ECLI:NL:GHAMS:2022:3689

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 december 2022
Publicatiedatum
27 december 2022
Zaaknummer
200.281.736/01 en 200.284.577/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van vereffenaar in nalatenschappen en huwelijksgoederengemeenschap

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiel recht en specifiek het personen- en familierecht, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de benoeming van een vereffenaar in de nalatenschappen van de erflater en erflaatster. De verzoeker, [verzoeker], is in hoger beroep gekomen van eerdere beschikkingen van de rechtbank Overijssel, waarin [belanghebbende 3] tot vereffenaar was benoemd. De verzoeker betwist de benoeming en stelt dat hij als executeur in de nalatenschap van zijn ouders had moeten worden benoemd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de nalatenschap niet door een executeur werd beheerd en dat er reden was voor vereffening, gezien de complexe familieverhoudingen en de tegenstrijdige belangen van de betrokken partijen.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof de argumenten van de verzoeker en de verweersters, waaronder [verweerster], gehoord. De verzoeker heeft verschillende grieven ingediend, waaronder dat hij onvoldoende tijd heeft gekregen om verweer te voeren en dat de benoeming van [belanghebbende 3] als vereffenaar niet op de wet is gegrond. Het hof heeft de grieven van de verzoeker en de verweerster in incidenteel hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de benoeming van [belanghebbende 3] als vereffenaar gerechtvaardigd was. Het hof heeft de eerdere beschikkingen van de rechtbank bekrachtigd en de verzoeker veroordeeld in de kosten van het geding.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afwikkeling van nalatenschappen, vooral in situaties met complexe familieverhoudingen en tegenstrijdige belangen. Het hof heeft de belangen van alle partijen in overweging genomen en vastgesteld dat de benoeming van een onafhankelijke vereffenaar noodzakelijk was voor een ordelijke en rechtvaardige afwikkeling van de nalatenschappen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
Zaaknummers : 200.281.736/01 en 200.284.577/01
zaaknummers rechtbank Overijssel : C/08/241640/HA RK 19-176,
C/08/241/641/HA RK 19-177 en
C/08/241700/HA RK 20-62
beschikking van de meervoudige familiekamer van 27 december 2022 inzake
in de zaken met zaaknummers 200.281.736/01 en 200.284.577/01:
[verzoeker] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente 1] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. W.F.A. Zwart-Peters te Deventer,
en
[verweerster] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente 1] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: [verweerster] ;
advocaat: mr. A.J.A. Assink te Enschede.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[belanghebbende 1] ,

wonende te [plaats B] , gemeente [gemeente 2] ,
hierna te noemen: [belanghebbende 1] ,

2. [belanghebbende 2] ,

wonende te [plaats C] , gemeente [gemeente 2] ,
hierna te noemen: [belanghebbende 2] ,
advocaat: mr. W.G. van der Kolk te Welsum;
3. [belanghebbende 3] , in zijn hoedanigheid van vereffenaar in de nalatenschappen van [erflater] en [erflaatster],
gevestigd te [gemeente 2] ,
hierna te noemen: [belanghebbende 3] ,
advocaat: mr. R.R. Schuldink te [gemeente 2] ,

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

In de zaak met zaaknummer 200.281.736/01
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel (Almelo) van 23 maart 2020 uitgesproken onder kenmerk C/08/241640/ HA RK 19-176 en C/08/241641/HA RK 19-177.
In de zaak met zaaknummer 200.284.577/01
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel (Almelo) van 29 juni 2020 uitgesproken onder kenmerk C/08/241700/HA RK 20-62.

