ECLI:NL:GHAMS:2022:3678

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 december 2022
Publicatiedatum
27 december 2022
Zaaknummer
200.314.108/ 01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van gezinsbescherming en ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, is het niet eens met de verlenging van de ondertoezichtstelling die door de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers (GI) was verzocht. De moeder stelt dat er geen sprake meer is van een ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige] en dat zij voldoet aan de voorwaarden die door de GI zijn gesteld. De GI en de vader van [minderjarige] zijn echter van mening dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft vanwege de traumaverwerking en het contactherstel met de vader. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook zijn zorgen geuit over de opvoedsituatie bij de moeder en de ontwikkeling van [minderjarige]. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet heeft kunnen overtuigen dat de hulpverlening zonder gedwongen kader voldoende zal zijn. Gezien de omstandigheden en de noodzaak voor verdere hulpverlening heeft het hof besloten de ondertoezichtstelling te verlengen tot 18 mei 2023, en de beschikking van de kinderrechter te bekrachtigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.314.108/ 01
zaaknummer rechtbank: C/15/326014 / JU RK 22-403
beschikking van de meervoudige kamer van 27 december 2022 inzake
[de moeder],
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I.M. Thieme te Zaandam,
en
de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbenden is aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem) (hierna: de kinderrechter) van 3 mei 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 27 juli 2022 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 3 mei 2022.
2.2
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met de minderjarige [minderjarige] gesproken. Van dat gesprek heeft hij ter zitting een samenvatting gegeven.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 26 oktober 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een medewerker van de GI;
- mevrouw D.M. van Dijk namens de raad.
Tevens is verschenen [de vader] (hierna: de vader) die als informant door het hof is gehoord.

