ECLI:NL:GHAMS:2022:3620

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
200.307.029/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen toegevoegd gerechtsdeurwaarder over onjuiste kostenopbouw en beslagvrije voet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht tegen een toegevoegd gerechtsdeurwaarder. De klager, die eerder door de kantonrechter was veroordeeld tot betaling van achterstallige huur, had een klacht ingediend omdat de gerechtsdeurwaarder geen rekening had gehouden met een betaling die vóór het vonnis was gedaan. Daarnaast was er onduidelijkheid over de specificatie van de kosten en de berekening van de beslagvrije voet. De klager had de huur voor juni 2019 betaald, maar de gerechtsdeurwaarder had beslag gelegd op zijn AOW-uitkering zonder deze betaling in aanmerking te nemen. Het hof heeft vastgesteld dat de gerechtsdeurwaarder te laat de betaling had erkend en dat de kostenopbouw in de specificaties onduidelijk was. De kamer had de klacht op alle onderdelen gegrond verklaard en de gerechtsdeurwaarder geschorst voor twee weken. Het hof oordeelde echter dat de gerechtsdeurwaarder niet tuchtrechtelijk laakbaar had gehandeld met betrekking tot de betaling van de huur, maar wel met betrekking tot de onduidelijke kostenopbouw en de berekening van de beslagvrije voet. De maatregel van berisping werd opgelegd, en de beslissing van de kamer werd gedeeltelijk vernietigd.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.307.029/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/692126 / DW RK 20/359
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 27 december 2022
inzake
[appellant],
toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
appellant,
gemachtigde: mr. J.D. van Vlastuin, advocaat te Veenendaal,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde.
Partijen worden hierna de toegevoegd gerechtsdeurwaarder en klager genoemd.

1.De zaak in het kort

Klager is door de kantonrechter veroordeeld tot betaling van achterstallige huur. De toegevoegd gerechtsdeurwaarder heeft beslag gelegd op de AOW-uitkering van klager. Klager blijkt, nog voordat het vonnis werd gewezen, de achterstallige huur te hebben voldaan. Klager verwijt de toegevoegd gerechtsdeurwaarder dat hij geen rekening heeft gehouden met deze betaling. Daarnaast verwijt klager de toegevoegd gerechtsdeurwaarder dat in de diverse specificaties onduidelijk is hoe de kosten zijn opgebouwd. Ten slotte heeft de toegevoegd gerechtsdeurwaarder de beslagvrije voet niet juist berekend, aldus klager.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De toegevoegd gerechtsdeurwaarder heeft op 15 februari 2022 een beroepschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 17 januari 2022 (ECLI:NL:TGDKG:2022:6). Klager heeft op 15 juni 2022 een verweerschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend.
2.2.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
2.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 27 oktober 2022. De toegevoegd gerechtsdeurwaarder, vergezeld van zijn gemachtigde, en klager zijn verschenen en hebben het woord gevoerd.

3.Feiten

Het hof verwijst naar de feiten die de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen die vaststelling geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat. Waar nodig aangevuld met andere feiten die zijn komen vast te staan, zijn die feiten de volgende.
3.1.
Op 1 augustus 2019 is klager door de kantonrechter veroordeeld tot betaling van achterstallige huur over de maand juni 2019 en tot betaling van de proceskosten, welke in het vonnis zijn vastgesteld op € 486,- aan griffierecht, € 103,07 aan dagvaardingskosten en € 108,- aan salaris voor de gemachtigde.
3.2.
Op 27 januari 2020 heeft een medewerkster van het kantoor van de toegevoegd gerechtsdeurwaarder (hierna: de medewerkster) aan klager een schriftelijke opgave gestuurd van het op dat moment verschuldigde.
3.3.
Op 6 augustus 2020 heeft de medewerkster aan klager weer een schriftelijke opgave gestuurd van het op dat moment verschuldigde.
3.4.
Op 1 oktober 2020 is door de toegevoegd gerechtsdeurwaarder derdenbeslag gelegd onder de Sociale Verzekeringsbank (SVB) op de AOW-uitkering van klager.
3.5.
Op 7 oktober 2020 heeft de medewerkster klager per brief gevraagd om informatie in verband met de berekening van zijn beslagvrije voet.
3.6.
Op 7 oktober 2020 en 19 oktober 2020 heeft klager schriftelijk bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de beslagvrije voet. In de laatste brief meldt klager voorts het volgende over de achterstallige huur: “
(…) uitgaande van het feit dat de huur van juni 2019 door mij betaald is, en dat is juist.
3.7.
In reactie hierop heeft een andere medewerkster van het kantoor van de toegevoegd gerechtsdeurwaarder zich op 27 oktober 2020 op het standpunt gesteld dat de beslagvrije voet juist was vastgesteld. Ook heeft zij bij klager geïnformeerd naar de betaling van de huur van juni 2019:

(…) U geeft aan dat u de huur van juni 2019 heeft betaald en in mindering dient te strekken. Graag verneem ik van u op welke datum u die huur heeft betaald. De betaling van 29 mei 2019 ziet namelijk toe op mei 2019 (en is tijdens de zitting al meegenomen) en de betaling van 1 juli 2019 op de maand juli. Mocht u een betaalbewijs kunnen overleggen, zullen wij navraag doen bij cliënte. Als het correct is dat u die maandhuur nog heeft betaald, zullen wij die betaling in mindering brengen.
3.8
Op 27 oktober 2020 heeft klager zijn klacht ingediend bij de kamer.
3.9.
Op 16 december 2020 heeft de medewerkster klager per e-mail bericht dat op 30 november 2020 de beslagvrije voet was herberekend. De medewerkster heeft klager voorts laten weten dat deze berekening op 3 december 2020 ook was verstrekt aan een collega-deurwaarder die eerder al beslag had gelegd op het pensioen van klager, met het verzoek deze berekening ook toe te passen. Klager heeft daarop geantwoord dat hij niet meer in discussie ging over deze kwestie, nu de zaak in handen was van de kamer.
3.10.
Op 17 december 2020 is door de medewerkster aan klager meegedeeld dat, na uitvoerig overleg met hun cliënt, de betaling van 1 juli 2019 (voor de huur van juni 2019) alsnog in mindering zou worden gebracht op het door klager verschuldigde.
3.11.
Na de zitting bij de kamer op 22 november 2021 heeft een juridisch medewerker van het kantoor van de toegevoegd gerechtsdeurwaarder op 24 november 2021 aan klager een financieel voorstel gedaan als genoegdoening voor de niet-adequate behandeling van het dossier en de problemen die klager heeft ervaren in de dossierbehandeling.

4.De klacht

Klager beklaagt zich samengevat over het volgende.
a. Klager heeft de huur over de maand juni 2019 betaald. De toegevoegd gerechtsdeurwaarder houdt geen rekening met het vonnis, waarin is bepaald dat indien de maand juni 2019 is betaald, deze betaling op de vordering in mindering moet worden gebracht.
b. In het vonnis zijn de proceskosten bepaald op totaal € 697,07. In de brief van Syncasso van 6 augustus 2020 bedragen de kosten echter € 1.445,70 en in de brief van 27 oktober 2020 is een nog hoger bedrag van € 1.642,26 vermeld.
c. De toegevoegd gerechtsdeurwaarder heeft de beslagvrije voet niet juist berekend. Het bedrag dat klager aan pensioen ontvangt naast zijn AOW werd afgedragen aan een andere gerechtsdeurwaarder. Ondanks de door klager overgelegde bewijzen is de toegevoegd gerechtsdeurwaarder bij zijn standpunt gebleven dat klager naast zijn AOWuitkering beschikte over zijn pensioen.

