Het hof overweegt als volgt.
[minderjarige] heeft vanaf zijn geboorte al veel meegemaakt als gevolg van relatieproblemen tussen zijn ouders, persoonlijkheidsproblematiek bij zijn moeder en meerdere wisselingen van woonplek. Hij heeft onder andere in twee gezinshuizen verbleven, waar sprake is geweest van mishandeling [minderjarige] kampt met somberheid en loyaliteitsproblematiek en ondanks de inzet van verschillende hulpverlening, lukt het niet zijn leven op de rit te krijgen. [minderjarige] ontwikkeling stagneert; hij gaat al vier jaar niet meer naar school, kampt met overgewicht en hij lijdt aan ernstige slaapapneu, waardoor nog een aantal operaties en onderzoeken zullen volgen. Ook is het de bedoeling dat [minderjarige] nog psychomotorische therapie gaat volgen, die reeds begin 2022, direct na zijn opname in ‘Yes We Can Clinics’, zou starten maar is uitgesteld tot na zijn operaties.
[minderjarige] heeft complexe problematiek en zal daarom tot aan zijn volwassenheid intensieve begeleiding en zorg nodig hebben.
Alle betrokkenen zijn het erover eens dat de plaatsing van [minderjarige] bij de pleegmoeder moet worden gecontinueerd en dat de banden tussen [minderjarige] , de moeder, de pleegmoeder en de voogdijwerker de laatste tijd redelijk goed zijn. [minderjarige] heeft vrijwel iedere dag contact met de moeder en logeert ook weleens bij haar. In het verleden is de relatie tussen de pleegmoeder en de moeder echter ook meerdere malen veel minder goed geweest. In het raadsrapport staat vermeld dat de strijd tussen de moeder en de pleegmoeder al lang duurt en het conflict erg diep zit. De strijd kan bij bepaalde gebeurtenissen ineens weer oplaaien, waardoor de situatie tussen de pleegmoeder en de moeder naar het oordeel van het hof nog steeds fragiel te noemen is. [minderjarige] bevindt zich in een loyaliteitsconflict tussen de moeder en de pleegmoeder en de moeizame relatie tussen hen blijft een complicerende factor. Anders dan de pleegmoeder is het hof van oordeel dat dit loyaliteitsconflict niet zal verdwijnen wanneer de voogdij bij de pleegmoeder wordt belegd. Het hof constateert dat de hulpverlening op dit moment veel vergt van [minderjarige] , de moeder en de pleegmoeder. Er moet veel geregeld worden voor [minderjarige] en er is veel extra ondersteuning nodig, gelet op zijn problematiek. Des te belangrijker is het dat de moeder en de pleegmoeder goed kunnen blijven samenwerken.
[minderjarige] heeft nare ervaringen met jeugdzorg en daarom heeft hij aangegeven tijdens het kindgesprek dat hij niet wil dat de GI de voogdij over hem krijgt. Hoewel deze wens van [minderjarige] begrijpelijk is gezien zijn verleden, is het hof met de raad van oordeel dat het belangrijk is dat een neutrale onafhankelijke instantie de regie voert. Het hof betrekt daarbij dat de huidige voogdijwerker, [X] , een goede band heeft met [minderjarige] . Hij gedoogt haar begeleiding en zijn weerstand lijkt voornamelijk te zien op het feit dat zij de GI vertegenwoordigt. [X] kent daarnaast alle betrokkenen en zij is gemotiveerd en bekwaam om dingen snel en goed voor [minderjarige] te regelen. Wel zal haar betrokkenheid met name zien op het bestendigen van een goede relatie tussen de moeder en pleegmoeder en minder op de hulpverlening, omdat [minderjarige] gezien zijn leeftijd een steeds grotere betrokkenheid krijgt bij de besluitvorming over hem.
Anders dan de pleegmoeder meent, is er in het geval zij met de voogdij over [minderjarige] wordt belast, in beginsel geen bemoeienis meer van de GI met [minderjarige] . De ondersteuning vanuit de GI valt in dat geval weg voor [minderjarige] , hetgeen niet wenselijk is. Een neutrale en professionele voogd kan de belangen van [minderjarige] behartigen en de beslissingen nemen die noodzakelijk zijn, maar met name ook de onderlinge relaties beschermen wanneer er (moeilijke) beslissingen genomen moeten worden. Ondersteuning vanuit een neutrale en professionele voogd is naar het oordeel van het hof dan ook wenselijk in deze situatie. Het hof zal daarom de benoeming van de GI als voogdes bekrachtigen.