Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
geïntimeerde,
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
grief 1komt [appellant] in hoger beroep op tegen de beschrijving van deze feiten. Voor zover van belang zal het hof met deze grief hierna rekening houden. De feiten behelzen, waar nodig aangevuld met feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, het volgende.
“Beoordeling re-integratie inspanningen
5.Conclusie
De re-integratie-inspanningen van de werknemer zijn over de periode 7 december 2020 tot datum aanvraag 6 april 2021 onvoldoende.”
3.Beoordeling
grief 2betoogt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat het verzoek tot ontbinding toewijsbaar is wegens een verstoorde arbeidsverhouding. [appellant] ontkent niet dat de arbeidsrelatie enigszins is verstoord maar niet zodanig dat dit tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst kan leiden. Hij heeft altijd open gestaan voor gesprekken met [geïntimeerde] . De meningsverschillen die er waren, zijn opgelost door gesprekken en mediation. Zijn werkgever was bovendien zelf verantwoordelijk voor de verstoorde arbeidsrelatie. [geïntimeerde] heeft niet alles in het werk gesteld om de arbeidsverhouding te herstellen; zij stond niet open voor serieuze oplossingen voor de problemen die [appellant] zag in de bedrijfsvoering en rondom zijn re-integratie. [geïntimeerde] heeft steeds druk gezet op [appellant] terwijl er bij hem sprake was van een burn-out. Vanwege zijn ziektebeeld had [geïntimeerde] voorzichtig met hem moeten omgaan om verergering van zijn problematiek te voorkomen en re-integratie mogelijk te maken, aldus [appellant] .
grief 4bestrijdt [appellant] het oordeel van de kantonrechter dat het opzegverbod van artikel 7:671b lid 6 BW niet aan de verzochte ontbinding in de weg staat. Het is juist de gang van zaken na zijn ziekmelding geweest (de houding van [appellant] tijdens de gesprekken over zijn functioneren en over het functioneren van het bedrijf, het niet open staan voor constructief overleg en het vasthouden aan zijn eigen eisen) op basis waarvan [geïntimeerde] heeft geconcludeerd dat sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie. Deze redenen die aan het ontbindingsverzoek ten grondslag liggen, zijn volgens [appellant] onlosmakelijk verbonden met zijn arbeidsongeschiktheid.
grief 5voert [appellant] aan dat, anders dan de kantonrechter lijkt te hebben verondersteld, herplaatsing binnen een redelijke termijn wél mogelijk is, dan wel in de rede ligt. [geïntimeerde] heeft in dit verband onder meer gesteld dat de verstoorde arbeidsverhouding hieraan reeds in de weg staat en dat [appellant] op geen enkele manier heeft getoond open te staan voor herplaatsing. Tegenover deze stellingen van [geïntimeerde] heeft [appellant] geen enkel tegenargument aangevoerd om tot een ander oordeel te kunnen komen. Gelet daarop faalt ook grief 5.
grief 3bestrijdt [appellant] het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. De gestelde gedragingen van [appellant] hangen volgens hem voor het overgrote deel samen met een ernstige burn-out en depressie. Dit is een bijzondere en verzachtende omstandigheid. Dat geldt ook voor het feit dat [appellant] zich na de loonstop en de periode waarin hij zich niet hield aan de adviezen van de bedrijfsarts, grote verbetering heeft laten zien. Nadien heeft hij zich wel aan de adviezen van de bedrijfsarts gehouden. Van ernstig verwijtbaar handelen is volgens [appellant] geen sprake, zodat hij recht heeft op een transitievergoeding.