ECLI:NL:GHAMS:2022:3673

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 december 2022
Publicatiedatum
27 december 2022
Zaaknummer
200.317.630/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en verlenging uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar drie minderjarige kinderen. De moeder had in hoger beroep beroep aangetekend tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 13 juli 2022, waarin het ouderlijk gezag was beëindigd en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats B] tot voogd was benoemd. De kinderen, geboren in 2012, 2015 en 2018, stonden sinds 2016 onder toezicht van de GI en zijn in 2020 uit huis geplaatst vanwege zorgen over de veiligheid en ontwikkeling van de kinderen, die blootgesteld waren aan agressie van de vader. De moeder stelde dat zij leerbaar was en bereid om hulp te aanvaarden, en verzocht om haar gezag te behouden. De raad voor de Kinderbescherming, verweerder in deze zaak, voerde aan dat de ouders niet in staat waren om de kinderen te beschermen en dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was voor hun ontwikkeling. Het hof oordeelde dat de gronden voor gezagsbeëindiging waren vervuld, omdat de kinderen in hun ontwikkeling ernstig werden bedreigd en de ouders niet in staat waren om de verantwoordelijkheid voor hun verzorging en opvoeding te dragen. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd, en het hof benadrukte het belang van stabiliteit en duidelijkheid voor de kinderen in hun huidige opvoedsituatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.317.630/01
zaaknummer rechtbank: C/15/328392 / FA RK 22-2397
beschikking van de meervoudige kamer van 27 december 2022 in de zaak van
[de moeder],
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Ben Ahmed te Rotterdam,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader).
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] );
- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] );
- de minderjarige [minderjarige 3] (hierna: [minderjarige 3] );
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats B] (hierna: de GI);
- de gezinshuisouders van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) (hierna: de rechtbank) van 13 juli 2022.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 11 oktober 2022 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 13 juli 2022.
2.2
De raad heeft op 18 november 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
De zaak is op 28 november 2022 gelijktijdig met de zaak met zaaknummer 200.316.640/01 (verlenging machtiging uithuisplaatsing) behandeld. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de gezinsmanager namens de GI;
- mevrouw D.M. van Dijk namens de raad;
- de vader.
De gezinshuisouders zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
[X] is als informant door het hof opgeroepen. Zij heeft het hof bericht niet ter zitting te verschijnen, omdat [X] de moeder (en de vader) niet meer ondersteunt sinds 14 augustus 2022.

3.De feiten

3.1
Uit het huwelijk van de moeder en de vader zijn geboren:
- [minderjarige 1] [in] 2012,
- [minderjarige 2] [in] 2015 en
- [minderjarige 3] [in] 2018 (hierna gezamenlijk: de kinderen).
3.2
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan sinds 1 december 2016 onder toezicht van de GI. De maatregel is nadien telkens verlengd en gold tot 1 december 2022.
Bij beschikking van 20 november 2020 is een machtiging tot hun uithuisplaatsing verleend (nadat zij eerder circa twee jaar bij hun grootouders van vaderszijde hadden gewoond, tot oktober 2018).
[minderjarige 3] is op 23 november 2020 voorlopig en op 15 februari 2021 definitief onder toezicht gesteld. Op 20 november 2020 is hij uit huis geplaatst.
De kinderen verblijven sinds november 2020 in het huidige gezinshuis.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking van 13 juli 2022 is op verzoek van de raad het ouderlijk gezag van de moeder en de vader over de kinderen beëindigd, met benoeming van de GI tot voogd over de kinderen.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, - naar het hof begrijpt – het inleidend verzoek van de raad ten aanzien van de beëindiging van haar gezag af te wijzen.
