ECLI:NL:GHAMS:2022:3686

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 december 2022
Publicatiedatum
27 december 2022
Zaaknummer
200.307.222/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van de GI als voogdes over de minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de voogdij van de minderjarige [minderjarige]. De pleegmoeder, die al vanaf de geboorte van [minderjarige] betrokken is bij zijn zorg, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin de GI (Gecertificeerde Instelling) als voogdes werd benoemd. De moeder van [minderjarige] heeft ook een verweerschrift ingediend en verzocht om de pleegmoeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek. Het hof heeft de feiten en het verloop van het geding in eerste aanleg in overweging genomen, evenals de argumenten van de betrokken partijen. De pleegmoeder heeft betoogd dat zij de beste zorg kan bieden voor [minderjarige], terwijl de GI en de raad van mening zijn dat de voogdij bij de GI moet blijven vanwege de complexe problematiek van [minderjarige] en de noodzaak van een neutrale regie. Het hof heeft geconcludeerd dat de benoeming van de GI als voogdes in het belang van [minderjarige] is, gezien zijn zorgbehoefte en de noodzaak voor een onafhankelijke derde om de regie te voeren. De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, en het hof heeft het verzoek van de pleegmoeder afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.307.222/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/319056/FA RK 21-3763 en C/15/310862/FA RK 20-6786
Beschikking van de meervoudige kamer van 27 december 2022 inzake
[de pleegmoeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de pleegmoeder,
advocaat: mr. R. Plieger te Arnhem,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
verweerder in het principaal en (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] );
- [de moeder] , (hierna: de moeder), bijgestaan door mr. M. Aynan te Amsterdam,
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats B] (hierna: de GI).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank) van 23 november 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De pleegmoeder is op 23 februari 2022 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de voormelde beschikking.
2.2
De raad heeft op 14 april 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
De moeder heeft op 18 april 2022 een verweerschrift tevens houdende (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
De raad heeft op 17 mei 2022 een verweerschrift op het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep ingediend.
2.5
De pleegmoeder heeft op 7 juni 2022 een verweerschrift op het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep ingediend.
2.6
De voorzitter heeft op 4 oktober 2022 met [minderjarige] gesproken, in het bijzijn van de griffier. Van de inhoud van dit gesprek is ter gelegenheid van de mondelinge behandeling mededeling gedaan.
2.7
De mondelinge behandeling heeft op 12 oktober 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de pleegmoeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D. van Dijk;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager.

3.De feiten

3.1
[minderjarige] is het kind van de moeder. Hij is [in] 2006 in [plaats C] geboren. Tot de – in zoverre niet bestreden - beschikking van 23 november 2021, oefende de moeder het gezag uit over [minderjarige] .
3.2
[minderjarige] woont bij de pleegmoeder. Zij is vanaf zijn geboorte nauw betrokken geweest bij de zorg voor [minderjarige] .
3.3
[minderjarige] is op 6 januari 2016 onder toezicht gesteld, deze ondertoezichtstelling is vervolgens telkens verlengd, laatstelijk tot 20 januari 2020.
3.4
Bij beschikking van 10 maart 2021 heeft de rechtbank de raad verzocht een onderzoek te verrichten naar de vraag welke gezagsvoorziening en omgangsregeling in het belang van [minderjarige] is. Beslissingen op het verzoek van de pleegmoeder om haar als voogd te benoemen en op het verzoek van de moeder om een omgangsregeling te bepalen, zijn aangehouden in afwachting van de resultaten van dit onderzoek.
3.5
Op 28 juli 2021 is dit raadsonderzoek afgerond en zijn de resultaten daarvan neergelegd in een raadsrapport.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is overeenkomstig het verzoek van de raad het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd en de GI tot voogdes over [minderjarige] benoemd. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De pleegmoeder verzoekt in het principaal hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking, in zoverre, te bepalen dat zij wordt benoemd tot voogdes over [minderjarige] .
4.3
De raad verzoekt het door de pleegmoeder ingestelde principaal hoger beroep ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De moeder verzoekt in het principaal hoger beroep de pleegmoeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, dan wel om haar verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.5
De moeder verzoekt in het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep, in het geval het hof het nodig acht om een beslissing te nemen inzake de voogdij van [minderjarige] , de moeder te belasten met het gezag over [minderjarige] en (naar het hof begrijpt) de pleegmoeder te veroordelen in de kosten van het hoger beroep.
