In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was beschuldigd van medeplegen en medeplichtigheid aan de diefstal van schoenen uit een warenhuis op 13 februari 2020. De tenlastelegging omvatte verschillende handelingen die de verdachte samen met medeverdachten zou hebben verricht, waaronder het afschermen van de medeverdachten en het wegnemen van schoenen met het oogmerk om deze wederrechtelijk toe te eigenen.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 31 januari 2022 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 dagen. De raadsvrouw van de verdachte pleitte echter voor integrale vrijspraak, stellende dat er geen sprake was van een onderlinge inwisselbaarheid van rollen of een vooropgezet plan. Het hof heeft de argumenten van beide partijen overwogen en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen.
Het hof oordeelde dat niet was komen vast te staan dat de verdachte opzettelijk behulpzaam was bij de diefstal. De camerabeelden toonden aan dat de medeverdachten openlijk de schoenen aantrokken en de winkel verlieten zonder zich te bekommeren om de zichtbaarheid van hun handelen. Het hof heeft daarom het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde.