ECLI:NL:GHAMS:2022:3621

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
200.305.923/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders inzake klacht tegen gerechtsdeurwaarder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van klaagster tegen een beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, waarbij haar verzet tegen een eerdere beslissing ongegrond is verklaard. Klaagster had op 5 januari 2022 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer van 27 december 2021, waarin haar klacht tegen de gerechtsdeurwaarder als kennelijk niet-ontvankelijk was afgewezen. De kamer had in haar beslissing van 27 december 2021 aangegeven dat er geen hoger beroep openstaat tegen de beslissing op het verzet, zoals bepaald in artikel 39 lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw).

Het hof moest beoordelen of klaagster toch ontvankelijk was in haar hoger beroep. Klaagster had geen fundamentele rechtsbeginselen kunnen aanvoeren die door de kamer zouden zijn geschonden. Het hof constateerde dat klaagster in de eerdere procedure haar bezwaren had kunnen inbrengen en dat zij ter zitting was gehoord. De gerechtsdeurwaarder had geen verweerschrift ingediend en zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.

Uiteindelijk concludeerde het hof dat er geen reden was om af te wijken van de regel dat klaagster niet-ontvankelijk was in haar hoger beroep. De beslissing van de kamer werd bevestigd, en het hof verklaarde klaagster niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen de beslissing van de kamer van 27 december 2021. Deze uitspraak werd gedaan op 20 december 2022.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.305.923/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/703179/DW RK 21/247
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 20 december 2022
inzake
[appellante] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellante,
tegen
[geïntimeerde],
gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
geïntimeerde.
Partijen worden hierna klaagster en de gerechtsdeurwaarder genoemd.

1.De zaak in het kort

Klaagster komt in hoger beroep van een beslissing van de kamer waarbij het door haar ingediende verzet ongegrond is verklaard. Op grond van artikel 39 lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet (hierna: Gdw) staat hiertegen geen hoger beroep open. De vraag die het hof moet beantwoorden is of klaagster toch ontvankelijk is in haar hoger beroep.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Klaagster heeft op 5 januari 2022 een beroepschrift bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 27 december 2021 (ECLI:NL:TGDKG:2021:111).
2.2.
De gerechtsdeurwaarder heeft geen verweerschrift bij het hof ingediend. Bij e-mailbericht van 2 maart 2020 heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van het hof over de ontvankelijkheid.
2.3.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
2.4.
Klaagster heeft het hof op 18 oktober 2022 geïnformeerd dat zij de op 27 oktober 2022 geplande zitting niet kon bijwonen wegens letsel. Het hof heeft partijen laten weten de ontvankelijkheid van klaagster in haar hoger beroep toch te zullen behandelen op de geplande zittingsdatum. Vervolgens heeft de gerechtsdeurwaarder het hof laten weten dat hij niet ter zitting (over de ontvankelijkheid) zal verschijnen.

3.Ontvankelijkheid

3.1.
Klaagster heeft bij de kamer een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder heeft verweer gevoerd. De voorzitter van de kamer heeft bij beslissing van 8 juni 2021 de klacht als kennelijk niet-ontvankelijk afgewezen.
Tegen die beslissing heeft klaagster tijdig verzet ingesteld bij de kamer. Het verzetschrift is behandeld op de terechtzitting van 15 november 2021. Vervolgens heeft de kamer bij de bestreden beslissing van 27 december 2021 het verzet ongegrond verklaard.
3.2.
Artikel 39 lid 4 Gdw bepaalt dat tegen de beslissing van de kamer op het verzet voor de klager geen rechtsmiddel openstaat. Dat is ook vermeld onder de beslissing waarvan beroep. Van het in voormeld wetsartikel opgenomen rechtsmiddelenverbod kan slechts worden afgeweken, indien bij de totstandkoming van de beslissing een zo fundamenteel rechtsbeginsel is veronachtzaamd, dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken.
3.3.
Klaagster heeft niet gesteld welk fundamenteel rechtsbeginsel door de kamer zou zijn geschonden. Klaagster heeft bij de kamer al haar bezwaren naar voren kunnen brengen en klaagster is daarover ter zitting gehoord. Het hof constateert ook ambtshalve geen schending van een fundamenteel rechtsbeginsel. Daarom is er geen reden om af te wijken van de regel dat voor klaagster geen hoger beroep openstaat tegen de beslissing van de kamer die het verzet ongegrond heeft verklaard.
3.4.
Het voorgaande leidt ertoe dat klaagster niet kan worden ontvangen in haar hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen de beslissing van de kamer van 27 december 2021.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2022 door de rolraadsheer.