ECLI:NL:GHAMS:2022:3687

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 december 2022
Publicatiedatum
27 december 2022
Zaaknummer
200.307.138/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van de partnerbijdrage in het kader van echtscheiding met internationale elementen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de partnerbijdrage na een echtscheiding. De man, verzoeker in hoger beroep, had in eerste aanleg een partnerbijdrage van € 2.186,- bruto per maand aan de vrouw, verweerster in hoger beroep, moeten betalen. Deze bijdrage was vastgesteld in de echtscheidingsbeschikking van 12 juni 2019. De man verzocht het hof om de partnerbijdrage te verlagen naar nihil, of in ieder geval een afbouwregeling te treffen. De vrouw verzocht het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden die een herbeoordeling van de partnerbijdrage noodzakelijk maakt. De vrouw had in 2021 een bruto behoefte van € 2.307,87 per maand, en in 2022 was dit € 2.352,-. Het hof heeft geoordeeld dat de man met ingang van 1 september 2022 een partnerbijdrage van € 934,- per maand aan de vrouw moet betalen. Het hof heeft de verzoeken van de man tot nihilstelling en afbouw van de partnerbijdrage afgewezen, omdat de vrouw, ondanks haar beperkte werkcapaciteit, nog steeds behoefte had aan de partnerbijdrage om in haar levensonderhoud te voorzien.

De rechtbank had eerder geoordeeld dat de vrouw niet volledig in haar eigen levensonderhoud kon voorzien, en het hof heeft deze conclusie onderschreven. De man had geen grieven ingediend tegen de ingangsdatum van de gewijzigde partnerbijdrage, die door de rechtbank was vastgesteld op 24 november 2021. Het hof heeft ook geoordeeld dat de vrouw de teveel ontvangen partnerbijdragen niet hoeft terug te betalen, omdat haar totale inkomen de behoefte niet overstijgt. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad en de bestreden beschikking is voor het overige bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.307.138/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/695639 / FA RK 21/35 (CO/LN)
beschikking van de meervoudige kamer van 27 december 2022 in de zaak van
[de man],
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J.G. Schnoor te Den Haag,
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. K. van der Meij te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 24 november 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij het hof zijn de volgende stukken ingekomen:
- het beroepschrift van de man, op 21 februari 2022;
- een bericht van de zijde van de man van 4 maart 2022 met een bijlage;
- het verweerschrift van de vrouw, op 20 mei 2022;
- een bericht van de zijde van de man van 10 augustus 2022 met een bijlage;
- een bericht van de zijde van de vrouw van 14 september 2022 met een bijlage.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 28 september 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en ondersteund door mevrouw A. Nakamya, tolk in de Engelse taal.
2.3
Na de mondelinge behandeling is met toestemming van het hof ingekomen een brief van 3 oktober 2022 van de zijde van de vrouw met de salarisspecificatie van de vrouw over september 2022.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn met elkaar gehuwd [in] 2009 te [plaats B] (Japan). Het huwelijk is op 23 augustus 2019 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank van 12 juni 2019 in de registers van de burgerlijke stand. De man is burger van de Bondsrepubliek Duitsland. De vrouw heeft de Japanse nationaliteit.
3.2
Tijdens het huwelijk is [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren, [in] 2011 te [plaats A] .
3.3
Bij voormelde echtscheidingsbeschikking van 12 juni 2019 is, voor zover thans van belang, bepaald dat de man een bijdrage in de kosten van levensonderhoud (hierna: de partnerbijdrage of partneralimentatie) aan de vrouw zal voldoen van € 2.186,- bruto per maand.
3.4
Bij beschikking provisionele voorziening (art. 223 Rv) van 24 februari 2021 van de rechtbank is voorlopig, totdat in de bodemprocedure daarover nader zou zijn beslist, bepaald dat de man met ingang van de datum beschikking een partnerbijdrage aan de vrouw diende te betalen van € 1.000,- per maand.
3.5
De man heeft sinds 7 augustus 2020 een geregistreerd partnerschap met [partner ] (hierna te noemen: de nieuwe partner).

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is de beschikking van 12 juni 2019 gewijzigd en bepaald dat de man met ingang van 24 november 2021 € 1.283,87,- per maand dient te betalen aan de vrouw als partnerbijdrage.
4.2
De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende primair zijn verzoeken in eerste aanleg toe te wijzen en de aan de vrouw te betalen partnerbijdrage op nihil te bepalen. Subsidiair verzoekt de man een afbouwregeling van de partnerbijdrage vast te stellen zoals omschreven in randnummer 14, althans de bijdrage vast te stellen op een dusdanig bedrag als het hof juist acht zulks met ingang van 1 januari 2021 althans met ingang van een datum die het hof juist acht. Voorts verzoekt de man, voor zover zijn verzoek geheel of gedeeltelijk wordt toegewezen, de vrouw te veroordelen om de door haar vanaf 1 januari 2021 dan wel vanaf de door het hof vastgestelde ingangsdatum van de vermindering, teveel ontvangen bijdrage terug te betalen.