2.Het geding in hoger beroep

In de zaak met zaaknummer 200.281.736/01
2.1.
[verzoeker] is op 22 juni 2020 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 23 maart 2020 bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
2.2.
Bij beschikking van 4 augustus 2020 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de zaak ter verdere behandeling verwezen naar het gerechtshof Amsterdam.
2.3.
[belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] hebben op 28 september 2020 een verweerschrift ingediend.
In de zaak met zaaknummer 200.284.577/01
2.4.
[verzoeker] is op 18 september 2020 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 29 juni 2020 bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
2.5.
Bij beschikking van 15 oktober 2020 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de zaak ter verdere behandeling verwezen naar het gerechtshof Amsterdam.
2.6.
[belanghebbende 3] heeft op 7 december 2020 een verweerschrift op het principaal hoger beroep ingediend.
2.7.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- productie 18 t/m 23 van de zijde van [verzoeker] in beide zaaknummers, ingekomen op 11 maart 2021.
2.8.
De mondelinge behandeling heeft op 22 maart 2021 plaatsgevonden. Van deze behandeling is een proces-verbaal opgemaakt. In het proces verbaal staat dat belanghebbende [verweerster] in de gelegenheid wordt gesteld zich uiterlijk 20 april 2021 in het geding te melden en om een beroep-/verweerschrift in te dienen door middel van een advocaat.
2.9.
[verweerster] heeft op 17 mei 2021 een verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep ingediend.
2.10.
[belanghebbende 3] heeft op 1 juli 2021 een verweerschrift in incidenteel hoger beroep ingediend.
2.11.
[verzoeker] heeft op 2 juli 2021 een verweerschrift in incidenteel hoger beroep ingediend.
2.12
[belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] hebben op 1 juli 2021 een verweerschrift in ingesteld hoger beroep en in ingesteld incidenteel hoger beroep ingediend.
2.13.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- productie 4 en productie 6 van de zijde van [verzoeker] , ingekomen op 11 maart 2021;
- productie 1 t/m 8 van de zijde van [belanghebbende 3] , ingekomen op 21 oktober 2021;
- een brief met bijlagen van de zijde van [verweerster] , ingekomen op 26 oktober 2021;
- een brief met bijlagen (productie 1 t/m 20) van de zijde van [verweerster] , ingekomen op 10 augustus 2022;
- een brief met bijlage (productie 9) van de zijde van [belanghebbende 3] , ingekomen op 18 augustus 2022 (zivver);
- een brief met bijlage (zienswijze [verzoeker] ) van de zijde van [verzoeker] , ingekomen op 25 augustus 2022.
2.14.
De mondelinge behandeling is op 5 september 2022 voortgezet. Verschenen zijn:
- [verzoeker] , bijgestaan door mr. Zwart-Peters;
- [belanghebbende 3] , bijgestaan door mr. Schuldink;
- [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] , bijgestaan door mr. Van der Kolk;
- [verweerster] , bijgestaan door mr. Assink.

3.De feiten

3.1
[verzoeker] , [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] zijn de kinderen van [erflater] , overleden op 22 oktober 2016 (hierna: de erflater) en [erflaatster] overleden op 26 mei 2019 (hierna: de erflaatster). De erflater en erflaatster waren in gemeenschap van goederen gehuwd.
3.2
De erflater heeft in zijn laatste testament van 31 juli 2014 de erflaatster tot zijn enige erfgename benoemd onder de ontbindende voorwaarde van haar overlijden, en zijn kinderen tot erfgenaam van het overschot na vertering onder de opschortende voorwaarde van het overlijden van de erflaatster. Verder heeft hij naast de erflaatster, [verzoeker] benoemd tot executeur en bij ontstentenis of belet van [verzoeker] , [dochter ] (de dochter van [verzoeker] ).
3.3
De erflaatster heeft bij haar laatste testament van 6 maart 2018 voor zover van belang:
- aan [verzoeker] het vruchtgebruik van de nalatenschap gelegateerd;
- aan [belanghebbende 2] en [belanghebbende 1] voor gelijke delen en onder bezwaar van vruchtgebruik voor [verzoeker] het registergoed te [adres] [plaats A] , gelegateerd;
- [belanghebbende 2] en [belanghebbende 1] uitdrukkelijk uitgesloten als erfgenamen;
- onder bezwaar van de legaten [verweerster] (de echtgenote van [verzoeker] ) tot enig erfgename benoemd;
- [verzoeker] benoemd tot executeur, met de bepaling dat mocht hij ontbreken, defungeren of de benoeming niet aanvaarden [dochter ] tot executeur wordt benoemd;
- de rechter verzocht om de executeur tot vereffenaar te benoemen, indien een vereffenaar moet worden benoemd.
3.4
[belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] hebben de nalatenschap van de erflater op 13 september 2019 beneficiair aanvaard.
3.5
[verzoeker] heeft de benoeming tot executeur in de nalatenschap van de erflater op 27 januari 2020 aanvaard nadat de kantonrechter bij beschikking van 24 december 2019 [verzoeker] in de gelegenheid heeft gesteld om uiterlijk 31 januari 2020 te laten weten of hij zijn benoeming tot executeur aanvaardt, dit op verzoek van [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] .

