ECLI:NL:GHAMS:2022:3598

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
200.310.269/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en beoordeling van bijzondere kosten in een echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie tussen de vrouw en de man, die beiden ouders zijn van twee minderjarige kinderen. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 2 februari 2022 aangevochten, waarin de man was verplicht om € 213,- per kind per maand te betalen. De vrouw verzocht om een verhoging van de kinderalimentatie naar € 500,- per kind per maand, terwijl de man verzocht om bevestiging van de eerdere beschikking.

Het hof heeft vastgesteld dat de situatie van de partijen is gewijzigd en dat de behoefte van de kinderen is toegenomen. De vrouw heeft bijzondere kosten opgevoerd, waaronder kosten voor sportactiviteiten van de kinderen. Het hof heeft geoordeeld dat de kosten van de voetbalschool als bijzondere kosten moeten worden aangemerkt, maar andere opgevoerde kosten niet. De man heeft zijn draagkracht aangetoond, en het hof heeft de kinderalimentatie vastgesteld op € 229,- per kind per maand, met ingang van 2 februari 2022. De beslissing van het hof vernietigt de eerdere beschikking voor zover deze aan het oordeel van het hof was onderworpen en wijzigt de alimentatieovereenkomst.

De uitspraak benadrukt het belang van het vaststellen van de werkelijke behoefte van de kinderen en de draagkracht van beide ouders bij het bepalen van de kinderalimentatie. Het hof heeft de alimentatieverplichtingen van de man aangepast op basis van de gewijzigde omstandigheden en de bijzondere kosten die zijn gemaakt voor de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.310.269/01
zaaknummer rechtbank: C/13/696599 / FA RK 21-486 (LH/AK)
beschikking van de meervoudige kamer van 20 december 2022 inzake
[de vrouw],
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. N.D. 't Zand te Amsterdam,
en
[de man] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M.L. Hamburger te Amstelveen.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt na te noemen minderjarigen:
- [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
- [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna te noemen: de rechtbank) van 2 februari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 29 april 2022 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 2 februari 2022.
2.2
De man heeft op 12 juli 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de man van 24 oktober 2022 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van vrouw van 24 oktober 2022 met bijlagen;
- drie berichten van de zijde van de man van 25 oktober 2022, waarin onder meer bezwaar wordt gemaakt tegen de door de vrouw op 24 oktober 2022 ingediende stukken;
- drie berichten van de zijde van de vrouw van 25 oktober 2022, waarin onder meer bezwaar wordt gemaakt tegen de door de man op 24 oktober 2022 ingediende stukken;
- een bericht van de zijde van de vrouw van 25 oktober 2022, met als bijlage een foto;
- een bericht van de zijde van de man van 25 oktober 2022, waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het door de vrouw op 25 oktober 2022 ingediende foto;
- een bericht van de zijde van de vrouw van 31 oktober 2022 met als bijlage de tweede pagina van het proces-verbaal in eerste aanleg;
- een bericht van de zijde van de man van 31 oktober 2022, waarin bezwaar wordt gemaakt tegen indiening van deze pagina door de vrouw.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 3 november 2022 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Beide advocaten hebben ter zitting een pleitnotitie overgelegd.
2.5
Het hof heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling partijen bericht dat de door partijen op 24 oktober 2022 ingediende stukken tijdig zijn ingediend en daarom worden meegenomen in de beoordeling.
De man heeft daarnaast bezwaar gemaakt tegen de indiening van de ingezonden foto en de ontbrekende pagina van het proces-verbaal in eerste aanleg, omdat dit pas respectievelijk negen, dan wel twee dagen voor de zitting is ingediend en dat in strijd is met het procesreglement.
De vrouw stelt dat de stukken eenvoudig te doorgronden zijn en ook bekend zijn bij de man.
