ECLI:NL:GHAMS:2022:3594

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
200.313.250/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke klacht tegen gerechtsdeurwaarder inzake onzorgvuldige beslaglegging en informatievoorziening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht tegen een gerechtsdeurwaarder. De klacht was ingediend door een klaagster, die zich beklaagde over de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder beslag had gelegd op roerende zaken in haar woning. De gerechtsdeurwaarder was belast met de uitvoering van een gerechtelijk vonnis ten laste van de partner van klaagster. Klaagster verwierp dat de beslaglegging zorgvuldig was uitgevoerd en stelde dat de inbeslaggenomen goederen niet aan haar partner toebehoorden, maar aan haarzelf. De gerechtsdeurwaarder had een collega-gerechtsdeurwaarder opdracht gegeven om het beslag te leggen, en klaagster stelde dat er onzorgvuldig was gehandeld tijdens deze ambtshandeling.

Het hof heeft de klacht beoordeeld en vastgesteld dat de gerechtsdeurwaarder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar had gehandeld. De gerechtsdeurwaarder had de opdracht gekregen om te zoeken naar specifieke waardevolle goederen, en het hof oordeelde dat hij niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de eigendomsverhoudingen van de in beslag genomen goederen. Bovendien werd vastgesteld dat de gerechtsdeurwaarder adequaat had gecommuniceerd met de gemachtigde van klaagster over de gang van zaken, inclusief de inbeslagname van identiteitsbewijzen en de afhandeling van contant geld. Het hof concludeerde dat de klacht in al zijn onderdelen ongegrond was en vernietigde de eerdere beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders, waarbij de gerechtsdeurwaarder was berispt en een geldboete was opgelegd.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van gerechtsdeurwaarders in het kader van tuchtrecht en de noodzaak om zorgvuldig om te gaan met beslagleggingen, maar ook dat zij niet aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de eigendomsverhoudingen van goederen die zij in beslag nemen op basis van een gerechtelijke opdracht.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.313.250/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/656955/DW RK18/587
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 27 december 2022
inzake
mr. [appellant] ,
gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
appellant,
tegen
[geïntimeerde] ,
geïntimeerde,
wonend te [woonplaats] ,
gemachtigde: S. Tellings, kantoorhoudend te Eindhoven,
Partijen worden hierna de gerechtsdeurwaarder en klaagster genoemd.

1.De zaak in het kort

De gerechtsdeurwaarder was belast met de uitwinning van een gerechtelijk vonnis ten laste van de partner van klaagster. In dit kader heeft hij aan een collega (toegevoegd) gerechtsdeurwaarder opdracht gegeven beslag te leggen op roerende zaken in de woning van klaagster. Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder dat bij de beslaglegging onzorgvuldig is gehandeld en dat de inbeslaggenomen zaken op onzorgvuldige wijze zijn bewaard.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 1 juli 2022 een beroepschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 1 juni 2022 (ECLI:NL:TGDKG:2022:113).
2.2.
Klaagster heeft geen gebruik gemaakt van de haar geboden gelegenheid een verweerschrift bij het hof in te dienen.
2.3.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
2.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 27 oktober 2022. De gerechtsdeurwaarder is verschenen en heeft het woord gevoerd; de gemachtigde van klaagster heeft het hof vooraf laten weten dat klaagster niet ter zitting zou verschijnen.