4.De omvang van het geschil

In de zaak met zaaknummer 200.281.736/01
4.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank [belanghebbende 3] benoemd tot vereffenaar in de nalatenschappen van de erflater en de erflaatster.
4.2.
[verzoeker] verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw recht te doen als volgt:
- primair te bepalen dat het verzoek tot benoeming van een notaris wordt afgewezen met veroordeling van verzoekers in de kosten van de procedure de kosten van [belanghebbende 3] daaronder begrepen;
- subsidiair te bepalen dat het verzoek tot benoeming van [belanghebbende 3] wordt afgewezen, en in plaats daarvan een van de notarissen te benoemen als genoemd onder nummer 21 van het beroepsschrift, met veroordeling van verzoekers in de kosten van de procedure, de kosten van [belanghebbende 3] daaronder begrepen.
4.3.
[belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] voeren verweer en concluderen tot bekrachtiging van de bestreden beschikking, met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten in beide instanties.
4.4
Tijdens de tweede mondelinge behandeling heeft het hof [belanghebbende 3] ook als belanghebbende aangemerkt. Met instemming van de betrokken is de mondelinge behandeling voortgezet, nadat [belanghebbende 3] heeft aangegeven dat zijn argumenten in beide zaken het zelfde zijn.
In de zaak met zaaknummer 200.284.577/01
4.5
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank [belanghebbende 3] benoemd tot vereffenaar in de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van de erflater en de erflaatster.
4.6.
[verzoeker] verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw recht te doen als volgt:
- primair, te bepalen dat het verzoek wordt afgewezen met veroordeling van [belanghebbende 3] in de kosten van de procedure;
- subsidiair, te bepalen dat het verzoek tot benoeming van [belanghebbende 3] wordt afgewezen, en in plaats daarvan een van de notarissen te benoemen als genoemd onder nummer 17 van het beroepschrift, met veroordeling van [belanghebbende 3] in de kosten van de procedure.
4.7.
[belanghebbende 3] voert verweer en verzoekt het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen en [verzoeker] te veroordelen in de kosten van de procedure.
4.8
[verweerster] verzoekt in principaal hoger beroep in beide zaken de verzoeken van [verzoeker] toe te wijzen. In incidenteel hoger beroep verzoekt zij de bestreden beschikkingen te vernietigen en de oorspronkelijke verzoeken af te wijzen, subsidiair één van de door [verzoeker] genoemde notarissen te benoemen tot vereffenaar.
4.9
[belanghebbende 2] en [belanghebbende 1] verzoeken [verweerster] in de ingestelde beroepen niet ontvankelijk te verklaren dan wel deze beroepen af te wijzen, kosten rechtens.
4.1
[verzoeker] schaart zich achter hetgeen [verweerster] in incidenteel hoger beroep naar voren heeft gebracht.
4.11
[belanghebbende 3] verzoekt het incidenteel hoger beroep van [verweerster] af te wijzen en [verweerster] te veroordelen in de kosten van de procedure.
4.12
Het hof heeft op 5 september 2022 de mondelinge behandeling in een andere samenstelling voortgezet dan die van de mondelinge behandeling op 23 maart 2021. Partijen hebben ermee ingestemd dat het proces-verbaal van de eerdere zitting onderdeel uitmaakt van de procedure.
4.13
De advocaat van [verzoeker] heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling de zienswijze van [verzoeker] ingebracht. Het hof merkt deze zienswijze aan als een productie, zodat het hof hiermee rekening zal houden indien en voor zover hierop uitdrukkelijk een beroep is gedaan.