3.De feiten

3.1
Uit de (eind 2010 verbroken) relatie van de moeder en de vader is [minderjarige] geboren [in] 2010. De moeder oefent alleen het gezag uit over [minderjarige] . [minderjarige] woont bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van 18 mei 2021 heeft de kinderrechter [minderjarige] voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld van de GI.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, overeenkomstig het verzoek van de GI, de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 18 mei 2023.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de GI af te wijzen.
4.3
De GI heeft ter zitting in hoger beroep – naar het hof begrijpt – verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
Standpunt van de moeder
5.2
De moeder was het in 2021 eens met de ondertoezichtstelling van [minderjarige] , maar zij staat niet achter de verlenging daarvan. De moeder stelt dat geen sprake meer is van een ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] , laat staan van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. De GI heeft in mei 2022 een aantal voorwaarden geformuleerd en de moeder stelt dat zij aan alle voorwaarden voldoet. Zo voert zij aan dat zij beschikt over voldoende opvoedvaardigheden en zij verwijst in dat verband naar de constatering door Jeugdbescherming [plaats B] in 2012 en de informatie van de huisarts in het gezinsplan van destijds. De moeder stelt verder dat zij voldoende draagkracht heeft en dat zij al langere tijd geen drugs meer gebruikt. Zij werkt voorts mee aan de hulpverlening. Zo verschijnt zij op afspraken, laat zij hulpverleners binnen, met uitzondering van de keer dat haar huis vol administratie lag. De moeder volgt de adviezen en tips van de hulpverleners op en is open over haar verslavingsproblematiek. Zij weet wat zij moet doen bij een terugval, al is dat niet meer aan de orde. Zij praat eens per twee weken met een hulpverlener van het sociaal wijkteam naar aanleiding van haar psychische problematiek, haar financiële situatie en haar dagbesteding. Daar staat tegenover dat de gezinsvoogd in een jaar tijd slechts eenmaal een bezoek heeft gebracht aan [minderjarige] en de moeder.
[minderjarige] heeft hulp gehad van Arkin, maar dat wilde zij niet meer. Vervolgens is Nicare betrokken. Dat het Nicare lastig lukt om [minderjarige] te spreken te krijgen, ligt niet aan onwil van de moeder, maar aan een planningsprobleem bij Nicare: zij komen onaangekondigd langs en nemen het de moeder vervolgens kwalijk dat [minderjarige] niet thuis is.
De moeder is in staat om emotionele en affectieve aandacht aan [minderjarige] te geven en om haar te motiveren, stimuleren en ondersteunen bij haar schoolgang. Achteraf is het niet juist gebleken dat [minderjarige] een schoolachterstand van twee jaar had; zij gaat nu zelfs de havo doen. De moeder belast [minderjarige] niet meer met haar zorgen, emoties en problemen.
Tot slot geeft de moeder [minderjarige] emotionele toestemming voor contact met de vader en zijn familie, maar [minderjarige] wil dat nu zelf niet. Zij moet niet worden gedwongen. Zonder inmenging van de GI heeft [minderjarige] contact met haar grootmoeder van vaderszijde via telefoon en WhatsApp. De moeder wijst er nog op dat het enkele feit dat geen omgang plaatsvindt volgens vaste jurisprudentie niet per definitie leidt tot een zodanige ontwikkelingsbedreiging dat een ondertoezichtstelling gerechtvaardigd is.
Standpunt van de GI
5.3
De GI heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat het belang van een ondertoezichtstelling is gelegen in traumaverwerking voor [minderjarige] en contactherstel met de vader. In het vrijwillige kader zal de moeder hieraan zeer waarschijnlijk niet meewerken nu het zelfs in het gedwongen kader niet of nauwelijks lukt om een hulpverleningsrelatie op te bouwen. Aan de moeder is in mei 2022 de voorwaarde gesteld dat zij meewerkt aan de hulpverlening, maar toch slaagt Nicare er niet in bij de moeder binnen te komen. De moeder kwam telkens met verschillende redenen, waarop Nicare besloot onaangekondigd langs te gaan. Ook die bezoeken hebben nergens toe geleid. Door de jaren heen is de moeder keer op keer niet trouw aan afspraken. Recentelijk is een aanvraag ingediend voor hulp van Praktijk Irene Heim waarbij ook een rol is weggelegd voor de vader. De GI vreest dat de moeder niet zal meewerken aan die gesprekken indien er geen gedwongen kader meer is.
Standpunt van de vader
5.4
De vader heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij achter de (verlenging van de ) ondertoezichtstelling van [minderjarige] staat. Hij voelt zich steeds meer uit beeld gewerkt door de moeder. De vader heeft er geen enkel vertrouwen in dat hulpverlening en contactherstel van de grond zullen komen in het vrijwillige kader.
Advies van de raad
5.5
De raad heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat de ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] nog onverminderd aanwezig is: er zijn zorgen over haar en er is onvoldoende zicht op de opvoedsituatie bij de moeder. [minderjarige] heeft een zeer negatief vaderbeeld, zij heeft geen contact met de vader en zij is ervan overtuigd dat hij haar seksueel misbruikt heeft. [minderjarige] heeft een trauma. Intussen is de vrijwillige hulpverlening onvoldoende van de grond gekomen. Aan de gronden voor een ondertoezichtstelling is dus voldaan, maar de raad ziet ook dat deze maatregel tot nu toe weinig heeft opgeleverd. Het is dan ook de vraag of een ondertoezichtstelling het juiste middel is om [minderjarige] te helpen of dat die hulp slechts weerstand oproept. Wellicht is het goed om de ondertoezichtstelling te verlengen voor zolang als het duurt om de eerste contacten met Praktijk Irene Heim te leggen aldus de raad.
Oordeel van het hof
5.6
Uit de stukken maakt het hof op dat de aanleiding voor de ondertoezichtstelling lag in meerdere problemen, waaronder de verslavingsproblematiek van beide ouders, het door de vader gepleegde huiselijk geweld en de verdenking van de vader van seksueel misbruik van [minderjarige] . Daarnaast belastte de moeder [minderjarige] met volwassenenzaken, was er veel wantrouwen tussen de ouders en leed [minderjarige] aan trauma en angsten. De hulpverlening in het vrijwillige kader kwam bovendien niet goed van de grond.
De moeder was het destijds eens met de ondertoezichtstelling, maar inmiddels vindt zij die niet meer nodig omdat het volgens haar goed gaat met [minderjarige] . Het hof acht het positief dat het goed gaat met [minderjarige] op school. [minderjarige] heeft echter nog meer hulp nodig. Als gevolg van de traumatherapie bij Arkin zijn haar angstklachten sterk verminderd, maar niet weg. Niet duidelijk is voorts wat het met [minderjarige] doet dat zij haar vader sinds 2018 niet meer heeft gezien en dat zij een negatief beeld van hem heeft. In zijn rapport van 8 april 2021 zegt de raad dat dit negatieve beeld consequenties kan hebben voor het zelfbeeld en de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] .
In feite heeft de moeder niet weersproken dat [minderjarige] verdere behandeling behoeft. De moeder stelt dat zij bereid is aan elke vorm van hulpverlening mee te werken. In de praktijk blijken er daarbij vraagtekens te stellen. Zij heeft het hof er niet van overtuigd dat het buiten haar schuld ligt dat de hulpverlening tot nu toe niet voldoende van de grond is gekomen. Eerdere trajecten verliepen immers ook moeizaam. Zo blijkt uit het eerder genoemde raadsrapport onder andere dat de behandeling van [minderjarige] bij Arkin werd gekenmerkt door veel afzeggingen en dat het intensieve behandeltraject van de moeder zelf in 2020 niet goed van de grond is gekomen. In de afgelopen periode is Nicare er niet in geslaagd om met de moeder in gesprek te komen.
Thans zal een traject bij Praktijk Irene Heim starten waarvoor de moeder in oktober 2022 een intakegesprek heeft gehad. De moeder dient [minderjarige] actief te stimuleren tot deelname aan dit traject en het hof heeft er onvoldoende vertrouwen in dat zij dat zal doen zonder het gedwongen kader van een ondertoezichtstelling. De verantwoordelijkheid voor het organiseren van hulp dient niet bij [minderjarige] zelf te worden gelegd, maar ligt bij de moeder. Het hof acht het daarom noodzakelijk dat [minderjarige] in ieder geval voor de duur van de gesprekken met Irene Heim onder toezicht gesteld blijft. Ervan uitgaande dat daarmee enige tijd gemoeid gaat, ziet het hof geen aanleiding om de verlenging van de ondertoezichtstelling in duur te beperken. De maatregel loopt thans tot 18 mei 2023 en niet aannemelijk is dat [minderjarige] voordien bovenstaand traject zal hebben afgerond.
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat nog aan de gronden van artikel 1:255 lid 1 BW wordt voldaan en dus zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
5.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
gelast de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem), afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. G.W. Brands-Bottema en mr. M. Perfors, in tegenwoordigheid van mr. F.J.E. van Geijn als griffier en is op 27 december 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.