3.Feiten

3.1.
De gerechtsdeurwaarder is belast met de executie van een vonnis dat is gewezen ten laste van de partner van klaagster.
3.2.
Op 7 juni 2018 heeft in opdracht van de gerechtsdeurwaarder een collega (toegevoegd) gerechtsdeurwaarder (hierna: [naam] ) executoriaal beslag gelegd op roerende zaken in de woning van klaagster en is een deel van de inbeslaggenomen zaken ook in gerechtelijke bewaring genomen, waaronder enkele horloges, handtassen en portemonnees.
3.3.
Bij e-mail van 13 juni 2018 heeft de gemachtigde van klaagster bezwaar gemaakt tegen de beslaglegging omdat de beslagen goederen niet aan haar partner, maar aan haar zelf toebehoorden en verzocht de gelegde beslagen door te halen, dan wel tenminste haar persoonlijke zaken (waaronder identiteitsbewijzen) vrij te geven. De gerechtsdeurwaarder heeft bij brief van 18 juni 2018 op dit verzoek gereageerd.
3.4.
Op 5 juli 2018 heeft een andere collega gerechtsdeurwaarder (niet [naam] ) de inhoud van alle inbeslaggenomen tassen en portemonnees bij de bewaarder doorzocht. Hiervan is een proces-verbaal van constatering opgemaakt. De gerechtsdeurwaarder heeft de gemachtigde van klaagster nog dezelfde dag laten weten dat diverse passen en identiteitskaarten waren aangetroffen en dat deze waren af te halen op het kantoor van de beslagleggend deurwaarder.
3.5.
Klaagster heeft een executiegeschil aangespannen tegen de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder. Bij vonnis van de voorzieningenrechter te Rotterdam van 28 september 2018 is de opdrachtgever veroordeeld tot het opheffen van de gelegde beslagen en de gerechtelijke bewaring.
3.6.
Bij e-mail van 5 oktober 2018 heeft de gemachtigde van klaagster geïnformeerd naar het contante geld dat zou zijn doorgestort en gemeld dat klaagster had geconstateerd dat één van de inbeslaggenomen horloges werd vermist.
3.7.
Bij e-mail van 12 oktober 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder de gemachtigde van klaagster medegedeeld dat hij hem zo spoedig mogelijk inhoudelijk zou informeren over het contante geld en het vermiste horloge.
3.8.
Bij e-mail van 16 oktober 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder de gemachtigde van klaagster medegedeeld dat hij een ontvangen bedrag van € 515,- zou doorstorten naar diens rekening. De gemachtigde van klaagster heeft het bedrag op 22 oktober 2018 op zijn rekening ontvangen.
3.9.
Bij e-mails van 29 oktober 2018 en 1 november 2018 heeft de gemachtigde van klaagster nogmaals bericht dat zijn cliënte stelde dat tijdens de bewaarneming een horloge verdwenen zou zijn. Hierop heeft de gerechtsdeurwaarder bij e-mail van 1 november 2018 gereageerd.

4.De klacht

Klaagster beklaagt zich erover dat:
tijdens de beslaglegging een enorme ravage in haar woning is aangericht en op schandelijke en ronduit onverantwoorde wijze met haar honden is omgegaan;
beslag is gelegd op goederen waarvan men wist dan wel redelijkerwijs kon weten dat deze niet aan de beslagene toebehoorden;
goederen in bewaring zijn genomen waarvan men wist dan wel redelijkerwijs kon weten dat deze niet aan de beslagene toebehoorden;
het proces-verbaal van beslaglegging onjuist dan wel onvolledig is opgemaakt, dan wel dat kostbare goederen in bewaring zijn genomen zonder deze in het proces-verbaal te vermelden;
onzorgvuldig is gehandeld door van de inbeslaggenomen tassen en portemonnees niet de inhoud te controleren, dan wel de inhoud veel te laat in een proces-verbaal van constatering op te nemen;
beslag is gelegd op identiteitsbewijzen en deze in bewaring zijn genomen en haar gemachtigde hieromtrent bij herhaling onjuist en misleidend is geïnformeerd;
de inbeslaggenomen goederen op onzorgvuldige wijze zijn bewaard met als gevolg dat de goederen zijn beschadigd;
een kostbaar horloge is zoekgeraakt;
haar gemachtigde onjuist en misleidend is geïnformeerd omtrent een bedrag van € 515,- aan contant geld dat zou zijn doorgestort aan de beslaglegger;
niet dan wel nauwelijks op adequate wijze wordt gecommuniceerd, dan wel nauwelijks of zeer laat wordt gereageerd op verzoeken om informatie, stukken en overige.