5.Beoordeling

5.1.
De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klager op alle onderdelen gegrond verklaard. De kamer heeft de toegevoegd gerechtsdeurwaarder de maatregel van schorsing voor de duur van twee weken opgelegd. Voorts heeft de kamer de toegevoegd gerechtsdeurwaarder veroordeeld in de kosten.
Verantwoordelijkheid toegevoegd gerechtsdeurwaarder
5.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, en artikel 49 van de Gerechtsdeurwaarderswet (hierna: Gdw) zijn slechts gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders aan tuchtrechtspraak onderworpen. Een gerechtsdeurwaarders-kantoor als zodanig kan niet worden aangemerkt als beklaagde. Een (toegevoegd) gerechtsdeurwaarder kan worden aangesproken voor zijn eigen handelen of nalaten, maar ook voor dat van anderen voor wie hij de verantwoordelijkheid draagt. De toegevoegd gerechtsdeurwaarder heeft in eerste aanleg uitdrukkelijk verklaard dat de gebeurtenissen waarover wordt geklaagd, tot zijn verantwoordelijkheid behoren (omdat het de afwikkeling van een door hem gelegd beslag betreft). Daarom neemt het hof – net als de kamer – aan dat de klacht van klager zich richt tegen de toegevoegd gerechtsdeurwaarder.
Klachtonderdeel a: geen rekening houden met betaling huur over juni 2019
5.3.
De kamer heeft geoordeeld dat de toegevoegd gerechtsdeurwaarder veel te laat de gevolgtrekking heeft gemaakt dat de hoofdsom op 1 juli 2019 was voldaan, omdat hij bij bestudering van het vonnis al had kunnen en moeten vaststellen dat de op 1 juli 2019 ontvangen huur aan de huur van juni 2019 moest worden toegerekend (vanwege de gewoonte van klager om achteraf te betalen en de huurverhoging per 1 juli).
5.4.
Op basis van hetgeen de toegevoegd gerechtsdeurwaarder in hoger beroep heeft aangevoerd, stelt het hof vast dat (een medewerker van het kantoor van) de toegevoegd gerechtsdeurwaarder – na ontvangst van de opdracht – bij zijn opdrachtgever (de woningstichting) heeft nagevraagd of de huur van juni 2019 inmiddels was betaald. De woningstichting heeft toen meegedeeld dat de huur van juni 2019 nog niet was betaald en dat het op 1 juli 2019 ontvangen bedrag was bestemd voor de huur van juli 2019, aldus de toegevoegd gerechtsdeurwaarder. Naar het oordeel van het hof reikt de verplichting tot marginale toetsing van het vonnis door de toegevoegd gerechtsdeurwaarder niet zo ver dat hij zijn opdrachtgever in dat geval om een bewijsstuk van (niet-)betaling moet vragen. De toegevoegd gerechtsdeurwaarder mocht redelijkerwijs afgaan op de mededeling van zijn opdrachtgever.
5.5.
Klager heeft ter zitting in hoger beroep gesteld dat hij (het kantoor van) de toegevoegd gerechtsdeurwaarder al eerder telefonisch heeft geïnformeerd dat de huur van juni 2019 reeds door hem was betaald. Het is voor het hof echter niet duidelijk geworden wanneer deze mededeling door klager is gedaan. Wel staat voor het hof vast dat klager op 19 oktober 2020 heeft laten weten dat de huur van juni 2019 door hem was betaald, waarna op 27 oktober 2020 door (een medewerkster van) de toegevoegd gerechtsdeurwaarder om een bewijsstuk is gevraagd. Dit heeft ertoe geleid dat in december 2020 de betaling van 1 juli 2019 alsnog aan de huur van juni 2019 is toegerekend. Naar het oordeel van het hof heeft de toegevoegd gerechtsdeurwaarder voldoende rekening gehouden met deze betaling van klager, vanaf het moment dat hij hiervan door klager op de hoogte was gesteld.
5.6.
Gezien het vorenstaande is het hof – anders dan de kamer – van oordeel dat de toegevoegd gerechtsdeurwaarder met betrekking tot klachtonderdeel a. niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld, zodat dit klachtonderdeel ongegrond is.
Klachtonderdeel b: onduidelijke opbouw kosten in diverse specificaties
5.7.
In hoger beroep heeft de toegevoegd gerechtsdeurwaarder erkend dat in de verzonden brieven verschillende hoofdsommen stonden vermeld en dat dit niet wenselijk is. Hoewel het totaalbedrag volgens de toegevoegd gerechtsdeurwaarder telkens correct is geweest, sloot de specificatie niet altijd aan bij het gewezen vonnis. De toegevoegd gerechtsdeurwaarder heeft hiervan kennis genomen en heeft intern maatregelen genomen om dit in de toekomst te voorkomen.
5.8.