De voorzitter heeft ter zitting als beslissing van het hof medegedeeld dat deze stukken zullen worden meegenomen in de beoordeling, nu het van belang is dat de stukken in eerste aanleg compleet zijn en de foto reeds bekend is bij de man.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben tot 2018 een relatie met elkaar gehad.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2007,
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2012.
3.3
Blijkens het proces-verbaal van de zitting gehouden op 10 april 2019 zijn partijen in een kortgedingprocedure in onderling overleg een door de man te betalen kinderalimentatie overeengekomen van € 175,- per kind per maand met ingang van 1 april 2019.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, met wijziging van voornoemde alimentatieovereenkomst zoals opgenomen in het proces-verbaal van 10 april 2019, bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook: kinderalimentatie) € 213,- per kind per maand dient te betalen aan de vrouw, met ingang van de datum van de bestreden beschikking, dat wil zeggen 2 februari 2022.
Deze beslissing is gegeven op het verzoek van de vrouw een door de man te betalen kinderalimentatie vast te stellen van € 500,- per kind per maand. De man heeft op zijn beurt verzocht een kinderalimentatie van € 175,- per kind per maand vast te stellen.
4.2
De vrouw verzoekt, met gedeeltelijke vernietiging van de bestreden beschikking, en in zoverre opnieuw rechtdoende te bepalen dat de man een bedrag van € 500,- per kind per maand als kinderalimentatie dient te betalen aan de vrouw met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg.
4.3
De man verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Anders dan de man is het hof van oordeel dat uit het hoger beroepschrift duidelijk is op welk punt verzoekster vindt dat de bestreden beschikking in haar ogen geen stand kan houden. Het hof verwerpt dan ook de stelling van de man dat hier sprake is van een obscuur libel en zal in het hierna volgende de grieven van de vrouw beoordelen. Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
Wijziging van omstandigheden
5.2
De rechtbank heeft de kinderalimentatie opnieuw beoordeeld onder de overweging dat niet langer in geschil is dat de situatie is gewijzigd. Daartegen is niet gegriefd, zodat het hof daar ook vanuit gaat.
Ingangsdatum
5.3
De vrouw is van mening dat de kinderalimentatie met ingang van de datum van indiening van het inleidende verzoekschrift, zoals uit de bestreden beschikking blijkt 20 januari 2021, dient te worden gewijzigd, omdat de man vanaf dat moment wist dat hij rekening moest houden met een wijziging van de overeengekomen tijdelijke kinderalimentatie.
De man heeft ter zitting in hoger beroep gesteld dat hij voor beide kinderen gezamenlijk ongeveer € 500,- per maand heeft voldaan. Zo betaalde hij naast de afgesproken kinderalimentatie de contributie voor [y] , de winterkleding en de voetbalkleding van de kinderen. Vast staat dat de man op vrijwillige basis in ieder geval maandelijks in totaal € 500,- voor beide kinderen heeft betaald en daarmee meer dan enkel de overeengekomen kinderalimentatie van € 175,- per kind per maand. Het hof acht het onder die omstandigheden niet redelijk een wijziging van de kinderalimentatie met terugwerkende kracht te laten ingaan. Het hof hanteert daarom, evenals de rechtbank, als ingangsdatum de datum van de bestreden beschikking, te weten 2 februari 2022.
Behoefte kinderen
5.4
Bij de bestreden beschikking is de behoefte van beide kinderen in 2018 vastgesteld op € 1.106,- per maand. Geïndexeerd naar 2022 bedraagt de behoefte € 1.214,- per maand, oftewel € 607,- per kind per maand.
Bijzondere kosten
5.5
Verhoging van de tabelbedragen is volgens de Expertgroep Alimentatienormen slechts mogelijk indien sprake is van bijzondere kosten voor de kinderen welke niet worden geacht te zijn begrepen in de tabelbedragen en die bovendien niet te compenseren zijn met andere uitgavenposten. Voorbeelden van kosten die in aanmerking komen voor correctie zijn de kosten van een gehandicapt kind, kosten van topsport, privélessen, extra hoge schoolgelden en hoge oppaskosten.
