ECLI:NL:GHAMS:2022:3682

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 december 2022
Publicatiedatum
27 december 2022
Zaaknummer
200.309.416/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling en kinderalimentatie in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling en kinderalimentatie tussen de man en de vrouw, die samen twee minderjarige kinderen hebben. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 7 februari 2022 aangevochten, waarin een omgangsregeling was vastgesteld en een kinderalimentatie van € 285,- per maand was opgelegd. De man verzocht om een wijziging van de omgangsregeling, zodat de kinderen elke maandag en dinsdag bij hem verblijven en één weekend per maand, en om de kinderalimentatie te verlagen naar € 119,- per maand.

De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft verzocht de eerdere beschikking in stand te laten. Het hof heeft de belangen van beide ouders en de kinderen afgewogen. De man werkt in de horeca en heeft beperkte mogelijkheden om de kinderen in het weekend op te vangen, terwijl de vrouw na een verhuizing naar [plaats A] ook geen opvang meer heeft. Het hof heeft besloten om de omgangsregeling te wijzigen, zodat de kinderen om de week bij de man verblijven van vrijdag uit school tot maandag naar school, en in de andere week van maandag uit school tot woensdag naar school.

Wat betreft de kinderalimentatie heeft het hof de behoefte van de kinderen vastgesteld op € 287,- per maand, en de draagkracht van de man op € 323,- per maand. Na toepassing van een zorgkorting van 25% heeft het hof bepaald dat de man € 215,- per maand aan de vrouw moet betalen. De proceskosten zijn gecompenseerd, en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd voor wat betreft de omgangsregeling en de kinderalimentatie, en de nieuwe regeling vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.309.416/01
zaaknummer rechtbank: C/15/322275/FA RK 21-5540
beschikking van de meervoudige kamer van 27 december 2022 in de zaak van
[de man],
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M.R.P. Hoppenbrouwers te Amsterdam,
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.G.C. Smit te Zaandam.
Het hof heeft als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ) en
- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] )
(beide minderjarigen hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen).
Het hof heeft advies gevraagd aan:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van de zaak bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de zaak bij de rechtbank naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 7 februari 2022, uitgesproken onder het eerder genoemde zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De man is op 20 april 2022 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 7 februari 2022.
2.2
De vrouw heeft op 13 juni 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de man van 9 november 2022 met bijlagen, en
- een bericht van de zijde van de vrouw van 15 november 2022 met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 17 november 2022 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door mr. M.R.P. Hoppenbrouwers,
- de vrouw, bijgestaan door mr. P. Wieringa, die waarnam voor zijn kantoorgenoot mr. M.G.C. Smit,
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk.
Mr. Hoppenbrouwers heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.
2.5
De advocaten hebben op 6 december 2022 telefonisch aan het hof laten weten dat het niet is gelukt om het na de mondelinge behandeling alsnog eens te worden. Mr. Hoppenbrouwers heeft dit diezelfde dag ook per e-mail bevestigd.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) hebben tot in 2017 een relatie met elkaar gehad. Zij zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2014 te [plaats B] , en
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2016 te [plaats B] .
Partijen hebben niet samengewoond.
3.2.
De man heeft de kinderen erkend. De vrouw heeft alleen het gezag over de kinderen. De kinderen wonen bij de vrouw.
3.3
De vrouw heeft ook een bij haar wonend kind uit een andere relatie: [minderjarige 3] , geboren [in] 2020 te [plaats A] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is op verzoek van de vrouw:
- bepaald dat de kinderen bij de man verblijven elk weekend van vrijdag na school (of bij geen schooldag van vrijdag 14.00 uur) tot maandag naar school (of bij geen schooldag tot maandag 9.00 uur), in de kerstvakantie een week, in de voorjaarsvakantie drie dagen, in de meivakantie vier dagen en in de zomervakantie drie weken, en
- bepaald dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van 15 november 2021 € 285,- per maand moet betalen.
De man heeft in eerste aanleg geen verweer gevoerd.
4.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking:
- een omgangsregeling vast te stellen op grond waarvan de kinderen iedere maandag en dinsdag bij de man verblijven alsmede één weekend per maand van vrijdag uit school tot maandag naar school en dat de vakanties van de kinderen in onderling overleg tussen partijen worden verdeeld,
- de door de man te betalen kinderalimentatie met ingang van 15 november 2021, of een datum die het hof juist vindt, vast te stellen op € 119,- per maand, dan wel een ander bedrag dat het hof juist vindt.