De kamer heeft – aan de hand van de opgevoerde bedragen in de brieven van 27 januari 2020, 6 augustus 2020 en 27 oktober 2020 – geoordeeld dat erg onduidelijk is hoe de kosten zijn opgebouwd. In elke specificatie zijn verschillende kosten en bedragen genoemd. Evenmin is duidelijk waar de ‘overige kosten’ betrekking op hebben en waarom er incassokosten zijn opgevoerd, die in een latere specificatie weer zijn verdwenen. Het hof sluit zich aan bij het oordeel van de kamer dat voor klager niet duidelijk is geweest wat de kosten waren. Dit handelen van de toegevoegd gerechtsdeurwaarder is tuchtrechtelijk laakbaar, ook al zijn inmiddels verbeteringen doorgevoerd in het werkproces. Het hof acht daarom, net als de kamer, klachtonderdeel b. gegrond.
Klachtonderdeel c: onjuiste berekening beslagvrije voet
5.9.
Het hof stelt vast dat ten laste van klager twee beslagen zijn gelegd op twee verschillende inkomens door twee verschillende (toegevoegd) gerechtsdeurwaarders. In een dergelijk geval rust op de tweede beslagleggende gerechtsdeurwaarder (hier: de toegevoegd gerechtsdeurwaarder) een verhoogde zorgplicht om samen met de eerste gerechtsdeurwaarder de beslagvrije voet goed vast te stellen. Het hof constateert dat er – voorafgaand aan de indiening van de klacht – wel contact is geweest tussen beide deurwaarderskantoren, maar dat dit geen betrekking had op de wijze waarop de beslagvrije voet moest worden berekend. Pas na indiening van de klacht is (het kantoor van) de toegevoegd gerechtsdeurwaarder zich actief inhoudelijk gaan bemoeien met de berekening van de beslagvrije voet. Voor die tijd is (het kantoor van) de toegevoegd gerechtsdeurwaarder te veel afgegaan op de mededelingen van het kantoor van de gerechtsdeurwaarder die als eerste beslag had gelegd, hoewel klager herhaaldelijk aan de bel had getrokken over de onjuiste berekening van de beslagvrije voet. Hierdoor heeft klager, zoals de kamer terecht constateert, langer dan wenselijk was in onzekerheid verkeerd over de hoogte van de beslagvrije voet, zonder te worden geïnformeerd over de gang van zaken. Ook dit is tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de toegevoegd gerechtsdeurwaarder, zodat het hof met de kamer van oordeel is dat klachtonderdeel c. gegrond is.
Maatregel
5.10.
Het hof is van oordeel dat de toegevoegd gerechtsdeurwaarder bij de specificatie van de kosten (klachtonderdeel b.) en de vaststelling van de beslagvrije voet (klachtonderdeel c.) niet zorgvuldig heeft gehandeld. De beslagvrije voet heeft tot doel een beslagene een bestaansminimum te garanderen. Van een gerechtsdeurwaarder wordt bij de behandeling van verzoeken met betrekking daartoe daarom een hoge mate van zorgvuldigheid verwacht. Anderzijds geldt dat het hof een klachtonderdeel minder gegrond acht dan de kamer. Het hof acht daarom de maatregel van berisping passend en geboden.
5.11.
Het hof merkt over de door de kamer opgelegde maatregel van schorsing ten overvloede nog het volgende op. Op grond van artikel 49 lid 1 onder b. Gdw kan aan een toegevoegd gerechtsdeurwaarder geen schorsing worden opgelegd, nu wel de tuchtmaatregelen genoemd in artikel 43 lid 2 onder a. (waarschuwing), b. (berisping) en c. (geldboete) Gdw van overeenkomstige toepassing zijn verklaard, maar niet de maatregel onder e. (schorsing voor de duur van ten hoogste één jaar). Schorsing van een toegevoegd deurwaarder is dus niet mogelijk.
Geen kostenveroordeling in hoger beroep
5.12.
Het hoger beroep van de toegevoegd gerechtsdeurwaarder heeft gedeeltelijk succes. Het hof ziet daarom af van een kostenveroordeling in hoger beroep.
Geen schadevergoeding
5.13.
In deze tuchtprocedure bestaat niet de mogelijkheid om aan klager een schadevergoeding toe te kennen.
Conclusie
5.14.
Het voorgaande leidt ertoe dat de beslissing van de kamer niet in stand kan blijven. Het hof zal omwille van de duidelijkheid de beslissing van de kamer – met uitzondering van de kostenveroordeling – vernietigen en een nieuwe beslissing geven.

6.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing, met uitzondering van de kostenveroordeling;
en, in zoverre opnieuw beslissende:
- verklaart klachtonderdeel a. ongegrond;
- verklaart klachtonderdelen b. en c. gegrond;
- legt aan de toegevoegd gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 27 december 2022 door de rolraadsheer.