4.3
De raad verzoekt de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2
De moeder stelt dat niet aan de gronden voor gezagsbeëindiging is voldaan, omdat tijdens de begeleide omgang is gebleken dat zij leerbaar is en dat zij bereid is hulp te aanvaarden. De moeder kan de verantwoordelijkheid voor de kinderen op enig moment weer aan. Daartoe is wel nodig dat de GI haar betrekt bij de kinderen en dat de GI de moeder laat weten wat van haar wordt verwacht. De GI dient te onderzoeken met welke hulp de kinderen naar huis kunnen. De moeder is het voorts oneens met de beperking van de frequentie van de omgang, die immers goed verloopt. De moeder wil haar moederrol behouden en het liefst wil zij dat de kinderen weer bij haar wonen. Tot dat zover is, wil zij een stem hebben in de beslissingen over de kinderen, waarbij zij erop wijst dat zij noodzakelijke beslissingen niet in de weg staat.
5.3
De raad voert aan dat de ouders een uithuisplaatsing ondanks de inzet van hulpverlening niet hebben kunnen voorkomen. De kinderen zijn blootgesteld aan agressie van de vader, waartegen de moeder hen niet heeft kunnen beschermen, met als gevolg ontwikkelingsproblemen. Uit het in 2021 door Om Mij verrichte perspectiefonderzoek is naar voren gekomen dat het perspectief van de kinderen niet bij de ouders ligt. In het gezinshuis laten de kinderen groei zien; er wordt daar tegemoet gekomen aan hun behoeften. Het zal de ontwikkeling van de kinderen schaden als de ouders met het gezag belast blijven. Het zal leiden tot onrust, omdat de ouders zich verzetten tegen de uithuisplaatsing. Zij hebben bovendien een aantal keer hun toestemming voor hulpverlening aan de kinderen geweigerd waardoor die niet of (te) laat kon worden gestart. Het lukt de ouders niet om het belang van de kinderen boven hun visieverschil te stellen. Voor de kinderen is het van belang dat zij duidelijkheid krijgen over hun perspectief.
Ter zitting in hoger beroep heeft de raad begrip getoond voor de wens van de moeder om haar gezag te behouden. Door die wens alsook de wens om de kinderen weer thuisgeplaatst te krijgen, blijft er echter spanning bestaan voor de kinderen. Dat werkt verstorend. Als de kinderen meer duidelijkheid krijgen, kunnen zij beter toekomen aan hun ontwikkelingstaken. Bovendien bevordert die duidelijkheid hun hechting aan de gezinshuisouders. Ook als de moeder geen gezag meer heeft, behoudt zij haar rol als moeder (op afstand).
5.4
De vader sluit zich – naar het hof begrijpt – bij het standpunt van de moeder aan.
5.5
De GI heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat een thuisplaatsing van de kinderen niet meer aan de orde is. De kinderen ontwikkelen zich goed bij de gezinshuisouders. Dat neemt niet weg dat de ouders een rol dienen te blijven spelen in het leven van de kinderen. De GI is nog zoekende naar de invulling van die rol en neemt daarbij de reactie van de kinderen op het contact als leidraad. De GI betrekt daarbij dat die reactie mogelijk niet (alleen) verband houdt met het bezoek van de moeder, maar (ook) met de drukte rond de feestdagen.
5.6
Het hof stelt vast dat de kinderen twee jaar geleden uit huis zijn geplaatst (in het geval van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de tweede keer), kort gezegd omdat sprake was van verbale en fysieke agressie door de vader, waartegen de moeder de kinderen onvoldoende kon beschermen. De kinderen hebben een ontwikkelingsachterstand opgelopen en bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is mogelijk ook sprake van een trauma.
De GI is sinds 2016 betrokken en heeft herhaaldelijk hulpverlening ingezet, onder andere van de GGZ, Parlan en de Omring. Deze hulp kwam ofwel niet op gang ofwel werd voortijdig gestopt, meestal vanwege de houding van de vader. Hij uitte zich agressief en dreigend en stelde eisen en voorwaarden die niet te verenigen waren met het hulpverleningstraject. Ondanks het gegeven dat de vader bij zijn ouders is ingetrokken om rust te brengen in de thuissituatie van de moeder en de moeder liet zien leerbaar te zijn, werden de zorgen over de veiligheid van de kinderen groter. Na de uithuisplaatsing zijn die zorgen bevestigd door hetgeen de kinderen aan de gezinshuisouders hebben verteld over het geweld dat zij hebben meegemaakt.
