ECLI:NL:GHAMS:2022:3592

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
200.311.437/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen notaris inzake onzorgvuldig handelen bij boedelvolmacht en aangifte erfbelasting

In deze zaak heeft klager, een van de erfgenamen van zijn overleden moeder, een klacht ingediend tegen notaris mr. [geïntimeerde] vanwege vermeend onzorgvuldig handelen bij de afwikkeling van de nalatenschap. Klager verwijt de notaris dat zij heeft gewerkt met een niet-gelegaliseerde boedelvolmacht en dat zij een onjuiste aangifte erfbelasting heeft ingediend. Daarnaast stelt klager dat de notaris had moeten zorgen voor een tolk, omdat zijn vader de Nederlandse taal onvoldoende machtig was. De klacht is ingediend na de beslissing van de kamer voor het notariaat, die de klacht ongegrond had verklaard. Het hof heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat klager geen belanghebbende is in de zin van de Wet op het notarisambt voor de klacht over de boedelvolmacht. De klacht over de aangifte erfbelasting werd als te laat ingediend beschouwd, terwijl de klacht over de leveringsakte tijdig was. Het hof oordeelde dat de notaris voldoende zorgvuldigheid had betracht en dat er geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen was. De beslissing van de kamer werd vernietigd, waarbij de klachtonderdelen a en b niet-ontvankelijk werden verklaard en klachtonderdeel c ongegrond werd verklaard.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.311.437/01 NOT
nummer eerste aanleg : 709157 / NT 21-55
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 27 december 2022
inzake
[appellant] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
tegen
mr. [geïntimeerde] ,
notaris te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. L.C. Dufour, advocaat te Amsterdam.
Partijen worden hierna klager en de notaris genoemd.

1.De zaak in het kort

In het kader van de afwikkeling van de nalatenschap van de moeder van klager heeft de vader van klager aan de broer van klager een boedelvolmacht afgegeven. Klager verwijt de notaris dat zij onzorgvuldig heeft gehandeld door genoegen te nemen met een niet gelegaliseerde boedelvolmacht en dat zij heeft meegewerkt aan een onjuiste aangifte erfbelasting. De notaris wordt ook verweten dat zij onzorgvuldig heeft gehandeld bij het passeren van een akte waarbij de vader van klager een pand aan de broer van klager heeft overgedragen. Omdat de vader van klager de Nederlandse taal onvoldoende machtig was, had de notaris volgens klager toen een tolk moeten inschakelen, hetgeen zij niet heeft gedaan.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Klager heeft op 18 mei 2022 een beroepschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Amsterdam (hierna: de kamer) van 4 mei 2022 (ECLI:NL:TNORAMS:2022:12). Op 19 mei 2022 heeft klager een aanvullende productie bij het hof ingediend.
2.2.
De notaris heeft op 4 oktober 2022 een verweerschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend.
2.3.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
2.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 24 november 2022. Klager, vergezeld door zijn vader, en de notaris, vergezeld door haar gemachtigde, zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de gemachtigde van de notaris aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

3.Feiten

3.1.
Klager is één van de vijf kinderen geboren uit het huwelijk van zijn moeder, [naam 1] (hierna: erflaatster) en [naam 2] (hierna: vader). Op 16 juni 2008 is erflaatster overleden zonder achterlating van een testament.
3.2.
Op 29 december 2008 heeft op het kantoor van de notaris een bespreking plaatsgevonden tussen een medewerker van de notaris, vader en de oudste broer van klager (hierna: de broer) over het opstellen van een verklaring van erfrecht en een boedelvolmacht. In januari 2009 heeft vader een door de notaris opgestelde verklaring van zuivere aanvaarding met boedelvolmacht ondertekend, die vervolgens per post aan de notaris is geretourneerd.
3.3.
De notaris heeft op 9 maart 2009 een verklaring van erfrecht opgesteld, waarin is verwezen naar de hiervoor genoemde boedelvolmacht. Op 8 mei 2009 heeft de notaris de aangifte erfbelasting ingediend.
3.4.
Vader heeft in 1974 het pand [adres] te [plaats] (hierna: het pand) aangekocht. Het pand bestaat uit een aantal afzonderlijke woningen en is verhuurd; klager woont op de tweede etage.
3.5.
Op 10 februari 2011 heeft de notaris in aanwezigheid van vader en de broer een akte gepasseerd waarbij vader het pand aan de broer heeft verkocht en geleverd. De koopprijs, gebaseerd op de getaxeerde waarde in verhuurde staat, bedroeg € 235.000,-. De broer heeft € 50.000,- betaald via betaling op de derdenrekening van de notaris; € 24.067,- is verrekend (met de vordering van de broer op vader uit de nalatenschap van erflaatster) en € 160.933,- is de broer schuldig gebleven.
3.6.
Op 12 juli 2020 heeft klager de notaris gemaild met een verzoek om informatie over de levering van het pand aan zijn broer. De notaris heeft daarop klager uitgenodigd voor een bespreking bij haar op kantoor. Als gevolg van de corona-situatie heeft deze bespreking geen doorgang gevonden. Op 31 mei 2021 heeft de notaris een gesprek gevoerd met vader en een zuster van klager.
3.7.
In antwoord op het verzoek van klager om nadere informatie heeft de notaris bij brief van 9 juli 2021 aan vader een kopie van de getekende boedelvolmacht gestuurd. Bij brief van 26 juli 2021 heeft de notaris aan vader een kopie gestuurd van het betaalbewijs, waaruit blijkt dat het door de broer betaalde bedrag, genoemd onder 3.5, van de derdengeldrekening van de notaris op de rekening van vader is gestort. Op 6 augustus 2021 is vader nogmaals op het kantoor van de notaris geweest. Tijdens deze bespreking heeft de notaris het origineel van de door vader in 2009 ondertekende boedelvolmacht laten zien.