5.6
De vrouw is van mening dat de behoefte van de kinderen dient te worden verhoogd met de volgende bijzondere kosten, omdat beide kinderen op hoog niveau voetballen:
- fysiotherapie van € 60,- per jaar;
- [X] (hierna: voetbalschool) van € 995,- per jaar;
- voetbalshop € 621,- per jaar;
- Novotel Maastricht € 233,- per jaar;
- Plaza hotel Brussel € 171,- per jaar;
- [y] € 738,- per jaar;
- kosten voor een toernooi van € 15,- per keer;
- talentdagen van € 25,- per keer.
5.7
De man is van mening dat deze kosten onder de behoefte van de kinderen vallen en derhalve geen bijzondere kosten betreffen.
5.8
Niet in geschil is dat de schoolkosten en de kosten voor de tussenschoolse opvang zijn begrepen in de uitgangspunten van de tabel eigen aandeel kosten van de kinderen van het NIBUD. De vrouw heeft ter zitting gesteld dat de kosten voor karate van € 20,- per maand en de sportschool van € 30,- per maand zijn komen te vervallen.
Het hof is van oordeel dat de kosten van de voetbalschool van € 995,- per jaar moeten worden aangemerkt als bijzondere kosten. Tijdens de relatie van partijen zaten de kinderen op voetbal bij [y] . Toen partijen in 2018 uit elkaar zijn gegaan, is de man de contributie van [y] van de kinderen blijven betalen. De kinderen zijn later (nadat de relatie was verbroken) ook gaan voetballen middels de zogenoemde voetbalschool. Zij voetballen daar volgens de vrouw nu zo’n twee jaar, hetgeen de man niet heeft weersproken. Partijen hebben weliswaar niet gezamenlijk beslist dat de kinderen daarnaast ook naar de voetbalschool zouden gaan, maar de man heeft zich daartegen niet verzet. Omdat de kosten van de voetbalschool toen een stuk lager waren, omdat [minderjarige 1] daar training gaf, heeft de vrouw ervoor gekozen deze kosten zelf te betalen. De kosten van de voetbalschool zijn inmiddels aanzienlijk gestegen doordat [minderjarige 1] geen training meer kan geven. Het hof is van oordeel dat, nu de man er feitelijk mee akkoord is gegaan dat de jongens naar de voetbalschool gingen en dit extra sporten deel uitmaakt van de behoefte van de kinderen, beide ouders in deze kosten moeten voorzien, ook omdat de draagkracht van partijen dit toelaat.
Partijen verschillen van mening of de kosten van de voetbalschool nog steeds worden gemaakt. De man heeft weliswaar in het verweerschrift gesteld dat [minderjarige 1] zou stoppen bij de voetbalschool, maar ter zitting heeft de vrouw onbetwist gesteld dat [minderjarige 1] alleen is gestopt met het geven van training maar niet met voetballen zelf en dat de kosten voor de voetbalschool van dit jaar € 995,- bedragen. Het hof zal daarvan uitgaan. Het hof zal daarom het hiervoor vastgestelde eigen aandeel kosten van de kinderen van € 607,- per kind per maand verhogen met deze bijzondere kosten van omgerekend € 41,- per kind per maand. Dit betekent dat de behoefte van de kinderen neerkomt op een bedrag van € 648,- per kind per maand.
De overige door de vrouw gestelde kosten betreffen naar het oordeel van het hof geen bijzondere kosten. Zo zijn de kosten van de fysiotherapie slechts eenmalige kosten, die overigens ook niet zijn onderbouwd. De contributie van [y] en de kosten van een toernooi en talentdagen vallen naar het oordeel van het hof onder de kosten van normale sportbeoefening. Ook de kosten van de voetbalshop vallen onder de normale kosten van kinderen bij het uitoefenen van een sport. Dat de moeder de keuze maakt om met één van de kinderen te overnachten na een voetbaltoernooi en er niet voor kiest om daarna terug naar te huis te rijden, zoals de man doet, dient voor haar eigen rekening te komen, zodat de hotelkosten evenmin als bijzondere kosten zullen worden aangemerkt.