5.De motivering van de beslissing

In principaal hoger beroep
In de zaak met zaaknummer 200.281.736/01
5.1.1 [verzoeker] stelt in zijn eerste grief dat de rechtbank hem onvoldoende tijd heeft gegeven om verweer te voeren, zich voor te bereiden op het (onverwacht) ingediende verzoek van zijn broer en zus en deskundige hulp in te schakelen. Daarnaast stelt hij niet in de gelegenheid te zijn geweest invloed uit te oefenen op de persoon van de vereffenaar. Het gevolg is dat [verzoeker] onredelijk is geschaad in zijn belangen als procespartij. Hij had niet de bedoeling om de procesgang te vertragen; hij wenste een redelijke termijn om verweer te voeren. Volgens hem was de procesgang met onvoldoende waarborgen omkleed.
[verweerster] schaart zich achter de grief van [verzoeker] en de onderbouwing daarvan.
5.1.2 [belanghebbende 2] en [belanghebbende 1] voeren verweer.
5.1.3 De rechtbank heeft het verzoek van [verzoeker] tot aanhouding van de mondelinge behandeling afgewezen om de volgende redenen. De rechtbank heeft de oproepingsbrief aan [verzoeker] op 12 februari 2020 aangetekend verzonden, waarna deze brief op 3 maart 2020 retour is gekomen met de mededeling dat deze brief niet is afgehaald, en vervolgens op 3 maart 2020 (nogmaals) per gewone post. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen dat PostNL de standaard werkwijze voor de verzending van aangetekende post heeft gevolgd en dat PostNL heeft gedaan wat zij moest doen. Dat [verzoeker] de brief zo laat heeft ontvangen ligt daarom in zijn risicosfeer. Daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat de dochter van [verzoeker] , [dochter ] , juriste is en ook al enige tijd betrokken is bij de afwikkeling van de nalatenschappen en zij -en dus ook [verzoeker] - kon verwachten dat er met betrekking tot die afwikkeling verzoeken zouden worden ingediend.
Het hoger beroep dient ook om eventuele misslagen of omissies die zich hebben voorgedaan in eerste aanleg te herstellen. [verzoeker] is in de gelegenheid in hoger beroep (aanvullend) verweer voeren. Omdat [verzoeker] noch [verweerster] kenbare gevolgen verbindt aan deze grief, kan deze verder onbesproken blijven.
5.2.1 In zijn tweede grief stelt [verzoeker] dat in het testament van moeder staat, dat als er een vereffenaar moet worden benoemd, [verzoeker] moet worden benoemd. De rechtbank is ten onrechte aan deze wens voorbij gegaan door een notaris te benoemen.
[verweerster] is het eens met deze grief en de onderbouwing daarvan.
5.2.2 [belanghebbende 2] en [belanghebbende 1] voeren verweer. Het hof zal voor zover van belang op hun stellingen ingaan. Het hof zal - voor zover van belang - ook stellingen van [belanghebbende 3] bij de overwegingen betrekken.
5.2.3 Het verzoek van de moeder in haar testament om [verzoeker] tot vereffenaar te benoemen is niet op de wet gegrond. Het stond de rechtbank vrij om een derde/notaris tot vereffenaar te benoemen. Dat de rechtbank heeft gekozen voor een deskundige derde als vereffenaar is ook begrijpelijk vanwege de complexe omstandigheden en de tegenstrijdige belangen van [verzoeker] met die van [belanghebbende 2] en [belanghebbende 1] . Dat [verweerster] , zoals in hoger beroep is gebleken, erfgenaam van de erflaatster is, maakt het belang van een derde als vereffenaar om tot een ordelijke en regelmatige vereffening te komen alleen maar groter. De tweede grief van [verzoeker] faalt.
5.3.1 [verzoeker] stelt in zijn derde grief dat de rechtbank ten onrechte [belanghebbende 3] tot vereffenaar heeft benoemd en dat hij geen inspraak heeft gehad in de benoeming van een deskundige vereffenaar. De ouders van [verzoeker] en [verzoeker] en [verweerster] zijn eenvoudige landbouwers. Ze hebben een klein akkerbouwbedrijf. Het geschetste beeld dat sprake zou zijn van een nalatenschap met een waarde van meer dan 1 miljoen moet worden genuanceerd. Het gaat om de agrarische waarde van het bedrijf dat [verzoeker] wil voortzetten en waarvan de boerderij, het woonhuis en de gronden (18 hectare) deel uitmaken. Belangrijk is dat een te benoemen notaris ervaring heeft op agrarisch gebied. [belanghebbende 3] heeft dat niet. Daarom heeft [verzoeker] een voorkeur voor notaris Rouwenhorst uit Delden of notaris Schuurman van Goor in Wierden of notaris Dracht in Goor. Daarnaast heeft [belanghebbende 3] niet genoeg oog voor de belangen van [verzoeker] en [verweerster] bij voortzetting van het bedrijf. Hij is direct met zijn werkzaamheden gestart ondanks andersluidend verzoek. [verzoeker] heeft geen vertrouwen in hem. [belanghebbende 3] schrijft boze brieven met ingewikkelde vragen, is een kort geding gestart, omdat [verzoeker] de benodigde stukken niet snel genoeg zou hebben aangeleverd en schrijft telefonisch contact te hebben gezocht, terwijl dit niet het geval is. Hij maakt onnodige kosten ten laste van de boedel en er zijn weinig liquide middelen. Voor de zaak met zaaknummer