4.3
De vrouw verzoekt de verzoeken van de man af te wijzen en de bestreden beschikking, zonodig onder verbetering en/of aanvulling van gronden, te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De rechtbank heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om over het verzoek tot wijziging van de partnerbijdrage te beslissen. Dat oordeel is juist, zodat het hof ook daarvan uitgaat. Tussen partijen is niet in geschil dat Nederlands recht van toepassing is, zodat ook het hof daarvan uitgaat.
5.2
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
5.3
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden die een herbeoordeling van de partnerbijdrage noodzakelijk maakt. De behoefte van de vrouw bedraagt € 2.307,87 bruto per maand in 2021, en € 2.352,- bruto per maand in 2022. Deze behoefte is tussen partijen niet in geschil, zodat het hof daarvan uitgaat. De door de rechtbank vastgestelde draagkracht van de man is evenmin in geschil, zodat het hof ook daarvan uitgaat.
Standpunten
5.4
De man stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vrouw niet volledig in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. De vrouw is hiertoe in staat en is daarom niet behoeftig. De rechtbank heeft ten onrechte bepaald dat de vrouw een verdiencapaciteit heeft ter hoogte van de bijstandsnorm. Partijen zijn sinds 2015 uit elkaar en de vrouw heeft lang de tijd gehad om te proberen zelf in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Zij heeft een academische opleiding genoten en spreekt meerdere talen. Van haar mag verwacht worden dat zij zich inspant om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. De man draagt bijna de helft van de tijd de zorg voor [minderjarige] waardoor de vrouw in staat is te werken. De vrouw heeft een verdiencapaciteit ter hoogte van een modaal inkomen, € 38.000,- bruto per jaar, waarmee ze zelf in haar behoefte kan voorzien, aldus de man.
5.5
De vrouw is van mening dat zij niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Zij geeft één á twee yogalessen in de maand. Sinds kort werkt zij bij een theeschenkerij voor drie á vier dagen per week. Haar inkomen is onvoldoende om in haar eigen levensonderhoud te voorzien en zij is daarom behoeftig. De vrouw werkt op dit moment naar haar volle capaciteit omdat zij ook de zorg voor [minderjarige] draagt. Nihilstelling van de partnerbijdrage is daarom uitgesloten. Tijdens de echtscheiding is tussen partijen afgesproken dat de vrouw met behulp van de partnerbijdrage samen met [minderjarige] in de woning kon blijven wonen. De vrouw heeft de partnerbijdrage nodig om de huur van de woning te kunnen betalen. Een afbouwregeling zoals door de man is voorgesteld is eveneens uitgesloten, aldus de vrouw.
Beoordeling
Ingangsdatum
5.6
De rechtbank heeft de gewijzigde partneralimentatie laten ingaan op 24 november 2021, de datum van de bestreden beschikking. De man heeft geen grief gericht tegen die ingangsdatum, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan. Dat de man in het petitum van zijn hoger beroepschrift als ingangsdatum van de door hem verzochte nihilstelling 1 januari 2021 vermeldt leidt niet tot een ander oordeel. Het had op de weg van de man gelegen zijn bezwaren tegen de door de rechtbank vastgestelde wijzigingsdatum gemotiveerd uiteen te zetten.
Behoeftigheid vrouw
Periode 24 november 2021 tot 1 september 2022
5.7
Het hof onderschrijft hetgeen de rechtbank in rechtsoverweging 4.11 heeft overwogen over de verdiencapaciteit van de vrouw. Hetgeen de man heeft aangevoerd over het opleidingsniveau van de vrouw, haar meertaligheid en haar werkervaring, leidt niet tot een ander oordeel. Daarbij overweegt het hof dat de door partijen gemaakte afspraken over de (hoogte van de) partneralimentatie – zo begrijpt het hof uit de echtscheidingsbeschikking van 12 juni 2019 – in of omstreeks april 2019 zijn gemaakt en dus ten tijde van het inleidend verzoek van de man in deze wijzigingsprocedure nog geen twee jaar oud waren. Bovendien heeft de man in hoger beroep niet bestreden dat partijen een bedrag aan partneralimentatie zijn overeengekomen dat de vrouw in staat moest stellen om met [minderjarige] in de voormalige huurwoning te kunnen blijven wonen en de vrouw de mogelijkheid moest bieden om in haar levensonderhoud te voorzien.
Periode vanaf 1 september 2022
5.8
Inmiddels is in hoger beroep gebleken dat de vrouw met ingang van juni 2022 drie á vier dagen per week werkt en hiermee een hoger salaris ontvangt dan het bijstandsniveau. Bovendien is de tussen partijen geldende zorgregeling aangepast en wordt de zorg voor [minderjarige] bijna gelijk verdeeld tussen partijen. Met deze zorgregeling is de vrouw in staat te werken en dit doet zij inmiddels dan ook. Het hof zal rekening houden met het inkomen dat de vrouw thans feitelijk verdient. Het hof betrekt daarbij dat de vrouw lange tijd niet heeft deelgenomen aan het arbeidsproces, en thans 48 jaar oud is. Een hogere verdiencapaciteit acht het hof in het licht van het vooroverwogene op dit moment niet redelijk.