4.3
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking in stand te laten en het hoger beroep ongegrond te verklaren, kosten rechtens.
4.4
Partijen hebben over en weer nadere voorstellen gedaan over de invulling van de omgangsregeling tijdens vakanties en feestdagen. Zij hebben het hof verzocht daarover een beslissing te nemen.

5.De motivering van de beslissing

Omgang
Wettelijk kader
5.1
Uit artikel 1:377a, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen (…) een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vaststelt.
Standpunten van partijen
de reguliere wekelijkse regeling
5.2
De man kan niet alle weekenden voor de kinderen zorgen. De man werkt in de horeca, is maandag en dinsdag vrij en werkt vooral in de weekenden. De man moet de kinderen daarom een groot deel van het weekend naar zijn moeder brengen, maar dat wil hij liever niet. Zijn moeder vindt het heel zwaar. De man wil bovendien zelf voor de kinderen kunnen zorgen als ze bij hem zijn. Dat is voor de kinderen ook een rustigere en stabielere situatie.
5.3
De vrouw wil dat de man alle weekenden voor de kinderen blijft zorgen. De kinderen zijn inmiddels gewend aan deze regeling. De regeling geeft de kinderen rust en regelmaat en het is prima dat ze dan grotendeels bij de moeder van de man zijn. Het is voor de kinderen niet goed om doordeweeks bij de man te verblijven, omdat de vrouw degene is die school, sport en medische zorg organiseert en begeleidt. De kinderen hebben bij de man geen slaapkamer of eigen plek om hun huiswerk te maken. Bovendien heeft de vrouw geen andere opvang en heeft zij inmiddels ook met de vader van [minderjarige 3] afgesproken dat deze in het weekend voor [minderjarige 3] zorgt. De vrouw wil in de weekenden zelf weer in de horeca kunnen werken.
Advies van de raad
5.4
De raad heeft geen advies gegeven over hoe de regeling er precies moet uitzien, maar wel benadrukt dat het voor de kinderen het beste is als de ouders alsnog samen een regeling afspreken. Voor de kinderen is het belangrijk dat de regeling voorspelbaar en duidelijk is. Ook is belangrijk dat de ouders beschikbaar zijn voor de kinderen als ze de zorg hebben, zodat de kinderen niet structureel bij een oma hoeven te logeren, aldus de raad.
Beoordeling door het hof
5.5
Het hof stelt voorop dat partijen het er over eens zijn dat er wekelijks omgang moet zijn tussen de man en de kinderen. Dat de woning van de man niet toereikend is voor omgang met de kinderen is onvoldoende gebleken. Het hof is het verder met de man eens dat hij de omgangstijd met de kinderen zoveel mogelijk zelf moet vormgeven en dat het in beginsel niet de bedoeling is dat zijn moeder daarin structureel moet bijspringen.
Voldoende is komen vast te staan dat het voor beide ouders lastig is om de kinderen in het weekend op te vangen. De man heeft een baan in de horeca en moet juist in het weekend vaak werken, omdat het dan het drukst is. De vrouw heeft na een recente verhuizing naar [plaats A] geen opvang meer voor de kinderen en weet, vanwege wachtlijsten, niet wanneer de kinderen wel weer naar de opvang kunnen. Ze heeft bovendien nog een jonger kind, [minderjarige 3] , dat nog niet naar school gaat en waar ze geen opvang voor heeft. Op de zitting heeft de vrouw verteld dat de vader van [minderjarige 3] tot nog toe niet voor haar zorgde, maar recent heeft gezegd dat hij in de weekenden voor [minderjarige 3] kan zorgen. De vrouw heeft nu geen baan, maar wil weer een baan zoeken in de horeca en in de weekenden kunnen werken. Zij verwacht zo weer het snelst aan betaald werk te kunnen komen en dat is, vanwege haar moeilijke financiële situatie, hard nodig.