4.6
De raad verzoekt het door de moeder (voorwaardelijk) ingestelde incidenteel hoger beroep, ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.7
De pleegmoeder verzoekt in het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep, het verzoek van de moeder af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter beoordeling aan het hof ligt allereerst de vraag voor of de GI, dan wel de pleegmoeder moet worden belast met de voogdij over [minderjarige] .
5.2
Ingevolge artikel 1:275 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) benoemt de rechtbank, indien na beëindiging van het gezag van een ouder de andere ouder het gezag voortaan niet alleen uitoefent, een voogd over de minderjarige. Het derde lid van genoemd artikel geeft aan dat in geval van beëindiging van het gezag op verzoek van de pleegouders de rechtbank bij voorkeur tot voogd benoemt, degenen, dan wel degene, die op het tijdstip van het verzoek de minderjarige ten minste een jaar als behorende tot hun gezin hebben verzorgd en opgevoed, mits dezen bevoegd zijn tot de voogdij.
5.3
Artikel 1:302 lid 1 BW bepaalt dat de rechter de voogdij kan opdragen aan een gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.
5.4
Volgens de pleegmoeder heeft de rechtbank ten onrechte de GI benoemd als voogdes over [minderjarige] en niet de pleegmoeder. Alle betrokkenen zijn het erover eens dat het toekomstperspectief van [minderjarige] bij de pleegmoeder ligt. Zij geeft [minderjarige] al jarenlang dagelijkse begeleiding en biedt hem structuur, veiligheid en voorspelbaarheid. Daarnaast zoekt de pleegmoeder passende hulp en begeleiding voor hem. Tussen de pleegmoeder en de moeder is sprake van een goed contact en zij hebben altijd al goed kunnen samenwerken als er beslissingen omtrent [minderjarige] moesten worden genomen. De pleegmoeder stimuleert het contact tussen de moeder en [minderjarige] , ook als zij de voogdij krijgt. Het is in het belang van [minderjarige] dat de pleegmoeder de voogdij krijgt over hem, want zij is in staat om dingen veel sneller te regelen voor hem dan thans het geval is en dan kan [minderjarige] verder met zijn leven. Dit is ook de wens van [minderjarige] , aldus de pleegmoeder.
5.5
De moeder is van mening dat het beter gaat tussen de pleegmoeder, [minderjarige] en haar sinds de GI de voogdij heeft. Er is meer rust.
5.6
De raad is van mening dat de GI met de voogdij over [minderjarige] dient te worden belast. Er dient een regiefunctie te zijn, omdat [minderjarige] een grote zorgbehoefte heeft en de verstandhouding tussen de moeder en de pleegmoeder niet altijd goed geweest is. Juist om [minderjarige] zoveel mogelijk rust te geven en te laten profiteren van zijn contact met zowel de moeder als de pleegmoeder, is het van belang dat de beslissingsbevoegdheid over hem bij een neutrale en onafhankelijke derde - zoals de GI - ligt, aldus de raad.
5.7
De GI sluit zich aan bij de raad en acht het in het belang van [minderjarige] dat de voogdij bij haar wordt belegd.
5.8
Het hof overweegt als volgt.
[minderjarige] heeft vanaf zijn geboorte al veel meegemaakt als gevolg van relatieproblemen tussen zijn ouders, persoonlijkheidsproblematiek bij zijn moeder en meerdere wisselingen van woonplek. Hij heeft onder andere in twee gezinshuizen verbleven, waar sprake is geweest van mishandeling [minderjarige] kampt met somberheid en loyaliteitsproblematiek en ondanks de inzet van verschillende hulpverlening, lukt het niet zijn leven op de rit te krijgen. [minderjarige] ontwikkeling stagneert; hij gaat al vier jaar niet meer naar school, kampt met overgewicht en hij lijdt aan ernstige slaapapneu, waardoor nog een aantal operaties en onderzoeken zullen volgen. Ook is het de bedoeling dat [minderjarige] nog psychomotorische therapie gaat volgen, die reeds begin 2022, direct na zijn opname in ‘Yes We Can Clinics’, zou starten maar is uitgesteld tot na zijn operaties.
