In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. De verdachte, geboren in 1976 en thans gedetineerd in P.I. Ter Apel, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 12 februari 2020, waarin hij was veroordeeld voor het overtreden van artikel 2.18 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) Amsterdam 2008. De tenlastelegging betrof het zich zonder redelijk doel ophouden in een portiek bij het Max Euweplein te Amsterdam op 8 augustus 2018. De raadsman van de verdachte voerde aan dat de verdachte, als dakloze, niet anders kan dan zich ophouden op straat en dat de APV in strijd is met het legaliteitsbeginsel en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De advocaat-generaal daarentegen stelde dat de APV noodzakelijk is voor de handhaving van de openbare orde en dat er geen strijdigheid met het legaliteitsbeginsel of het EVRM is.
Het hof oordeelde dat de verbodsbepaling in de APV voldoende bepaald is en niet in strijd is met het recht. Het hof achtte bewezen dat de verdachte zich zonder redelijk doel in een portiek had opgehouden en verwierp de verweren van de raadsman. De verdachte werd schuldig bevonden aan de overtreding van artikel 2.18 APV en het hof legde een hechtenis van één dag op, ondanks de eis van de advocaat-generaal om geen straf op te leggen. Het hof overwoog dat de verdachte overlast had veroorzaakt en dat een korte vrijheidsbenemende straf passend was, om de verdachte te doordringen van de ernst van zijn handelen. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en deed opnieuw recht.