5.6
Het hof is van oordeel dat het redelijk is om in gelijke mate aan de belangen van partijen tegemoet te komen door de weekenden te verdelen. Dit is ook meer in het belang van de kinderen, omdat hun vader een kleiner deel van de zorg aan zijn moeder hoeft uit te besteden. Het hof zal dan ook een regeling bepalen die beide ouders in de gelegenheid stelt om de helft van de weekenden te kunnen werken zonder de zorg voor de kinderen te hebben. De man zal om de week van vrijdag uit school tot maandag naar school voor de kinderen zorgen. In de andere week zal de man van maandag uit school tot woensdag naar school voor de kinderen zorgen.
vakanties en feestdagen
5.7
De vrouw heeft een aantal voorstellen gedaan om de omgang tijdens de vakanties duidelijker vast te leggen. Zij wenst het volgende:
- de kinderen zijn in de herfstvakantie twee extra dagen (buiten de reguliere regeling om) bij de man,
- de week dat de kinderen in de kerstvakantie bij de man zijn, moet Tweede Kerstdag omvatten,
- de kinderen zijn op Oud- en Nieuwjaarsdag het ene jaar bij de man en het andere bij de vrouw,
- de kinderen zijn op Koningsdag het ene jaar bij de man en het andere bij de vrouw,
- verjaardagen van de kinderen worden in onderling overleg en niet in bijzijn van beide ouders gevierd.
Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw benadrukt dat de man ook in de vakanties zijn verantwoordelijkheid in de zorg voor de kinderen moet nemen en dat betekent dat hij in de vakanties extra voor ze moet zorgen.
5.8
De man heeft op de zitting in hoger beroep voorgesteld dat de kinderen bij hem zijn:
buiten de reguliere regeling:
- gedurende twee dagen in de herfstvakantie,
- gedurende twee dagen in de voorjaarsvakantie,
- gedurende twee dagen in de meivakantie,
- gedurende drie weken in de zomervakantie, verdeeld over twee verschillende periodes met tenminste een week ertussen.
5.9
Op de zitting is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat de kinderen zowel op Oud- en Nieuwjaarsdag als op Koningsdag het ene jaar bij de man en het andere jaar bij de vrouw zijn. Ook zijn partijen het erover eens dat de kinderen in de herfstvakantie twee extra dagen en in de kerstvakantie een week, inclusief Tweede Kerstdag, bij de man zijn. Het hof zal aldus beslissen. Over de verjaardagen heeft de man zich niet uitgelaten, zodat het hof concludeert dat hij het eens is met het voorstel van de vrouw en geen belang bestaat bij een beslissing daarover.
Partijen zijn het niet eens over de verdeling van de voorjaarsvakantie, de meivakantie en de zomervakantie. Zoals ter zitting met partijen is besproken, zal het hof daarover beslissen.
Het hof zal een regeling vaststellen waarbij de man, naast de reguliere omgangsregeling, in de voorjaarsvakantie twee dagen extra voor de kinderen zorgt en in de meivakantie drie dagen extra. Op die manier worden ook die vakanties doordeweeks min of meer gelijk verdeeld. Het hof zal verder bepalen dat in de zomervakantie de kinderen drie weken aaneengesloten bij de man zullen verblijven. De man heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het voor hem niet mogelijk is om drie aaneengesloten weken voor de kinderen te zorgen. Door drie weken bij de ene en vervolgens drie weken bij de andere ouder te verblijven, is sprake van een duidelijke regeling, passend bij de leeftijd van de kinderen.
Kinderalimentatie
5.1
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
Ingangsdatum
5.11
De ouders hebben op de zitting verteld dat de man de kinderalimentatie die hij tot dat moment verschuldigd was, heeft betaald. De man heeft er op de zitting mee ingestemd dat het hof de kinderalimentatie opnieuw vaststelt met ingang van de datum van de beschikking. De kinderalimentatie tot aan de dag van deze beschikking blijft hetzelfde als de rechtbank in de bestreden beschikking heeft bepaald, zodat de vrouw geen alimentatie hoeft terug te betalen. Het hof zal dat deel van de bestreden beschikking bekrachtigen en de alimentatie opnieuw beoordelen met ingang van vandaag.
Hoogte behoefte kinderen
Standpunten van partijen
5.12
De man gaat op basis van het inkomen van de ouders in 2017 uit van een behoefte van € 276,- per maand (€ 138,- per kind per maand). De man stelt, onder verwijzing naar het Rapport Alimentatienormen 2022, dat de kosten voor kinderopvang niet behoefte verhogend zijn.
5.13
De vrouw stelt dat de man geen grief heeft gericht tegen de vaststelling van de behoefte. Daarom moet worden uitgegaan van de door de rechtbank vastgestelde behoefte van € 381,- per maand. De man is daarnaast in zijn berekening uitgegaan van een te laag inkomen van hemzelf. Ook moet rekening gehouden worden met netto kosten voor kinderopvang van € 110,92 per maand. Deze kosten zijn behoefte verhogend, aldus de vrouw.