5.Beoordeling

5.1.
De kamer heeft in de bestreden beslissing de klachtonderdelen b, c, d, e, f en h gegrond en de overige klachtonderdelen ongegrond verklaard. Aan de gerechtsdeurwaarder is de maatregel van berisping opgelegd. Aan hem is daarnaast de maatregel van een geldboete ter hoogte van € 500,- opgelegd en hij is in de kosten veroordeeld.
Verantwoordelijke gerechtsdeurwaarder
5.2.
Klaagster heeft in het inleidend klaagschrift een klacht ingediend tegen “ [X] Gerechtsdeurwaarders, althans tegen de instrumenterend deurwaarder(s), alsook aan het kantoor in het geheel, dan wel de individuele medewerkers en/of derden verbonden aan, althans ingeschakeld door het kantoor in kwestie.”
Het is vaste tuchtrechtspraak dat een gerechtsdeurwaarderskantoor als zodanig niet kan worden aangemerkt als beklaagde. Eerst dient dus te worden vastgesteld tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) de klacht zich richt.
Op de klacht heeft de gerechtsdeurwaarder in eerste aanleg mede namens [naam] verweer gevoerd. In dit verweerschrift heeft de gerechtsdeurwaarder terecht gesteld dat een gerechtsdeurwaarder die een ambtshandeling feitelijk verricht zelf verantwoordelijk is voor zijn of haar handelen, ook al is de opdracht tot het verrichten van die ambtshandeling gegeven door een andere gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder heeft erkend tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid te dragen voor zover de klacht ziet op de regie en de besluitvorming in deze zaak. Voor zover de klacht ziet op de uitvoering van de ambtshandelingen heeft [naam] in het verweerschrift in eerste aanleg gesteld dat zij de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid draagt. In de bestreden beslissing is door de kamer evenwel niet beslist op de klacht tegen [naam] . In hoger beroep kan daarover dus ook niet worden beslist. Het hof zal daarom in hoger beroep uitsluitend beslissen op de klacht voor zover gericht tegen de gerechtsdeurwaarder.
Omvang van het appel
5.3.
Het hof merkt de klachtonderdelen b, c, f (deels), h, i, en j aan als gericht tegen de gerechtsdeurwaarder. Het hof zal de klacht voor het overige (te weten de klachtonderdelen a, d, e, f (deels) en g niet verder bespreken omdat deze klachtonderdelen niet tegen de gerechtsdeurwaarder zijn gericht. Het hof merkt overigens op dat ingeval klaagster wel zou hebben beoogd ook die klachtonderdelen tegen de gerechtsdeurwaarder te richten, die onderdelen ongegrond zouden moeten worden verklaard omdat die zien op de feitelijke uitvoering van de beslaglegging en niet op de regie en de besluitvorming in deze zaak, waarvoor de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden.
Klachtonderdelen b en c: eigendom van de in beslag genomen zaken
5.4.
Het hof kan geen uitspraak doen over de civielrechtelijke aanspraken van klaagster. Voor het tuchtrecht is alleen een rol weggelegd als een beslag evident zo onrechtmatig is dat de gerechtsdeurwaarder die het beslag desondanks legt, daarmee de grenzen van het tuchtrecht heeft overschreden. Uiteraard mag een gerechtsdeurwaarder geen zaken in beslag nemen waarvan hij weet dat ze geen eigendom van de schuldenaar zijn. Klaagster stelt dat dit het geval is. Het had volgens haar voor de gerechtsdeurwaarder op voorhand duidelijk moeten zijn dat de in beslag en in bewaring genomen goederen (dameshandtassen, portemonnees en horloges) niet aan de geëxecuteerde toebehoorden, maar aan een vrouw. Door desondanks opdracht te geven om beslag te laten leggen op deze goederen handelt de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk verwijtbaar, aldus klaagster. De gerechtsdeurwaarder heeft hiertegen ingebracht dat de opdrachtgevende advocaat de expliciete instructie had gegeven om uit te kijken naar een aantal bijzondere horloges en tassen. Het is volgens hem niet aan de gerechtsdeurwaarder om vast te stellen aan wie deze goederen toebehoren.