Draagkracht man
5.9
Het hof moet vervolgens beoordelen of partijen over voldoende draagkracht beschikken om elk hun aandeel in deze behoefte te kunnen betalen. Het hof neemt bij de bepaling van de draagkracht van de man zijn netto besteedbaar inkomen (NBI) tot uitgangspunt. Dit inkomen wordt vastgesteld door het bruto inkomen en de werkelijke inkomsten uit vermogen, te verminderen met de belastingen en premies die daarover verschuldigd zijn. De draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de formule 70% [NBI - (0,3 NBI + €1.020,-)], nu het een netto besteedbaar inkomen betreft dat hoger is dan € 1.720,- per maand. Deze benadering houdt in dat het draagkrachtloos inkomen wordt vastgesteld op 30% van het netto besteedbaar inkomen terzake van forfaitaire woonlasten vermeerderd met een bedrag van € 1.020,- aan overige lasten en dat van het bedrag, dat van het netto besteedbaar inkomen resteert na aftrek van dit draagkrachtloos inkomen, 70% beschikbaar is voor kinderalimentatie.
5.1
De man is in loondienst werkzaam bij Van den Heuvel Installatie B.V. Uit de jaaropgave 2021 volgt dat de man in dat jaar een fiscaal loon had van € 49.958,-.
De vrouw stelt weliswaar dat de man meer inkomsten heeft, maar er zijn geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de jaaropgaven 2020 en 2021 geen realistisch beeld zouden geven van het inkomen van de man. De man heeft toegelicht dat hij minder storingsdiensten draait, omdat hij een deel van de weekenden voor de kinderen zorgt. Naar het oordeel van het hof kan niet van de man verwacht worden dat hij meer storingsdiensten gaat draaien.
Uitgaande van deze inkomsten en rekening houdend met de aanspraak van de man op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting bedraagt zijn NBI € 3.007,- per maand.
Op grond van voornoemde draagkrachtformule bedraagt zijn draagkracht dan € 760,- per maand.
Woonlasten
5.11
De vrouw stelt dat afgeweken dient te worden van de forfaitaire woonlasten, omdat de man zijn woonlasten deelt met zijn nieuwe partner. Bovendien zijn de woonlasten van de huidige woning van de man vermoedelijk aanzienlijk lager, omdat de koopwoning waar partijen in woonden met veel winst is verkocht en de hypotheekrente in de periode dat de woning is aangekocht laag was.
5.12
De man stelt dat hij al geruime tijd structureel aanzienlijk hogere woonlasten heeft dan het forfaitaire bedrag aan woonlasten. Zijn vriendin betaalt voor een klein gedeelte mee aan die lasten, omdat haar inkomen zulke lasten niet kan dragen en zij ook nog voor haar kind dient zorg te dragen. Volgens de man dient daarom rekening te worden gehouden met de forfaitaire woonlast.
5.13
In het in het Rapport Alimentatienormen opgenomen berekeningssysteem voor kinderalimentatie wordt met een forfaitair bedrag aan woonlasten rekening gehouden ter hoogte van 30% van het netto besteedbaar inkomen. Dit forfaitaire stelsel is bedoeld om discussies over de hoogte van de vaste (woon)lasten te voorkomen en is gegrond op normen die het Nibud hanteert. Gelet op het uitgangspunt van een forfaitair systeem behoort daarvan slechts te worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven. Het hof is van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd waarom afgeweken dient te worden van het forfaitaire systeem, nu niet is gebleken dat de man structureel lagere woonlasten heeft.