Beoordeling door het hof
5.14
Uit het beroepschrift van de man blijkt voldoende dat hij heeft gegriefd tegen de hoogte van het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen (hierna: de behoefte). De rechtbank heeft de behoefte niet expliciet vastgesteld. De man heeft verzocht de kinderalimentatie op een ander bedrag vast te stellen. De man heeft daarbij in punt 19 en 20 van het beroepschrift verwezen naar een berekening waarin hij de behoefte heeft berekend en toegelicht dat hij is uitgegaan van het inkomen van de ouders in 2017. Het was daarom -ook voor de vrouw- kenbaar dat de grieven van de man ook betrekking hebben op de behoefte. De vrouw heeft bovendien in het verweerschrift gereageerd op de stellingen van de man over de hoogte van de behoefte. Het hof zal daarom de behoefte van de kinderen bepalen.
5.15
De ouders hebben nooit samen een huishouden gevormd. Het hof bepaalt de behoefte daarom op het gemiddelde van de behoefte op grond van de financiële situatie van de vrouw en de behoefte op grond van de financiële situatie van de man ten tijde van de relatie. Het hof gaat daarbij uit van het netto besteedbaar inkomen (hierna: NBI) van elk van de ouders ten tijde van het laatste jaar van hun relatie, namelijk 2017. Het NBI wordt vastgesteld door het bruto inkomen en het kindgebonden budget waarop bij dat inkomen aanspraak kan worden gemaakt, te verminderen met de belastingen en premies die daarover verschuldigd zijn. Het hof stelt vervolgens op basis daarvan de behoefte vast volgens de NIBUD-tabellen.
Hoewel het hof, net als de man, uitgaat van het inkomen van partijen in 2017, wijkt de berekening van het hof af van de berekening van de man. De man is uitgegaan van de in 2022 verschuldigde belastingen en premies, is uitgegaan van de hoogte van de uitkering van de vrouw in 2022 en heeft de behoefte niet geïndexeerd. Het hof baseert zich op de inkomens in 2017 en de in dat jaar verschuldigde belastingen en premies en zal de behoefte vervolgens indexeren naar 2022, omdat het hof de alimentatie per 27 december 2022 opnieuw vaststelt.
5.16
De man heeft een verklaring geregistreerd inkomen overgelegd waaruit een inkomen van € 14.552,- in 2017 blijkt. De vrouw heeft haar stelling dat het inkomen van de man in 2017 hoger is niet nader onderbouwd. Het hof gaat daarom uit van laatstgenoemd bedrag aan inkomen. Dat leidt, inclusief het daarbij behorende kindgebonden budget, tot een NBI van € 1.521,-. Het aantal kinderen en hun leeftijd in aanmerking genomen, leidt dat op basis van de tabel van 2017 tot een behoefte van € 295,- per maand.
5.17
De man en de vrouw zijn voor de behoefteberekening bij het inkomen van de vrouw beiden uitgegaan van een uitkering op grond van de Participatiewet. Het hof gaat er daarom bij de berekening eveneens vanuit dat de vrouw een uitkering op grond van de Participatiewet ontving. In 2017 bedroeg de uitkering voor een alleenstaande ouder afgerond € 983,- bruto per maand inclusief vakantiegeld. Dat leidt, inclusief het daarbij behorende kindgebonden budget, tot een NBI van € 1.238. De daarbij behorende behoefte van de kinderen is € 222,- per maand.
5.18
Het gemiddelde van het eigen aandeel van de ouders in de situatie bij de man respectievelijk de vrouw is € 258,-. De door de vrouw naar voren gebrachte opvangkosten zijn niet zo hoog dat sprake is van bijzondere kosten waardoor een correctie op de op deze wijze berekende behoefte moet plaatsvinden, nog daargelaten dat op de zitting is gebleken dat de kinderen nu niet naar de kinderopvang gaan. De behoefte van de kinderen, geïndexeerd naar 2022, bedraagt € 287,- per maand.
Draagkracht man
Standpunten van partijen
5.19
De man heeft zijn draagkracht berekend op grond van een maandsalaris van € 2.149,- exclusief vakantietoeslag. Dat leidt tot een NBI van € 2.005,- per maand en een draagkracht van € 268,- per maand. De man stelt niet structureel meer uren te kunnen werken dan 32 uur per week in verband met de zorg voor de kinderen. Op de zitting heeft de man toegelicht dat hij soms meer uren werkt en dat daarom rekening kan worden gehouden met gemiddeld
€ 100,- extra bruto inkomsten per maand.