5.5.
Bij het verstrekken van de opdracht aan de gerechtsdeurwaarder is expliciet gewezen op een verzameling bijzondere horloges en tassen. Dat de gerechtsdeurwaarder uitvoering heeft gegeven aan deze opdracht valt hem tuchtrechtelijk niet te verwijten. [naam] trof in een zwaar vervuilde woning de bijzondere horloges aan waarvan de advocaat had gemeld dat die er zouden zijn, en daarnaast 27 kostbare tassen. Ter zitting heeft de gerechtsdeurwaarder herhaald dat er op dat moment is gebeld met een taxateur, die verklaarde dat deze zaken een waarde zouden vertegenwoordigen van € 75.000,-. Zou de gerechtsdeurwaarder dit beslag niet hebben laten leggen en zou later zijn gebleken dat de verhaalsobjecten verdwenen waren, dan had hij tuchtrechtelijk op het verzuimen van zijn ministerieplicht tegenover zijn opdrachtgever kunnen worden aangesproken. Ten tijde van de inbeslagname van de goederen was niemand aanwezig in de woning. Onder deze omstandigheden valt het de gerechtsdeurwaarder niet te verwijten dat hij gehoor heeft gegeven aan de door zijn opdrachtgever specifiek omschreven opdracht; dit geldt temeer nu als gevolg van de inbewaringstelling er geen executiedreiging is ontstaan. Uit de stukken van het dossier blijkt niet op grond waarvan de gerechtsdeurwaarder op voorhand had moeten of kunnen weten dat de beslagobjecten niet aan de geëxecuteerde toebehoorden. Het is dan niet aan de gerechtsdeurwaarder om op de stoel van een rechter te zitten en een oordeel te geven over de eigendomsverhoudingen. Daartoe is hij niet bevoegd en meestal ook niet in staat binnen het tijdsbestek van de beslaglegging. Een persoon die de rechtmatigheid van de executie wil laten toetsen, doet dat in een executiegeschil voor de civiele rechter.
De klacht is daarmee ongegrond.
Klachtonderdeel f: misleidende informatie identiteitsbewijzen
5.6.
Klaagster stelt dat de gerechtsdeurwaarder haar gemachtigde onjuist en misleidend heeft geïnformeerd over de gang van zaken rondom de inbeslagname van de identiteitsbewijzen. De gerechtsdeurwaarder brengt, kort samengevat, naar voren dat hij (de gemachtigde van) klaagster over deze kwestie juist wel zorgvuldig en accuraat heeft geïnformeerd.
5.7.
Het hof is, anders dan de kamer, van oordeel dat ook deze klacht ongegrond is. Op 18 juni 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder vernomen dat er mogelijk identiteitsbewijzen in de in bewaring gegeven tassen zaten. De gerechtsdeurwaarder heeft nog dezelfde dag aan de gemachtigde van klaagster bericht dat hij dit zou nagaan. Ook dezelfde dag heeft de gerechtsdeurwaarder contact opgenomen met zowel [naam] als de gerechtelijk bewaarder om te informeren of er (per abuis) identiteitspapieren in bewaring waren gegeven. Nadat de gerechtsdeurwaarder van de gerechtelijk bewaarder op 26 juni 2018 bericht had gekregen dat er geen identiteitspapieren waren aangetroffen, heeft hij de gemachtigde van klaagster op 27 juni 2018 dienovereenkomstig bericht. Omdat er over de juistheid van deze constatering twijfel bleef bestaan, heeft de gerechtsdeurwaarder