4.De klacht

4.1.
Klager verwijt de notaris, kort samengevat, dat zij
a. a) is afgegaan op een niet gelegaliseerde boedelvolmacht;
b) een onjuiste aangifte erfbelasting heeft opgesteld; en
c) onzorgvuldig heeft gehandeld met betrekking tot (het passeren van) de leveringsakte van het pand vanwege het ontbreken van een tolk.

5.Beoordeling

5.1.
De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klager tegen de notaris ongegrond verklaard.
5.2.
Klager stelt dat vader door de broer is opgelicht; de notaris is hierop onvoldoende alert geweest. Zo heeft zij, aldus klager, onzorgvuldig gehandeld door af te gaan op een niet gelegaliseerde boedelvolmacht waarbij zij voorts haar medewerking heeft verleend aan de indiening van een onjuiste aangifte erfbelasting. Ten aanzien van de levering van het pand heeft zij eveneens onzorgvuldig gehandeld doordat ze, aldus klager, niet heeft geverifieerd of vader de inhoud en de gevolgen van de leveringsakte voldoende begreep. De notaris had een tolk moeten inschakelen omdat het voor haar duidelijk had moeten en kunnen zijn dat vader de Nederlandse taal onvoldoende beheerste.
5.3.
De notaris stelt primair dat klager geen redelijk belang heeft in de zin van artikel 99 lid 1 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) bij de door hem ingediende klacht. Klager staat buiten de kring van belanghebbenden. Indien en voor zover klager wel als belanghebbende kan worden aangemerkt, dient de klacht niet-ontvankelijk te worden verklaard op grond van de in artikel 99 lid 21 Wna neergelegde vervaltermijn van drie jaar. Op basis van dit artikel kan een klacht slechts worden ingediend binnen drie jaar na de dag waarop de tot klacht gerechtigde kennis heeft genomen van het handelen of nalaten van de notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven. Voor het geval de ingediende klacht wél ontvankelijk is, werpt de notaris op dat een legalisatie van een boedelvolmacht niet verplicht is. Een medewerker van de notaris heeft vader vooraf persoonlijk ontvangen op het kantoor, bij welke gelegenheid de identiteit van vader is gecontroleerd. Ten aanzien van de aangifte erfbelasting waren voor de notaris geen aanwijzingen dat de aangeleverde informatie niet juist was. De waardeverklaringen en de bankafschriften waarop de aangifte erfbelasting gebaseerd is, bevinden zich in het dossier van de notaris. Klager heeft zijn klacht op dit punt onvoldoende gespecificeerd en ook niet onderbouwd. Ook ten aanzien van de in februari 2011 gepasseerde leveringsakte kan de notaris geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. De overeengekomen prijs was conform een eerder uitgebrachte taxatie; er was geen reden om een nieuwe taxatie aan te vragen. Voor het passeren van de leveringsakte heeft de notaris een bespreking gevoerd met vader. Aan vader was vooraf een concept leveringsakte gestuurd en vader is bij de levering in persoon verschenen. Er waren voor de notaris geen aanwijzingen dat vader de inhoud van de akte niet begreep en/of de gevolgen niet wenste. Zelfs als zou blijken dat vader door de broer is opgelicht, kan dit niet aan de notaris worden toegerekend, aldus de notaris.
Ontvankelijkheid
5.4.
Volgens artikel 99 lid 1 Wna kunnen klachten worden ingediend door een ieder met enig redelijk belang. Het is vaste tuchtrechtspraak dat dit begrip ruim moet worden uitgelegd. Met de kamer is het hof van oordeel dat klager belang heeft bij zijn klacht met betrekking tot de aangifte erfbelasting en de leveringsakte (klachtonderdelen b en c). Uit hoofde van zijn vordering in de nalatenschap van zijn moeder is klager schuldeiser in de nalatenschap van zijn vader. De verkoop van het pand aan de broer kan van invloed zijn op de (toekomstige) verhaalspositie van klager in deze nalatenschap. De aangifte erfbelasting is mede namens klager ingediend; daarmee is zijn belang gegeven. Ten aanzien van klachtonderdeel a (
onzorgvuldigheid ten aanzien van de boedelvolmacht)is het hof echter van oordeel dat klager géén belanghebbende is in de zin van artikel 99 lid 1 Wna. Het gaat om een volmacht om te handelen namens vader. Vader zelf is wilsbekwaam en is dan ook de enige persoon die over de totstandkoming van die volmacht een klacht kan indienen. Klachtonderdeel a zal niet-ontvankelijk worden verklaard en daarom niet inhoudelijk worden beoordeeld.
