer01] een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan het ongeval. Die omstandigheid betekent echter niet dat het ongeval niet langer als het gevolg van het handelen en nalaten aan de vennootschap kan worden toegerekend. Daarbij is overigens van belang dat de geschonden voorschriften er mede voor zijn de gevaren in kaart te brengen en te voorkomen en om werknemers te beschermen.
Het verweer dat geen sprake is van causaal verband en dat daarom vrijspraak dient te volgen, wordt dan ook verworpen. Dit leidt tot de conclusie dat de vennootschap aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en nalatig heeft gehandeld en dat de dood van [slachtoffer01] (mede) aan haar schuld is te wijten.
Feit 1 en 2 – Toerekenbaarheid aan de vennootschap
Een rechtspersoon kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan die rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij mede behoort de aard van de verboden gedraging.
De werknemers [getuige01] en [slachtoffer01] hadden van [getuige02] , de planner op de werf, opdracht gekregen om de betonblokken op te halen. [getuige02] was er ook van op de hoogte hoe de werkzaamheden werden uitgevoerd, zo blijkt uit zijn eigen verklaring dat hij een ketting is gaan halen die [getuige01] en [slachtoffer01] bij de werkzaamheden konden gebruiken en dat hij wist dat zij met een vorkheftruck de blokken gingen hijsen. [getuige02] wordt door zowel de medeverdachte [medeverdachte01] als [getuige01] de manager op de werf in Nieuw-Vennep genoemd. Zowel [getuige02] als [getuige01] verklaren dat de directeur van de verdachte kort voor het ongeval over het bouwen van de blokkenmuur en het gebruik van een vorkheftruck daarbij, telefonisch contact heeft gehad met [getuige01] . Het hof volgt de verdediging dan ook niet in het betoog dat [getuige01] en [slachtoffer01] geheel uit eigen beweging hebben besloten de muur te bouwen en er zelfstandig voor hebben gekozen de heftruck met de jib te gebruiken.
Nu een en ander voorts heeft plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon en deze werkzaamheden ten dienste stonden van de rechtspersoon, kunnen deze feiten redelijkerwijs aan de vennootschap worden toegerekend.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij op 11 september 2018 in de gemeente Haarlemmermeer, als werkgever, zoals wat daaronder wordt verstaan in de ‘Arbeidsomstandighedenwet’, opzettelijk handelingen heeft verricht en heeft nagelaten in strijd met die ‘Arbeidsomstandighedenwet’ en de daarop berustende bepalingen in artikel 7.3 en 7.4a en 7.5 van het ‘Arbeidsomstandighedenbesluit’,
terwijl daardoor, naar zij, verdachte, wist
levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers
van verdachte te verwachten was,
door haar werknemer dhr. [slachtoffer01] en een andere werknemer van verdachte op een arbeidsplaats gelegen aan of nabij de [adres01]
bouwwerkzaamheden te laten verrichten, bestaande uit het plaatsen van een muur van
betonblokken tussen een hekwerk en een vangrail met behulp van een vorkheftruck (Hyundai 45DS-7) en een daaraan bevestigde (zogenaamde) jib, zulks terwijl:
die arbeidsmiddelen niet zodanig werden gebruikt dat het gevaar dat zich een ongewilde gebeurtenis voordeed, zoals getroffen worden door het arbeidsmiddel of onderdelen daarvan, niet zoveel mogelijk was voorkomen, immers bevonden een of meer werknemers zich bij die werkzaamheden onder het vorkenbord en de daaraan bevestigde jib;
en
dat arbeidsmiddel wat op de arbeidsplaats ter beschikking van de werknemer(s) was gesteld, niet uitsluitend werd gebruikt voor het doel en/of op de wijze waarvoor het ingericht en bestemd was,
immers was de jib en/of de vorkheftruck voor het gebruik van die feitelijke werkzaamheden (het hijsen van betonblokken) niet gekeurd en afdoende geschikt gemaakt;
en
dat arbeidsmiddel niet geschikt was voor het uit te voeren werk,
althans daartoe niet behoorlijk was aangepast, immers was de vorkheftruck niet geschikt voor het hijsen van een last zoals deze was aangebracht;
en/of
dat arbeidsmiddel niet gekeurd was, terwijl dit aanleiding gaf tot het ontstaan van gevaarlijke situaties, immers was de vorkheftruck sinds 2012 niet meer gekeurd en vertoonde de mastconstructie van die vorkheftruck slijtage en konden de mastdelen van die vorkheftruck niet vrijelijk schuiven en kon het vorkenbord van die heftruck blijven haken/plakken;
en/of
dat arbeidsmiddel niet toereikend was onderhouden, zodanig dat gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers niet zoveel mogelijk werd voorkomen, immers vertoonde de mastconstructie van de vorkheftruck enorme slijtage, waardoor het vorkenbord van de vorkheftruck kon blijven plakken/haken;
2.