De kinderen hebben het goed bij de gezinshuisouders. [minderjarige 1] komt meer tot rust. In de periode van juli 2021 tot januari 2022 moest zij nog vaak overgeven na de omgang met de moeder, maar dat gebeurt nu minder. Ook stopt zij minder oneetbare dingen in haar mond en neemt zij geen spullen meer weg. Ook [minderjarige 2] laat sinds januari 2022 een verbetering zien in die zin dat zij minder last heeft van angsten en ‘night terrors’. Zij laat bovendien minder signalen van parentificatie zien. [minderjarige 3] heeft zich ontwikkeld van een stil jongetje dat niet sprak naar een blij kind. Hij gaat naar een Voorschool [Y] en een logopedist. Hij is zich aan het hechten aan de gezinshuisouders.
Vooral [minderjarige 1] , die functioneert op licht verstandelijk-beperktniveau, heeft een specialistische benadering nodig. In het perspectiefonderzoek van Om Mij van 2 augustus 2021 wordt zij omschreven als een complex meisje dat veel aandacht en ondersteuning nodig heeft. Zij is gebaat bij veel structuur en voorspelbaarheid. Ook [minderjarige 2] heeft speciale aandacht nodig gezien de achterstand in haar sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling. Zowel [minderjarige 2] als [minderjarige 3] heeft specifieke en specialistische hulp nodig. Alle drie de kinderen hebben een traumasensitieve aanpak nodig. De gezinshuisouders beschikken over voldoende opvoedvaardigheden om tegemoet komen aan de speciale behoeften van de kinderen.
5.7
Gelet op de hiervoor genoemde zorgen die er waren over de thuissituatie en de ontwikkeling van de kinderen en gezien de duur van de uithuisplaatsing en de positieve ontwikkeling die de kinderen sindsdien hebben laten zien, is het hof van oordeel dat de in artikel 1:266 lid 1, aanhef en onder a. BW genoemde aanvaardbare termijn is verstreken en dat ook overigens aan de criteria van deze bepaling is voldaan. Er is sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen en zowel de moeder als de vader is niet in staat geweest de verantwoordelijkheid voor hun verzorging en opvoeding binnen een voor de kinderen aanvaardbare termijn te dragen. De ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn niet langer de geëigende maatregel, aangezien hierbij de onzekerheid over het opvoedingsperspectief kan voortduren wat niet in het belang van de kinderen is. Duidelijk is ook dat de moeder en de vader niet instemmen met de uithuisplaatsing van de kinderen. De kinderen hebben er belang bij dat zij op dit punt duidelijkheid krijgen en zij hebben last van de onrust die het verzet van de ouders veroorzaakt. Niet alleen zal dit bevorderlijk werken voor hun behandeling (die in bepaalde gevallen pas kan starten als het perspectief duidelijk is), maar ook voor hun hechtingsproces. Terecht heeft de rechtbank in dit verband overwogen dat het uitblijven van emotionele toestemming voor het verblijf in het gezinshuis schade oplevert aan de gezondheid en de ontwikkeling van de kinderen.
Daar komt bij dat de ouders meerdere keren hebben geweigerd (tijdig) toestemming te verlenen voor hulpverlening aan de kinderen, zoals de voorschool en de logopedie voor [minderjarige 3] .
Naar het oordeel van het hof is het in het belang van de kinderen dat noodzakelijke beslissingen over hen snel en zonder eventuele conflicten genomen kunnen worden, en dat de stabiliteit in hun huidige opvoedsituatie behouden blijft. Dit belang alsook hun belang bij verdere hechting aan de gezinshuisouders weegt zwaarder dan het belang van de moeder om betrokken te blijven bij gezagsbeslissingen over de kinderen.
Nu is voldaan aan de voorwaarden van artikel 1:266 lid 1, aanhef en onder a. BW, zal de bestreden beschikking worden bekrachtigd.
5.8
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij het ouderlijk gezag van de moeder over de kinderen is beëindigd;
draagt de griffier op krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar), afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. A.N. van de Beek en mr. W.F. Groos, in tegenwoordigheid de griffier en is op 27 december 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.