200.841.577/01heeft hij eerst de advocaat van [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] ingeschakeld.
[verweerster] onderschrijft deze grief en de onderbouwing daarvan.
5.3.2 [belanghebbende 2] en [belanghebbende 1] voeren verweer. Het hof zal voor zover van belang op hun stellingen ingaan. Dit geldt ook voor de stellingen van [belanghebbende 3] .
5.3.3 [verzoeker] grieft tegen de benoeming van [belanghebbende 3] als vereffenaar. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling bij de rechtbank te Almelo hebben [belanghebbende 2] en [belanghebbende 1] [verzoeker] laten weten dat [belanghebbende 3] zich bereid heeft verklaard als vereffenaar op te treden in de nalatenschappen van de erflater en de erflaatster en tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] geen bezwaar gemaakt tegen de benoeming van [belanghebbende 3] .
In hoger beroep hebben [verzoeker] en [verweerster] een aantal bezwaren naar voren gebracht, waartegen zowel [belanghebbende 2] als [belanghebbende 1] en [belanghebbende 3] verweer hebben gevoerd. Gelet op deze verweren zal het hof de bezwaren van [verzoeker] en [verweerster] passeren. Nadat de rechtbank Almelo de beschikking heeft gegeven, was het aan [belanghebbende 3] om te starten met de vereffening. De beschikking was immers uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Uit door [belanghebbende 3] overgelegde stukken blijkt dat hij direct telefonisch contact heeft gezocht met [verzoeker] . Omdat het gezochte contact niet tot stand kwam, heeft [belanghebbende 3] een brief gestuurd met uitleg en onder meer een verzoek om gegevens en bescheiden en toen daarop geen reactie kwam een herinnering. Daarna heeft [belanghebbende 3] via de advocaat van [verzoeker] geprobeerd in contact te komen. Omdat ook deze poging vruchteloos was, heeft [belanghebbende 3] een kort geding gestart. [verzoeker] had door in overleg te treden met [belanghebbende 3] de hieraan verbonden kosten kunnen vermijden. Het verwijt dat [belanghebbende 3] onnodig kosten maakt, is dan ook onterecht. De vereffenaar heeft kosten moeten maken om zijn wettelijke taak uit te oefenen, voor het te gelde maken van de grond, het overleg met partijen en het voeren van procedures. Deze kosten zullen oplopen zolang de erfgenamen / schuldeisers zich inzetten voor eigen belang en niet voor oplossing waarmee ieders belangen voor zoveel mogelijk zijn gediend.
Het gaat om de vereffening van een ontbonden niet verdeelde huwelijksgemeenschap en de hiermee verweven nalatenschappen van de erflater die een tweetrapsmaking had gemaakt en van de erflaatster die een aantal legaten waaronder het legaat van vruchtgebruik heeft gemaakt. Onbetwist is dat [belanghebbende 3] goed thuis is in deze materie. Dat [belanghebbende 3] zelf niet over (voldoende) ervaring zou beschikken op het agrarisch vlak, acht het hof van ondergeschikt belang. Waar nodig kan [belanghebbende 3] zich hierover (door een kantoorgenoot) laten bijstaan of informeren.
Ook het gestelde wantrouwen van [verzoeker] en [verweerster] in [belanghebbende 3] vormt geen aanleiding tot benoeming van een andere vereffenaar. Uit de gevoerde en in de procedure gebrachte correspondentie komt naar voren dat [belanghebbende 3] alle schuldeisers en erfgenamen in de vereffening betrekt, opkomt voor hun belangen en hun informeert over hun rechten. Gebleken is dat de schuldeisers/erfgenamen (lees hier: [belanghebbende 2] en [belanghebbende 1] versus [verzoeker] en [verweerster] ) niet op één lijn zitten en tegengestelde belangen hebben. Dit brengt mee dat gemaakte keuzes die voor de een welgevallig zijn voor de ander minder gelukkig kunnen uitpakken en ook dat [verzoeker] niet de aangewezen persoon is om als vereffenaar op te treden. Dit rechtvaardigt echter niet de conclusie dat [belanghebbende 3] onpartijdig zou zijn of belangen zou verwaarlozen. Voor zover [verzoeker] en [verweerster] zich niet kunnen vinden in keuzes of afwikkelingshandelingen van [belanghebbende 3] kunnen zij gebruik maken van de bevoegdheden die zij hebben op grond van onder andere de artikelen 4:210 BW en 4:215 BW. Al hetgeen [verzoeker] en/of [verweerster] verder in dit kader hebben aangevoerd, doet hieraan niet af. De derde grief faalt.