op 27 juni 2018 alsnog een collega-gerechtsdeurwaarder opdracht gegeven om op korte termijn een afspraak in te plannen om in samenspraak met de gerechtelijk bewaarder alle tassen en portemonnees te controleren op inhoud en daarvan proces-verbaal op te maken. Op 5 juli 2018 heeft de collega-gerechtsdeurwaarder bij de constatering van de inhoud van de in bewaring gegeven roerende zaken de bewuste identiteitskaarten alsnog aangetroffen. De gemachtigde van klaagster is hierover dezelfde dag geïnformeerd. Van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is niet gebleken. De gerechtsdeurwaarder heeft (de gemachtigde van) klaagster tussentijds geïnformeerd waarbij hij tijdig en accuraat gehoor heeft gegeven aan het verzoek om opheldering over de stand van zaken aangaande de identiteitspapieren.
Klachtonderdeel h: kostbaar horloge zoek?
5.8.
Klaagster stelt dat bij de vrijgegeven stukken een kostbaar horloge ontbreekt en dat dat de gerechtsdeurwaarder kan worden verweten. De gerechtsdeurwaarder heeft, kort gezegd, naar voren gebracht dat de gerechtelijk bewaarder een eigen verantwoordelijkheid heeft.
5.9.
Het hof stelt allereerst vast dat op geen enkele manier is gebleken dat het horloge daadwerkelijk is zoekgeraakt. Daarnaast is het hof van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt van fouten die de door hem ingeschakelde gerechtelijke bewaarder (beweerdelijk) heeft gemaakt. De gerechtsdeurwaarder heeft onderbouwd dat hij zorgvuldig heeft gehandeld en een professionele en gerenommeerde bewaarder heeft uitgekozen. Het eventuele zoekraken van de goederen betreft daarom niet het handelen van de gerechtsdeurwaarder, maar dat van de bewaarder, waarvoor de gerechtsdeurwaarder niet tuchtrechtelijk aansprakelijk kan worden gehouden. Daarop stuit ook dit klachtonderdeel af.
Klachtonderdeel i en j: contant geld en de informatievoorziening door de gerechtsdeurwaarder
5.10.
Het verwijt van klaagster dat de gerechtsdeurwaarder haar gemachtigde onjuist en misleidend heeft geïnformeerd omtrent de beslaglegging van een bedrag van € 515,- aan contanten is ook onterecht. De kamer heeft, kort samengevat, overwogen dat de gerechtsdeurwaarder heeft toegelicht dat deze gelden op het moment van het opheffen van het beslag niet meer tot het vermogen van klaagster of de schuldenaar behoorden omdat het geld als netto-opbrengst aan de executant was uitgekeerd, waarmee de tenuitvoerlegging van het inbeslaggenomen geld was voltooid. Hoewel daartoe niet verplicht heeft de gerechtsdeurwaarder bemiddeld om tot een oplossing te komen op dit punt. Dit heeft ertoe geleid dat er op 16 oktober 2018 een bedrag van € 515,- alsnog is afgedragen door storting ervan op de derdengeldrekening van de gemachtigde van klaagster. Ook ten aanzien van de verdere communicatie in dit dossier (klachtonderdeel j) is het hof van oordeel dat, bij gebreke van een voldoende concrete onderbouwing, dit klachtonderdeel ongegrond is.
5.11.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de klacht tegen de gerechtsdeurwaarder in alle onderdelen ongegrond is. Voor de in eerste aanleg uitgesproken maatregelen en kostenveroordeling bestaat dus geen grond. Het hof zal de bestreden beslissing vernietigen.

6.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing;
en, in zoverre opnieuw beslissende:
- verklaart de tegen de gerechtsdeurwaarder gerichte klachtonderdelen ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 27 december 2022 door de rolraadsheer.