[minderjarige] heeft complexe problematiek en zal daarom tot aan zijn volwassenheid intensieve begeleiding en zorg nodig hebben.
Alle betrokkenen zijn het erover eens dat de plaatsing van [minderjarige] bij de pleegmoeder moet worden gecontinueerd en dat de banden tussen [minderjarige] , de moeder, de pleegmoeder en de voogdijwerker de laatste tijd redelijk goed zijn. [minderjarige] heeft vrijwel iedere dag contact met de moeder en logeert ook weleens bij haar. In het verleden is de relatie tussen de pleegmoeder en de moeder echter ook meerdere malen veel minder goed geweest. In het raadsrapport staat vermeld dat de strijd tussen de moeder en de pleegmoeder al lang duurt en het conflict erg diep zit. De strijd kan bij bepaalde gebeurtenissen ineens weer oplaaien, waardoor de situatie tussen de pleegmoeder en de moeder naar het oordeel van het hof nog steeds fragiel te noemen is. [minderjarige] bevindt zich in een loyaliteitsconflict tussen de moeder en de pleegmoeder en de moeizame relatie tussen hen blijft een complicerende factor. Anders dan de pleegmoeder is het hof van oordeel dat dit loyaliteitsconflict niet zal verdwijnen wanneer de voogdij bij de pleegmoeder wordt belegd. Het hof constateert dat de hulpverlening op dit moment veel vergt van [minderjarige] , de moeder en de pleegmoeder. Er moet veel geregeld worden voor [minderjarige] en er is veel extra ondersteuning nodig, gelet op zijn problematiek. Des te belangrijker is het dat de moeder en de pleegmoeder goed kunnen blijven samenwerken.
[minderjarige] heeft nare ervaringen met jeugdzorg en daarom heeft hij aangegeven tijdens het kindgesprek dat hij niet wil dat de GI de voogdij over hem krijgt. Hoewel deze wens van [minderjarige] begrijpelijk is gezien zijn verleden, is het hof met de raad van oordeel dat het belangrijk is dat een neutrale onafhankelijke instantie de regie voert. Het hof betrekt daarbij dat de huidige voogdijwerker, [X] , een goede band heeft met [minderjarige] . Hij gedoogt haar begeleiding en zijn weerstand lijkt voornamelijk te zien op het feit dat zij de GI vertegenwoordigt. [X] kent daarnaast alle betrokkenen en zij is gemotiveerd en bekwaam om dingen snel en goed voor [minderjarige] te regelen. Wel zal haar betrokkenheid met name zien op het bestendigen van een goede relatie tussen de moeder en pleegmoeder en minder op de hulpverlening, omdat [minderjarige] gezien zijn leeftijd een steeds grotere betrokkenheid krijgt bij de besluitvorming over hem.
Anders dan de pleegmoeder meent, is er in het geval zij met de voogdij over [minderjarige] wordt belast, in beginsel geen bemoeienis meer van de GI met [minderjarige] . De ondersteuning vanuit de GI valt in dat geval weg voor [minderjarige] , hetgeen niet wenselijk is. Een neutrale en professionele voogd kan de belangen van [minderjarige] behartigen en de beslissingen nemen die noodzakelijk zijn, maar met name ook de onderlinge relaties beschermen wanneer er (moeilijke) beslissingen genomen moeten worden. Ondersteuning vanuit een neutrale en professionele voogd is naar het oordeel van het hof dan ook wenselijk in deze situatie. Het hof zal daarom de benoeming van de GI als voogdes bekrachtigen.
5.9
De moeder heeft in het incidenteel hoger beroep in haar voorwaardelijke grief verzocht om in het geval dat wordt bepaald dat de GI niet langer de voogdij over [minderjarige] heeft, haar weer te belasten met het ouderlijk gezag over [minderjarige] . Omdat het hof zal bepalen dat de voogdij over [minderjarige] bij de GI belegd blijft, behoeft dit verzoek geen nadere bespreking.
5.1
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof in principaal en (voorwaardelijk) incidenteel appel:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. M.C. Schenkeveld en mr. G.W. Brands-Bottema, in tegenwoordigheid van M.S. de Boer als griffier en is op 27 december 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.