5.4.1 In zijn vierde grief stelt [verzoeker] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat is voldaan aan de vereisten van artikel 4:204 BW en dat er geen goede reden is voor vereffening. Volgens hem zijn de overwegingen 2.13 en 2.14 van de bestreden beschikking niet juist en heeft de rechtbank ten onrechte aangenomen dat de nalatenschap van beide ouders “niet door een executeur worden beheerd”. [verzoeker] had zich op 27 januari 2020 bereid verklaard de werkzaamheden van executeur te verrichten en de rechtbank heeft hem geen tijd gegund om de boedel te beschrijven en werkzaamheden te verrichten. Verder is volgens hem vereffening niet nodig, omdat sprake is van een positieve nalatenschap en niet van onbeheerd laten of wanbeheer.
[verweerster] sluit zich bij het vorenstaande aan.
5.4.2 [belanghebbende 2] en [belanghebbende 1] voeren verweer. Het hof zal voor zover van belang op hun stellingen ingaan.
5.4.3 De rechtbank heeft in de bestreden beschikking een onderscheid gemaakt tussen de nalatenschap van de erflater en die van de erflaatster.
In de nalatenschap van de erflater heeft de rechtbank - kort gezegd - geoordeeld dat ingeval van beneficiaire aanvaarding de nalatenschap moet worden vereffend en de rechtbank op verzoek van een erfgenaam een vereffenaar kan benoemen, zodat de nalatenschap wettelijk moet worden vereffend (artikel 4:202 lid 1 onder a BW) en de taak van de executeur (artikel 4:149 lid 1 onder d BW) eindigt. Voor zover [verzoeker] heeft bedoeld hiertegen een grief te richten, kan deze niet slagen, omdat er op dat moment geen executele was, [verzoeker] de executele nog niet had aanvaard op het moment dat [belanghebbende 2] en [belanghebbende 1] de nalatenschap van de erflater beneficiair aanvaardden en de executele als gevolg van de beneficiaire aanvaarding in beginsel ook zou eindigden.
In de nalatenschap van de erflaatster heeft de rechtbank - samengevat - geoordeeld dat de situaties als bedoeld in artikel 4:204 BW lid 1 sub a en sub b zich voordoen op grond waarvan
de rechtbank een vereffenaar heeft benoemd op verzoek van een belanghebbende omdat de nalatenschap niet door een executeur wordt beheerd en op verzoek van een schuldeiser omdat
de nalatenschap niet behoorlijk wordt beheerd of afgewikkeld.
Daartoe heeft de rechtbank redengevend geacht: enerzijds dat het gaat om een complexe nalatenschap, de familieverhoudingen te wensen overlaten, partijen over diverse aspecten van mening verschillen en tot op ‘heden’ niet is gebleken dat concrete stappen voor de afwikkeling van de nalatenschap zijn gezet; anderzijds - voor zover van belang - dat belanghebbende pas op 27 januari 2020 zijn benoeming tot executeur heeft aanvaard en niet is gebleken dat de belanghebbende als executeur en/of potentieel erfgenaam daadwerkelijk enig beheer over de nalatenschap van de erflater heeft gevoerd. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat [verzoeker] in zijn brief van 28 oktober 2019 vermeldt dat het voor hem (op dat moment) door zijn detentie lastiger is om de functie van executeur met volledige aandacht uit te oefenen.
Het hof sluit zich bij deze overwegingen aan, neemt deze over en voegt daaraan het volgende toe. De erflaatster is overleden op 26 mei 2019. Niet gesteld of gebleken is dat [verzoeker] onbekend was met zijn benoeming tot executeur in haar nalatenschap. Op 24 augustus 2019 hebben [belanghebbende 2] en [belanghebbende 1] de kantonrechter verzocht om een termijn te stellen op de voet van artikel 4:143 BW voor de aanvaarding van de executele. Bij brief van 25 september 2019 is [verzoeker] hiervan in kennis gesteld. Bij voormelde brief van 28 oktober 2019 heeft [verzoeker] verweer gevoerd als gezegd en op 27 januari 2020 net voor afloop van de gestelde termijn heeft hij de executele aanvaard. Vanaf de datum van overlijden van de erflaatster tot de beslissing van de rechtbank heeft [verzoeker] geen werkzaamheden als executeur/daden van beheer verricht en voor zover hij en/of [verweerster] meent dat dit anders is, hebben zij dit standpunt niet althans onvoldoende onderbouwd. Gelet op het vorenstaande, was er geen grond om [verzoeker] extra tijd te gunnen om een boedelbeschrijving op te maken of over te gaan tot afwikkeling van de nalatenschap. Daarbij komt dat de afwikkeling van de nalatenschap van de erflaatster feitelijk pas aan de orde is als de ontbonden huwelijksgemeenschap is verdeeld en dat [verweerster] , zich pas na de bestreden beschikking in de procedure in hoger beroep heeft gemeld als erfgename van de erflaatster. In de tussenliggende periode was ongewis wie de erfgenaam was, omdat in de procedure bij de rechtbank slechts een uittreksel van het testament van de erflaatster zonder de erfstelling voorhanden was, zodat de indruk bestond dat [verzoeker] erfgenaam was.