5.2
De vrouw stelt dat de man in staat is om fulltime te werken. Zijn salaris moet daarom worden berekend op grond van 40-urige werkweek. Dat leidt tot een draagkracht van € 447,- per maand, aldus de vrouw.
Beoordeling door het hof
5.21
De man heeft vijf salarisspecificaties overgelegd uit 2022. Daaruit blijkt dat hij in februari en juli 2022 een bedrag uit meeruren heeft ontvangen. Het hof schat op grond daarvan dat de man gemiddeld € 175,- bruto meer verdient dan zijn maandsalaris van € 2.149,‑. Het hof gaat er daarom vanuit dat de man gemiddeld € 2.324,- bruto per maand verdient, exclusief vakantietoeslag. Dat leidt tot een NBI van € 2.117,- per maand.
5.22
De draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de formule 70% [NBI - (0,3 NBI + € 1.020,-)], nu het een NBI betreft dat hoger is dan € 1.720,- per maand. Deze benadering houdt in dat het draagkrachtloos inkomen wordt vastgesteld op 30% van het netto besteedbaar inkomen terzake van forfaitaire woonlasten vermeerderd met een bedrag van € 1.020,- aan overige lasten en dat van het bedrag, dat van het netto besteedbaar inkomen resteert na aftrek van dit draagkrachtloos inkomen, 70% beschikbaar is voor kinderalimentatie. Op grond van deze berekening heeft de man een draagkracht van € 323,- per maand.
Draagkracht vrouw
5.23
Op de zitting heeft de vrouw verteld dat zij geen salaris en geen uitkering ontvangt. De vrouw ontvangt uitsluitend toeslagen - waarvan nog moet blijken of zij hier ook recht op heeft - en de kinderalimentatie van de man. De man heeft dit niet betwist. Het hof neemt daarom aan de zijde van de vrouw geen draagkracht aan. Dat betekent dat een draagkrachtvergelijking achterwege kan blijven. Omdat de draagkracht van de man hoger is dan de behoefte van de kinderen, draagt de man het volledige eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen bij: € 287,- per maand.
Vermindering met de zorgkorting en verdiencapaciteit man
5.24
De man is uitgegaan van een zorgkorting van 25 %. De vrouw heeft dit niet betwist. Het hof zal daarom een percentage van 25% in aanmerking nemen. Het bedrag van de zorgkorting wordt volledig in mindering gebracht op het bedrag dat de man aan de vrouw dient te betalen aan kinderalimentatie, omdat de man voldoende draagkracht heeft om in de behoefte van de kinderen te voorzien. Dat leidt ertoe dat de man in totaal voor beide kinderen € 215,- per maand aan de vrouw moet betalen. Omdat de man in de volledige behoefte van de kinderen kan voorzien, kan het antwoord op de vraag of van hem kan worden gevergd zijn dienstverband uit te breiden, in het midden blijven.
Proceskosten
5.25
Het hof zal de proceskosten compenseren, gelet op de aard en de uitkomst van de procedure.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking, wat betreft de omgangsregeling en wat betreft de kinderalimentatie met ingang van 27 december 2022, en opnieuw beschikkende:
stelt een omgangsregeling tussen de man en de kinderen vast, inhoudende:
- de kinderen zijn de ene week van vrijdag uit school tot maandag naar school bij de man, en de kinderen zijn de andere week van maandag uit school tot woensdag naar school bij de man;
- de kinderen zijn op Oud- en Nieuwjaarsdag en op Koningsdag het ene jaar bij de man en het andere jaar bij de vrouw;
- de kinderen zijn in de kerstvakantie een week, inclusief Tweede Kerstdag, bij de man;
- de kinderen zijn, naast bovenstaande reguliere wekelijkse regeling, in de herfstvakantie en de voorjaarsvakantie twee dagen extra en in de meivakantie drie dagen extra bij de man, en
- de kinderen zijn in de zomervakantie drie aaneengesloten weken bij de man;
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 27 december 2022 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 215,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bekrachtigt de beschikking voor het overige;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van deze procedure in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. A.N. van de Beek en mr. J. Kloosterhuis, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker als griffier en is op 27 december 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.