ECLI:NL:GHAMS:2022:3675

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 december 2022
Publicatiedatum
27 december 2022
Zaaknummer
200.316.640/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van de Jeugdwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de uithuisplaatsing van drie minderjarigen, geboren uit het huwelijk van de moeder en de vader. De moeder, die in hoger beroep is gekomen, verzoekt om vernietiging van de eerdere beschikking van de rechtbank die de uithuisplaatsing heeft verlengd. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats B] (GI) is verweerder in deze procedure. De kinderen staan sinds 2016 onder toezicht van de GI en zijn in 2020 uit huis geplaatst. De moeder heeft aangegeven bereid te zijn om samen te werken met de GI, maar voelt zich niet gehoord en is ontevreden over de geboden hulpverlening. De vader heeft ook zijn onvrede geuit over de gang van zaken en de beperkte omgang met de kinderen. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders onvoldoende gebruik hebben gemaakt van de geboden hulpverlening en dat de kinderen momenteel in een gezinshuis verblijven waar zij zich positief ontwikkelen. Het hof heeft geoordeeld dat de verlenging van de uithuisplaatsing tot 1 december 2022 terecht is, omdat de ouders niet in staat zijn gebleken om een stabiele en veilige opvoedsituatie te bieden. De beslissing van de rechtbank is bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.316.640/01
zaaknummer rechtbank: C/15/320694 / JU RK 21-1793
beschikking van de meervoudige kamer van 27 december 2022 in de zaak van
[de moeder],
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Ben Ahmed te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats B] ,
gevestigd te [plaats B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader).
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] );
- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] );
- de minderjarige [minderjarige 3] (hierna: [minderjarige 3] );
- de gezinshuisouders van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) (hierna: de rechtbank) van 23 juni 2022.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 21 september 2022 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 23 juni 2022.
2.2
De GI heeft op 15 november 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
De zaak is op 28 november 2022 gelijktijdig met de zaak met zaaknummer 200.317.630/01 ter zitting behandeld. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de gezinsmanager namens de GI;
- mevrouw D.M. van Dijk namens de raad;
- de vader.
De gezinshuisouders zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
[X] is als informant door het hof opgeroepen. Zij heeft het hof bericht niet ter zitting te verschijnen, omdat [X] de moeder (en de vader) niet meer ondersteunt sinds 14 augustus 2022.

3.De feiten

3.1
Uit het huwelijk van de moeder en de vader zijn geboren:
- [minderjarige 1] [in] 2012,
- [minderjarige 2] [in] 2015 en
- [minderjarige 3] [in] 2018 (hierna gezamenlijk: de kinderen).
3.2
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan sinds 1 december 2016 onder toezicht van de GI. De maatregel is nadien telkens verlengd, laatstelijk tot 1 december 2022.
Bij beschikking van 20 november 2020 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een gezinshuis verleend (nadat zij eerder circa twee jaar bij hun grootouders van vaderszijde hadden gewoond, tot oktober 2018, waarvan een deel van de tijd samen met de moeder).
[minderjarige 3] is op 23 november 2020 voorlopig en op 15 februari 2021 definitief onder toezicht gesteld. Op 20 november 2020 is hij uit huis geplaatst.
De kinderen verblijven sinds november 2020 in het huidige gezinshuis.
3.3
Bij beschikking van 13 juli 2022 van de rechtbank is het ouderlijk gezag van de moeder en de vader over de kinderen beëindigd, met benoeming van de GI tot voogd over de kinderen. De moeder is van die beschikking in hoger beroep gekomen (200.317.630/01).

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is op verzoek van de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een gezinshuis verlengd tot 1 december 2022.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de GI af te wijzen, althans de machtiging tot uithuisplaatsing in duur te beperken.
4.3
De GI verzoekt de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Standpunten van partijen
5.1
De moeder is het niet eens met de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen. Zij betoogt dat een dergelijke maatregel alleen in uiterste gevallen en zo kort mogelijk moet worden ingezet. De GI onderzoekt echter niet met welke vorm van hulpverlening de kinderen terug naar huis kunnen. De moeder is gemotiveerd om mee te werken met de GI en de overige hulpverleners, maar zij voelt zich niet gehoord door de GI. Zij wordt ook niet voldoende op de hoogte gehouden; zo heeft de moeder niet de uitslag van de psychologische onderzoeken van de kinderen ontvangen.
De omgang tussen de moeder en de kinderen verloopt stabiel en ontspannen, maar deze contacten worden in frequentie beperkt zonder dat aan de moeder is uitgelegd waarom.
Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder naar voren gebracht dat zij steeds bereid is om samen te werken met de GI, maar onder andere door de vele wisselingen van gezinsmanagers is er onvoldoende hulp van de grond gekomen. De moeder is ervan overtuigd dat zij met de juiste hulp, zoals van de Omring of Philadelphia, de kinderen weer bij zich thuis kan hebben. Ook haar schoonouders kunnen haar en de vader ondersteunen. Indien de kinderen stapsgewijs worden teruggeplaatst, kan de moeder samen met de vader bewijzen dat zij in staat zijn hun kinderen te verzorgen en op te voeden.
5.2
De GI heeft in haar verweerschrift uitgebreid de voorgeschiedenis geschetst, startend in 2016 toen de GI bij het gezin betrokken raakte. Er zijn meerdere zorgmeldingen gedaan over het agressieve gedrag van de vader. De GI heeft zelf ook te maken gekregen met grensoverschrijdend gedrag van de vader (onder andere dreigende, racistische taal). De moeder heeft de kinderen onvoldoende kunnen beschermen tegen de (verbale en fysieke) agressie van de vader. Zij heeft de neiging het voor de vader op te nemen en beide ouders ontkennen dat er huiselijk geweld heeft plaatsgevonden, ondanks dat de kinderen zelf ook in het gezinshuis verhalen hebben verteld over dat geweld. Het is schadelijk voor de kinderen dat zij op dit vlak niet worden erkend.
Door NIKA is in 2018 gezien dat de moeder leerbaar is en dat haar schadelijke oudergedrag was afgenomen. Mede daarom zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] na bijna twee jaar bij hun grootouders te hebben verbleven met begeleiding teruggeplaatst. De spanningen liepen echter (bij de vader) opnieuw op en er kwamen weer zorgmeldingen binnen. Bij een huisbezoek werd gezien dat de moeder overbelast was. De hulpverlening kwam niet van de grond. Vooral de vader wilde niet meewerken en was agressief.
Van meet af aan loopt vooral de samenwerking met de vader moeizaam. Hij wil aan vrijwel niets meewerken. Daardoor is er geen inzicht ontstaan in de persoonlijke problemen van de ouders en heeft er nauwelijks hulpverlening kunnen starten.
Het gezinshuis geeft aan dat alle drie de kinderen gespecialiseerde zorg en een traumasensitieve aanpak nodig hebben. Alle drie maken bij de gezinshuisouders een positieve ontwikkeling door waarin stabiliteit, rust en voorspelbaarheid naast veiligheid belangrijke ankers zijn
In reactie op het beroepschrift van de moeder stelt de GI dat beide ouders voor onveilige situaties hebben gezorgd, de kinderen onvoldoende hebben gestimuleerd en dat zij niet hebben gehandeld naar de behoeften van de kinderen. De vader laat daarnaast zien zich niet aan veiligheidsafspraken te willen of kunnen houden. Zonder inzicht in de problematiek van de ouders en de benodigde hulpverlening acht de GI het niet mogelijk dat de ouders de kinderen weer verzorgen en opvoeden.
5.3
De vader heeft ter zitting in hoger beroep zijn onvrede geuit over de gang van zaken waarbij er al talloze gezinsmanagers bij het gezin zijn betrokken en hij al drie jaar geen omgang heeft met de kinderen. Ook het afgesproken telefonische contact tussen de vader en de kinderen komt moeizaam van de grond door toedoen van de GI. De vader en de moeder hebben meermaals een akkoord gegeven voor door de GI voorgestelde hulp, maar steeds werd deze niet gestart en werd de gezinsmanager vervangen. De vader is het eens met de moeder en wil dat de kinderen weer thuis komen wonen.
5.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. De ouders hebben onvoldoende gebruik gemaakt van de aangeboden hulpverlening en zij blijven strijd voeren. Het perspectief van de kinderen ligt bij de gezinshuisouders.
Wettelijk kader
5.5
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Op grond van artikel 1:265c, tweede lid BW kan de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar worden verlengd
Oordeel van het hof
5.6
Beoordeeld moet worden of de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen terecht tot 1 december 2022 is verlengd. Het hof is van oordeel dat dit het geval is en heeft daarvoor de volgende redenen.