5.5.
Het hof zal vervolgens dienen te beoordelen in hoeverre de klachtonderdelen b en c binnen de daartoe in de wet gestelde termijn van drie jaar (artikel 99 lid 21 Wna) zijn ingediend. Het hof is van oordeel dat klachtonderdeel b (
onjuiste aangifte erfbelasting)te laat is ingediend. De moeder van klager is in juni 2008 overleden. Het is een feit van algemene bekendheid dat binnen afzienbare tijd na een overlijden een aangifte erfbelasting dient te worden ingediend. Klager heeft als verweer aangevoerd, dat hij pas in juni 2021 kennis heeft genomen van de aangifte erfbelasting nadat hij hiervan een kopie bij de belastingdienst heeft opgevraagd. Hij heeft daarbij kennelijk het oog op de nadere vervaltermijn van een jaar als bedoeld in artikel 99 lid 21 Wna. Dit betoog maakt het voorgaande echter niet anders. Het komt voor rekening en risico van klager dat hij pas in 2021 – 13 jaar na het overlijden van zijn moeder – informatie is gaan inwinnen over de destijds ingediende aangifte erfbelasting. Anders dan de kamer is het hof dan ook van oordeel dat deze klacht te laat is ingediend en dat de klacht daarom niet-ontvankelijk is. Ook klachtonderdeel b zal dus niet inhoudelijk worden beoordeeld.
Naar het oordeel van het hof is klachtonderdeel c (
onzorgvuldig handelen ten aanzien van de leveringsakte)wél voldoende tijdig ingediend. Ook al betreft het een akte uit 2011, het is niet voldoende aannemelijk geworden dat klager voor medio 2020 – het moment dat hij een kopie van de leveringsakte ontving – kennis had of had kunnen hebben van het handelen van de notaris.
Klachtonderdeel c inhoudelijk
5.6.
De kamer heeft in de bestreden beslissing deze klacht van klager ongegrond verklaard. De kamer heeft dat gebaseerd op de volgende overwegingen. De notaris heeft verklaard dat uit haar dossier blijkt dat de bespreking met vader en de broer voorafgaand aan het passeren van de leveringsakte veertig minuten heeft geduurd, wat betekent dat zij ruim de tijd voor het passeren heeft genomen. Verder heeft de notaris verklaard dat haar gebruikelijke werkwijze inhoudt dat zij de belangrijke punten uit een leveringsakte altijd helemaal met partijen doorneemt en aan het einde altijd vraagt of partijen de akte goed hebben begrepen en dat haar destijds niet is gebleken dat de bijstand van een tolk noodzakelijk was en/of dat vader niet heeft geweten waarvoor hij tekende. De koopprijs van het pand was onderbouwd met een onderliggende taxatie, het bedrag van de koopsom is betaald en ook overigens was er voor haar geen aanleiding om geen medewerking te verlenen aan de transactie. De kamer heeft zelf ter zitting vastgesteld dat vader de Nederlandse taal in de basis beheerst en daarnaast is gebleken dat ook bij de levering van het pand in 1974 geen tolk aanwezig is geweest. Gelet op een en ander kan de kamer niet aannemen dat de notaris onvoldoende heeft geverifieerd of vader begreep waarvoor hij tekende, aldus de kamer.
5.7.
Het hof vindt in hetgeen klager heeft aangevoerd geen grond om anders te oordelen dan de kamer heeft gedaan. Aan het verweer van klager dat zijn vader de Nederlandse taal nauwelijks machtig is, gaat het hof voorbij omdat klager zelf ter zitting in hoger beroep heeft verklaard dat zijn vader zijn boodschappen doet op de markt omdat hij daar met de mensen kan praten. Het is kennelijk lezen en schrijven van het Nederlands waarmee vader moeite heeft, maar dat – eventuele – probleem is ondervangen doordat de notaris de inhoud van de leveringsakte mondeling met vader heeft doorgenomen. Als vader spijt heeft van de verkoop van het pand aan de broer, kan dit de notaris niet worden aangerekend. Van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is niet gebleken.
Slotsom
5.8.
De conclusie is dat de beroepsgronden falen. Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing. Voor alle duidelijkheid zal het hof de beslissing van de kamer in haar geheel vernietigen en opnieuw beslissen.

6.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing,
en in zoverre opnieuw beslissende:
- verklaart de klachtonderdelen a en b niet-ontvankelijk;
- verklaart klachtonderdeel c ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.R. Sturhoofd, J.C.W. Rang en S.V. Viveen en in het openbaar uitgesproken op 27 december 2022 door de rolraadsheer.