5.9
Het (gemiddelde) verdiende inkomen tot september 2022 oversteeg het bijstandsniveau niet, en de vrouw is in augustus 2022 met [minderjarige] naar Japan geweest, waardoor zij in die maand slechts beperkte inkomsten uit arbeid had. Het hof zal dan ook berekenen wat de bruto aanvullende behoefte is van de vrouw vanaf 1 september 2022. Het inkomen van de vrouw bedraagt volgens de meest recente salarisspecificatie, over september 2022, € 804,- bruto per maand. Volgens de advocaat van de vrouw is dit salaris niet representatief omdat de vrouw in de eerste week van september niet heeft gewerkt en normaliter 24-32 uur per maand meer werkt. Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw aangegeven dat zij normaal gesproken zestien of zeventien dagen per maand werkt. Het hof zal het salaris van de vrouw berekenen op basis van zestien loondagen per maand waarin zij gemiddeld 7,15 uren per dag werkt (afgeleid van loonstrook over september). Dit komt neer op 114,4 loonuren per maand. Het uurloon van de vrouw bedraagt € 11,26,-. Het maandloon van de vrouw zal het hof dan berekenen op € 1.288,- (114,4 maal € 11,26,-). Daarnaast houdt het hof rekening met inkomsten uit yogalessen van (gemiddeld) € 130,- per maand. Dit brengt het totaal aan inkomsten op € 1.418,- per maand. De bruto behoefte van de vrouw bedraagt in 2022 na indexatie € 2.352,- per maand. De bruto aanvullende behoefte van de vrouw bedraagt dan € 934,- per maand.
5.1
Gelet op bovenstaande zal het hof bepalen dat de man met ingang van 1 september 2022 een partnerbijdrage aan de vrouw dient te betalen van € 934,- per maand. Het primaire verzoek van de man tot nihilstelling van de partnerbijdrage zal worden afgewezen.
Afbouwregeling partnerbijdrage
5.11
De man heeft subsidiair verzocht de partnerbijdrage af te bouwen, aldus dat de vrouw gedurende een jaar na de beschikkingsdatum van het hof nog de helft van € 1.283,87 per maand zal ontvangen, en het daarop volgende jaar nog 30 %. Daarna dient de onderhoudsverplichting te eindigen, aldus de man. De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Het hof overweegt als volgt. Partijen zijn ruim tien jaar gehuwd geweest. Gedurende het huwelijk heeft de vrouw niet gewerkt en hebben partijen geleefd van het inkomen van de man. Partijen zijn in april 2019 kennelijk geen limitering van de onderhoudsverplichting overeengekomen. Er bestaat dan ook, mede gelet op overwogene met betrekking tot de verdiencapaciteit van de vrouw, onvoldoende aanleiding tot een limitering van de onderhoudsverplichting of een afbouw van de partnerbijdrage als door de man verzocht.
Terugbetaling
5.12
De man heeft verzocht te bepalen dat de vrouw de teveel ontvangen partnerbijdragen dient terug te betalen. De vrouw heeft hier gemotiveerd verweer tegen gevoerd en aangegeven dat de partnerbijdragen die zijn ontvangen volledig zijn gebruikt voor de huur van de woning en het levensonderhoud. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de man geen achterstand heeft in de te betalen partnerbijdrage en telkens conform de beschikking van de rechtbank heeft betaald. De verlaging van de partnerbijdrage vanaf 1 september 2022 leidt in beginsel dan ook tot een terugbetalingsverplichting van de vrouw. De man heeft een belang bij terugbetaling. Daartegenover staat dat de gemiddelde inkomsten van de vrouw (partnerbijdrage, salaris en yoga) over de periode van 24 november 2021 tot heden de behoefte van de vrouw niet hebben overstegen , zodat aannemelijk is dat de vrouw de partnerbijdragen zal hebben aangewend voor haar levensonderhoud en (dus) zal hebben verbruikt. Daarbij komt dat niet is gebleken dat de vrouw over vermogen beschikt. Het hof is dan ook van oordeel dat van de vrouw in redelijkheid niet kan worden gevergd dat zij de teveel ontvangen partnerbijdragen aan de man terugbetaalt. Het hof zal het verzoek van de man afwijzen en beslissen als na te melden.
5.13
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor wat betreft de gewijzigde uitkering tot levensonderhoud van de vrouw vanaf 1 september 2022, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt, met wijziging in zoverre van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 12 juni 2019, de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud op € 934,- (zegge: NEGENHONDERDVIERENDERTIG euro) per maand met ingang van 1 september 2022, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen, met dien verstande dat, voor zover de man tot heden meer heeft betaald en/of op hem is verhaald, de bijdrage tot heden wordt bepaald op hetgeen door de man is betaald en/of op hem is verhaald;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.W. Brands-Bottema, mr. A.N. van de Beek en mr. A. van Haeringen, in tegenwoordigheid van mr. S.G. Risseeuw als griffier, en is op 27 december 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.