In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. De verdachte, geboren in 1976 en thans gedetineerd in P.I. Ter Apel, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor het overtreden van artikel 2.18 van de Algemene Plaatselijke Verordening Amsterdam 2008 (APV(oud)). De tenlastelegging betrof het zich zonder redelijk doel ophouden in een portiek bij het Max Euweplein te Amsterdam op 20 november 2018. De raadsman van de verdachte voerde aan dat de verdachte, als dakloze, niet anders kan dan zich op straat ophouden en dat de verbodsbepaling in strijd is met het legaliteitsbeginsel en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
Het hof heeft de argumenten van de raadsman verworpen en geoordeeld dat het verbod op doelloos ophouden niet in strijd is met het bepaaldheidsgebod. Het hof oordeelde dat de norm voldoende duidelijk is en dat de beperking van de bewegingsvrijheid van de verdachte, hoewel aanwezig, noodzakelijk is voor de handhaving van de openbare orde. Het hof achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich zonder redelijk doel in de openbare ruimte ophield en verklaarde de verdachte strafbaar, maar legde geen straf of maatregel op, gezien de geringe ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte.
Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en sprak de verdachte vrij van hetgeen meer of anders was tenlastegelegd. De beslissing van het hof is genomen in het kader van de bescherming van de openbare orde en het waarborgen van een normaal gebruik van de publieke ruimte.