Al hetgeen [verzoeker] en [verweerster] verder hebben aangevoerd maakt het vorenstaande niet anders. Ook deze grief faalt.
In de zaak met zaaknummer 200.284.577/01
5.5.1 De eerste grief en de tweede grief die [verzoeker] opwerpt zijn gelijk aan respectievelijk zijn grief 2 en 3 in de zaak met zaaknummer 200.281.736/01. Het hof verwijst voor de weergave van hun stellingen dan ook naar 5.2.1. en 5.3.1.
5.5.2 [verweerster] onderschrijft de grieven. [belanghebbende 3] en [belanghebbende 2] en [belanghebbende 1] voeren verweer.
5.5.3 De beide grieven falen op de dezelfde gronden als het hof hiervoor onder 5.2.3 en 5.3.3 heeft overwogen. Deze hoeven hier daarom niet nader te worden besproken.
5.6.1 In zijn derde -ook door [verweerster] gesteunde- grief stelt [verzoeker] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat is voldaan aan de vereisten van artikel 4:204 BW. [verzoeker] stelt dat vereffening niet nodig is. Volgens hem is sprake van een positieve nalatenschap en doet de situatie van wanbeheer of onbeheerd laten van de nalatenschapsgoederen zich niet voor.
5.6.2 [belanghebbende 3] voert verweer. In deze zaak gaat het om een benoeming op grond van artikel 4:213 BW. Hij verwijst naar zijn in eerste aanleg gevoerde argumenten (productie 2 bij ‘verzoek ingevolge artikel 213 boek 4’ BW) en naar de overwegingen in de bestreden beschikking, waartegen geen concrete grief is ingediend. Het benoemen van een andere vereffenaar komt niet aangewezen voor en betekent ook meer kosten voor dubbel werk.
[belanghebbende 2] en [belanghebbende 1] voeren eveneens verweer.
5.6.3 Zoals [belanghebbende 3] aanvoert gaat het om de vereisten van artikel 4:213 BW. Daartegen richt [verzoeker] geen kenbare grief. De onderhavige grief faalt om die reden.
Incidenteel hoger beroep in de zaken met zaaknummers 200.281.736/01 en 200.284.577/01.
5.7.1 [verweerster] grieft tegen het oordeel van de rechtbank in rechtsoverweging 2.14 van de beschikking van 23 maart 2020 dat de nalatenschap niet door een executeur wordt beheerd, omdat [verzoeker] zijn benoeming tot executeur op 27 januari 2020 heeft aanvaard en tegen het oordeel dat de nalatenschap niet behoorlijk wordt beheerd en afgewikkeld. De rechtbank wist tijdens de mondelinge behandeling dat [verzoeker] uit detentie was, zodoende zijn taak als executeur kon oppakken en dat hij een notaris wilde inschakelen, zodat de voortgang van de afwikkeling van de nalatenschappen daarmee was gewaarborgd. De nalatenschappen zijn ruimschoots positief en ook een executeur kan zo nodig goederen van de nalatenschap te gelde maken om schulden te voldoen. [verweerster] en [verzoeker] hebben belang bij het voorzetten van de boerderij. Zij wonen daar en [verzoeker] heeft de ruimte nodig voor zijn bedrijf. [verzoeker] en [verweerster] vrezen dat [belanghebbende 3] het onroerend goed zal verkopen en dat zij dakloos en brodeloos zullen worden. Nu is vertraging ontstaan en worden hoge kosten gemaakt. [verweerster] wenst dat [verzoeker] met hulp van een door hem in te schakelen notaris de nalatenschap kan afwikkelen. De kosten van deze notaris zullen ook lager zijn.
Daarnaast grieft [verweerster] tegen het oordeel van de rechtbank in rechtsoverweging 2.15 van de beschikking van 23 maart 2020 dat geen bezwaren zijn geuit tegen de benoeming van [belanghebbende 3] tot vereffenaar. Omdat [verzoeker] niet de gelegenheid kreeg een advocaat in te schakelen, kon hij ook geen adequaat verweer voeren. Inmiddels zijn er wel de nodige bezwaren tegen [belanghebbende 3] als vereffenaar.
Tot slot grieft [verweerster] tegen de benoeming in de beschikking van 29 juni 2020 van [belanghebbende 3] op de voet van artikel 4:213 BW. Volgens haar mist artikel 4:213 BW hier toepassing omdat geen sprake is van schuldeisers die een ordelijke afwikkeling van de huwelijksgoederen-gemeenschap en de nalatenschappen doorkruist en in het bijzonder tegen rechtsoverweging 2.3 en 2.5 van de bestreden beschikking.
[verzoeker] onderschrijft hetgeen [verweerster] naar voren heeft gebracht.
5.7.2 Zowel [belanghebbende 3] als [belanghebbende 2] en [belanghebbende 1] voeren verweer.