zij op 11 september 2018 te Nieuw-Vennep, in de gemeente Haarlemmermeer aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam en onzorgvuldig en nalatig,
handelingen heeft verricht of nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet of de daarop berustende bepalingen,
aangezien zij toen aldaar haar, verdachtes, werknemer, te weten dhr. [slachtoffer01] , arbeid deed verrichten op een arbeidsplaats, zijnde een bedrijfsterrein, bestaande die arbeid uit het bouwen/plaatsen van een muur van betonblokken,
terwijl niet werd voldaan aan het bepaalde in de artikelen 7.3 en 7.4a en 7.5 van het Arbeidsomstandighedenbesluit,
immers heeft zij,
- die [slachtoffer01] en een andere werknemer onvoldoende instructies gegeven hoe het bouwen van die muur plaats moest vinden en welke arbeidsmiddelen daarbij gebruikt moesten worden en
- onvoldoende toegezien of de manier waarop die [slachtoffer01] en/of andere werknemers dit werk verrichtten voldoende veilig was en
- de op dat bedrijfsterrein aanwezige vorkheftruck (Hyundai 45DS-7) niet goed (laten) onderhouden en niet (laten) keuren/gekeurd, waardoor (enorme) slijtage van de mastconstructie van die vorkheftruck is ontstaan en blijven bestaan en
- op dat bedrijfsterrein een jib laten gebruiken, terwijl die jib niet gecertificeerd was en
- de vorkheftruck (Hyundai 45DS-7) laten gebruiken voor hijswerkzaamheden waarvoor die vorkheftruck niet geschikt/bedoeld was
ten gevolge waarvan het aan de vorkheftruck bevestigde vorkenbord naar beneden is gevallen of gezakt en [slachtoffer01] is geraakt door dat vorkenbord en bekneld is geraakt door het vorkenbord waardoor het aan haar schuld te wijten is dat [slachtoffer01] is overleden.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
een overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, terwijl het feit opzettelijk is begaan en terwijl het feit is begaan door een rechtspersoon.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn, begaan door een rechtspersoon.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De economische kamer van de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot betaling van een geldboete ter hoogte van € 75.000,00 waarvan € 25.000,00 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft door twee werknemers werkzaamheden laten verrichten, te weten een muur laten bouwen met betonblokken van circa 1.200 kilogram per stuk met een afgekeurde en versleten heftruck, waarbij deze heftruck ook niet geschikt was voor deze werkzaamheden. Daar komt bij dat is nagelaten voldoende instructies te geven en toe te zien op de veiligheid van de uitvoering van de werkzaamheden. Als gevolg van deze verzuimen heeft er een situatie kunnen ontstaan waarbij [slachtoffer01] zich bevond onder de lepels van de heftruck terwijl het risico dat de last van de heftruck zou blijven haken/plakken door slijtage was vergroot. Dit laatste heeft zich verwezenlijkt en het vorkenbord van de heftruck is plotseling naar beneden gevallen waardoor [slachtoffer01] klem kwam te zitten tussen de lepels van de vorkheftruck en de vangrail waarover hij gebogen stond. [slachtoffer01] is aan zijn verwondingen overleden. De verdachte heeft met haar handelen de risico’s op gevaar voor de veiligheid niet onderkend en haar verantwoordelijkheid als werkgever onvoldoende genomen. Hiervoor dient een straf te worden opgelegd.
Aan het voorgaande doet niet af dat, zoals door de verdediging is aangevoerd, bij de verdachte een veiligheidsbeleid werd gevoerd en dat voor haar medewerkers bijeenkomsten over veiligheid werden georganiseerd.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 23, 24, 57 en 307 van het Wetboek van Strafrecht;
- 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
- 5, 8 en 32 van de Arbeidsomstandighedenwet;
- 7.3, 7.4 a en 7.5 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 60.000,00 (zestigduizend euro).
Dit arrest is gewezen door de economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. R.P. den Otter en mr. R.D. van Heffen, in tegenwoordigheid van mr. S.W.H. Bootsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 november 2022.
=========================================================================
[…]