Voordat de kinderen uit huis geplaatst waren ging het niet goed met hen. Dat uitte zich in het gedrag van alle drie de kinderen. Er waren meerdere signalen van onveilig gedrag en agressie van de vader naar de kinderen en van de vader naar de moeder. De moeder kon de kinderen daar onvoldoende tegen beschermen. De ouders hebben in het verleden hulp gehad van verschillende instanties. Het hof constateert dat de ouders en de GI een tegengestelde lezing hebben van de oorzaak van het niet starten van de hulpverlening: volgens de ouders zijn zij bereidwillig en coöperatief en laat de GI het keer op keer afweten en volgens de GI tonen de ouders een patroon waarbij hulpverlening niet wordt gestart of voortijdig wordt afgebroken vanwege de opstelling van de ouders en de voorwaarden die zij stellen. Aannemelijk is dat de opeenvolgende wisselingen van gezinsmanagers bij de GI niet bevorderlijk hebben gewerkt voor de samenwerking en de continuïteit, maar uit het dossier blijkt ook dat de GI wel degelijk hulpverlening heeft ingezet en dat die herhaaldelijk niet is gestart of is afgebroken, met name door toedoen van de vader. Zo heeft de vader de samenwerking met Koel & Co stopgezet en is de Omring blijkens een email van 19 november 2020 niet gestart, omdat de vader in een telefoongesprek met de klantenservice van de Omring dreigende en discriminerende uitspraken deed en hij vervolgens in een SMS-gesprek met de Omring stelde dat hij de medewerker van de Omring niet binnen zou laten.
In zijn beschikking van 26 oktober 2021 heeft dit hof op een rij gezet welke hulpverlening is gestaakt dan wel niet is gestart, te weten behandeling bij GGZ Noord-Holland-Noord, begeleiding door Parlan van de omgang, hulpverlening van de Blijf Groep en inzet van de Thuiscoach en de SPV’er. Herhaaldelijk is sprake geweest van agressie en dreigende taal van de vader die de samenwerking onmogelijk maakten.
De moeder en de vader hebben, nadat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] waren teruggeplaatst in oktober 2018, kunnen laten zien of zij de kinderen kunnen bieden wat zij nodig hebben. Door NIKA werd gezien dat de moeder leerbaar en reflectief is en dat beide ouders meer inzicht toonden. De moeder kan zich echter moeilijk los maken van de standpunten en het gedrag van de vader. Na enkele maanden bleek dat de thuissituatie weer zeer gespannen was. Geprobeerd is om rust te brengen door de vader bij zijn ouders te laten wonen. In november 2020 waren de zorgen over de veiligheid en de ontwikkeling van de kinderen echter dermate groot dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] opnieuw, en [minderjarige 3] voor het eerst, uit huis werden geplaatst.
Sindsdien hebben de kinderen zich positief ontwikkeld. Ter zitting in hoger beroep heeft de GI verklaard dat het goed gaat met de kinderen; zij worden behandeld voor hun trauma’s en zij hechten zich aan de gezinshuisouders. [minderjarige 2] heeft minder last van angsten en ‘night terrors’, en ook [minderjarige 1] komt meer rot rust en is minder overprikkeld. Het hof herhaalt zijn overweging uit de beschikking van 26 oktober 2021 dat de kinderen niet aan het risico van een mislukte thuisplaatsing moeten worden blootgesteld, zeker [minderjarige 1] en [minderjarige 2] die al een thuisplaatsing hebben meegemaakt en na twee jaar toch weer uit huis zijn geplaatst. De kinderen worstelen met structurele problematiek. Zij moeten daarbij hulp krijgen en de ingezette positieve lijn voort kunnen zetten. Niet aannemelijk is dat dit zal lukken als zij weer bij de moeder wonen. De moeder zou met tijd en hulp wellicht in staat zijn te groeien in haar opvoedvaardigheden, maar zij wordt geremd in die groei door haar steun aan de vader. Hij twijfelt zelf niet aan zijn opvoedvaardigheden, zo is gebleken uit het onderzoek van NIKA in 2018. De vader is dan ook niet werkelijk gemotiveerd om mee te werken aan hulpverlening en blijft daarom weerstand tonen. Als gevolg van haar steun aan de vader laat ook de moeder weerstand zien jegens de hulpverleners en brengt zij daarmee de veiligheid van de kinderen in gevaar. Zij en de vader doen hun best en zetten zich in voor hun kinderen, maar het hof is nog steeds van oordeel dat het niet aannemelijk is dat zij een stabiele en langdurige hulpverleningsrelatie kunnen aangaan waarbij rust, ontwikkelingsmogelijkheden en veiligheid van de kinderen voorop staan. De ouders blijven altijd een rol spelen in het leven van hun kinderen. Gezocht moet worden naar een goede manier om in het belang van de kinderen daar invulling aan te geven. Het contact tussen de moeder en de kinderen is op dit moment nog beperkt tot één maal per maand fysiek enkele uren en één maal per twee weken videobellen. Er is wel contact met opa en oma. Het is belangrijk het hechtingsproces met de gezinshuisouders verder te ontwikkelen naast de rol die de ouders in kunnen innemen.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank terecht en op goede gronden de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen heeft verlengd tot 1 december 2022.
5.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. A.N. van de Beek en mr. W.F. Groos, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 27 december 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.