Draagkracht vrouw
5.14
Niet in geschil is dat het NBI van de vrouw op basis van de jaaropgaaf 2020 € 2.545,- per maand bedraagt en de draagkracht derhalve volgens de formule neerkomt op een bedrag van € 533,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
5.15
De gezamenlijke draagkracht van partijen is € 1.293,- per maand. Nu deze gezamenlijke draagkracht lager is dan de totale behoefte van de kinderen van € 1.296,- per maand kan een draagkrachtvergelijking achterwege blijven. Partijen worden in dat geval immers geacht hun volledige draagkracht te benutten om zoveel mogelijk in de behoefte van de kinderen te voorzien.
Zorgkorting
5.16
De kosten van de verdeling van de zorg worden in aanmerking genomen als een percentage van de behoefte, de zorgkorting. Het percentage van de zorgkorting is afhankelijk van de frequentie van de zorg.
Volgens de vrouw moet worden uitgegaan van een zorgkorting van 15%, omdat de kinderen feitelijk pas op zaterdag naar de man gaan en zondag voor het eten weer thuis zijn.
De man stelt dat uitgegaan dient te worden van een zorgkorting van 25%.
5.17
In de bestreden beschikking is een zorgregeling vastgelegd, inhoudende dat de kinderen eenmaal per twee weken van vrijdag 18.00 uur tot en met zondag 19.00 uur bij de man verblijven, alsmede de helft van de vakanties. Het hof begrijpt dat nu [minderjarige 1] gestopt is met karate de kinderen alleen nog bij de vrouw overnachten van vrijdag op zaterdag als zij zaterdagochtend heel vroeg een voetbalwedstrijd hebben in [plaats A] . Het hof zal daarom rekening houden met een zorgkorting van 25%. Omdat de voor de berekening van de zorgkorting relevante basisbehoefte € 607,- per kind per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 152,- per kind per maand.
Op de regel dat de zorgkorting de bijdrage vermindert, wordt een uitzondering gemaakt in het geval de draagkracht van partijen gezamenlijk onvoldoende is om in de behoefte van de kinderen te voorzien. In dit geval is de gezamenlijke draagkracht € 1.293,- per maand, zodat er een tekort is van € 3,- per maand. Het tekort wordt aan beide ouders voor de helft toegerekend, oftewel afgerond € 2,- per maand. De man moet daarom in de kosten van de kinderen bijdragen met een bedrag van € 458,- per maand (760 – (304 – 2), zijnde een bedrag van € 229,- per kind per maand.
Alimentatiebedrag
5.18
De vrouw verzoekt een kinderalimentatie te bepalen van € 500,- per kind per maand, omdat de man in eerste aanleg ter zitting heeft gesteld dat hij dit bedrag betaalt voor de kinderen.
5.19
Voor het hof is door de toelichting van de man ter zitting in hoger beroep voldoende vast komen te staan dat een bedrag van € 500,- per kind per maand een kennelijke verspreking, dan wel een kennelijke verschrijving betreft. De man heeft voldoende overtuigend gesteld dat hij een bedrag van € 500,- per maand voor beide kinderen betaalde, oftewel een bedrag van € 75,- per kind per maand extra naast de kinderalimentatie van € 175,- per kind per maand. Het hof verwerpt daarom deze grief van de vrouw.
Conclusie
5.2
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de man met ingang van 2 februari 2022 een kinderalimentatie voor de kinderen van € 229,- per kind per maand aan de vrouw moet betalen.
Het hof heeft een berekening van de draagkracht van de man en de vrouw en een verdeling van de kosten van de kinderen gemaakt. Een exemplaar van deze berekeningen is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
5.21
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijzigt de alimentatieovereenkomst zoals opgenomen in het proces-verbaal van 10 april 2019 en bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 2 februari 2022 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen een bedrag van € 229,- (tweehonderd negentwintig euro) per kind per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.M. Troost, mr. J.F. Miedema en mr. J.W. Brunt, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 20 december 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.