5.7.3 Zoals het hof hiervoor heeft overwogen blijkt nergens uit dat [verzoeker] is aangevangen met het feitelijk beheer of de afwikkeling van de nalatenschappen van de erflater en/of de erflaatster ook niet nadat hij de verklaring aanvaarding executele heeft afgelegd. Daarbij komt dat vanwege de tegengestelde belangen van [verzoeker] en [verweerster] met die van [belanghebbende 2] en [belanghebbende 1] een optreden van [verzoeker] als executeur / vereffenaar niet voor de hand ligt en dat de opgelopen vertraging vanaf de datum van overlijden van de erflaatster juist door gebrek aan handelen van [verzoeker] is ontstaan. Het hof kan enkel constateren dat de vereffenaar steeds voortvarend te werk is gegaan met oog voor ieders belangen, waaronder die van derden zoals de hypotheekhouder. Het gegeven dat de nalatenschappen positief zijn, is op zichzelf geen grond om de vereffening op te heffen. Voor het overige verwijst het hof naar het bovenstaande. Het gevolg is dat de grieven van [verweerster] in zoverre niet slagen.
5.7.4 Voor zover [verweerster] grieft tegen rechtsoverweging 2.3 van de beschikking van 29 juni 2020 kan deze grief niet slagen, omdat de rechtbank in deze grief het standpunt van [belanghebbende 3] heeft weergegeven. Dat de weergave van dit standpunt onjuist zou zijn, is gesteld nog gebleken.
Voor zover [verweerster] en [verzoeker] stellen dat 4:213 BW toepassing mist, omdat geen sprake is van schuldeisers die een ordelijke afwikkeling van de huwelijksgemeenschap en de nalatenschappen doorkruisen, volgt het hof haar daarin niet. Zoals gezegd gaat het hier om een ontbonden huwelijksgemeenschap en de daarmee verweven nalatenschappen van de erflater en de erflaatster. Daarom kon de rechtbank op verzoek van de vereffenaar van de nalatenschap een vereffenaar van de ontbonden gemeenschap benoemen. Blijkens de parlementaire geschiedenis (zie Parl. Gesch. BW Boek 4 2002, p. 1002) bij artikel 4.5.3.8b is het aan het oordeel van de rechtbank overgelaten, of er voldoende reden tot inwilliging van het verzoek bestaat. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 2.9 van de beschikking van 29 juni 2020 geoordeeld:
“Hoewel nog niet alles in kaart is gebracht en in de visie van verzoeker nog niet alle benodigde informatie is verstrekt, heeft verzoeker voldoende aannemelijk gemaakt dat op voorhand niet is uit te sluiten dat er schulden zijn in de nalatenschappen die (mede) uit de tot de huwelijksgoederengemeenschap behorende goederen zullen moeten worden voldaan. In dit verband heeft verzoeker er op gewezen dat uit de gegevens uit de administratie lijkt te volgen dat de bank schuldeiser is. Bovendien zijn de belanghebbenden, afhankelijk van welke positie zij innemen, ook (gedeeltelijk) als schuldeiser aan te merken. Verder kan niet onvermeld blijven dat belanghebbende sub 3[Hof: [verzoeker] ]
stelt dat er sprake is van een verlieslijdend bedrijf. Dit duidt er ook op dat er sprake is van schulden. Daar komt bij dat er drie onderscheidende vermogens zijn. Hoewel ze met elkaar samenhangen en met elkaar zijn verbonden, vallen de vermogens van de nalatenschappen niet samen met het vermogen van de huwelijksgoederengemeenschap.”
Tegen deze overweging is geen (kenbare) grief gericht, zodat deze overweging vast staat en de onderhavige grief van [verweerster] geen succes heeft.

6.De slotsom

De slotsom in principaal en incidenteel hoger beroep in de beide zaken is dat de grieven falen en dat de bestreden beschikkingen zullen worden bekrachtigd. [verzoeker] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het principaal hoger beroep en [verweerster] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het incidenteel hoger beroep.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikkingen waarvan beroep;
in de zaak met nummer 200.281.736/01
in principaal hoger beroep
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, tot op heden van zowel de zijde van [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] als aan de zijde van [verweerster] begroot op € 2.238,- voor salaris;
in incidenteel hoger beroep
veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in incidenteel hoger beroep, tot op heden van de zijde van [verzoeker] begroot op € 1.114,- voor salaris;
In de zaak met zaaknummer 200.284.577/01
in principaal hoger beroep
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [belanghebbende 3] begroot op € 333,- aan verschotten en € 2.228,- voor salaris;
in incidenteel hoger beroep
veroordeelt [verweerster] in de kosten in incidenteel hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [verzoeker] begroot op € 1.114,-;
in beide zaken:
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.M.J. Peters, mr. J. Jonkers en mr. J Kloosterhuis, in tegenwoordigheid van mr. E.E. Kraan als griffier en is op 27 december 2022 uitgesproken in het openbaar door de voorzitter.