ECLI:NL:GHAMS:2022:354

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
200.299.499/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wijziging kinderalimentatie wegens gebrek aan wijziging van omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek tot wijziging van kinderalimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, had in eerste aanleg een alimentatieverplichting van € 168,- per kind per maand opgelegd gekregen door de rechtbank Noord-Holland. De man verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en de kinderalimentatie op nihil te stellen, omdat zijn financiële situatie niet was veranderd sinds de echtscheiding in 2013. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft afgezien van verweer en zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.

Het hof overwoog dat beide partijen een uitkering op grond van de Participatiewet ontvangen en dat er geen sprake was van een wijziging van omstandigheden die een aanpassing van de alimentatie zou rechtvaardigen. De man had geen bewijs geleverd dat zijn financiële situatie was veranderd, en de eerdere afspraken in het ouderschapsplan gaven aan dat er destijds geen alimentatieverplichting was vastgesteld. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de vrouw af, waarbij het hof ook oordeelde dat eventuele betalingen door de man niet teruggevorderd konden worden door de vrouw, gezien haar eigen financiële situatie.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van een wijziging van omstandigheden voor het aanpassen van alimentatieverplichtingen en bevestigt dat de financiële situatie van de man niet was veranderd ten opzichte van de situatie ten tijde van de echtscheiding.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.299.499/01
zaaknummer rechtbank: C/15/316268 / FA RK 21-2340
beschikking van de meervoudige kamer van 8 februari 2022 inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. F.J. Donze te Amsterdam,
en
[de vrouw] ,
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E.M. van Hemert te Alkmaar.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
- de minderjarige [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1] );
- de minderjarige [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2] ).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de rechtbank) van 6 juli 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 1 september 2021 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2
De vrouw heeft bij brief van 14 september 2021 afgezien van het voeren van verweer.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is op 6 februari 2014 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 13 november 2013 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [kind 2] , geboren op [datum 1] 2009;
- [kind 1] , geboren op [datum 2] 2011 (hierna ook: de kinderen).

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, op verzoek van de vrouw en bij gebreke van verweer van de man, bepaald dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van 15 februari 2021 € 168,- per kind per maand dient te voldoen, de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling.
4.2
De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het inleidende verzoek van de vrouw af te wijzen, dan wel de te betalen kinderalimentatie op nihil te stellen.
4.3
De vrouw ziet af van verweer en refereert zich aan het oordeel van het hof.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De man kan zich niet verenigen met de beschikking waarvan beroep en voert daartoe het volgende aan.
Toen partijen in 2013 gingen scheiden ontving de man een uitkering op grond van de Participatiewet. Daarom is toen geen kinderalimentatieverplichting afgesproken. De advocaat van de vrouw heeft bij brief van 2 februari 2021 verzocht om recente inkomensgegevens van de man. De stukken die de man heeft toegestuurd zijn kennelijk nooit aangekomen, wat heeft geleid tot het inleidende verzoek van de vrouw. De man ontvangt echter nog steeds dezelfde uitkering op grond van de Participatiewet, zo blijkt uit de bij het hoger beroepschrift overgelegde producties vier tot en met zes. Daarom verzoekt de man het inleidende verzoek van de vrouw alsnog af te wijzen, dan wel de kinderalimentatie op nihil te stellen.
5.2
Het hof overweegt als volgt.
Partijen ontvangen beiden een uitkering op grond van de Participatiewet. De financiële situatie van de man is dan ook niet gewijzigd ten opzichte van de situatie ten tijde van de echtscheiding in 2013 waarbij geen onderhoudsbijdrage is vastgesteld. In het ouderschapsplan, ondertekend op 20 augustus 2012 hebben partijen benoemd dat de man een uitkering van de Dienst Werk en Inkomen ontving en daardoor niet in staat was maandelijks een bedrag te voldoen aan de vrouw ten behoeve van de kinderen. Zij hebben toen opgenomen dat de kinderalimentatie voorlopig op nihil zal worden gesteld.
De vrouw heeft in hoger beroep geen verweer gevoerd en zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Gelet op de toelichting van de man in hoger beroep ten aanzien van zijn financiële situatie, is geen sprake van een wijziging van omstandigheden. Het Het et hof zal daarom het inleidende verzoek van de vrouw afwijzen en de bestreden beschikking vernietigen.
5.3
Uit de overgelegde stukken blijkt niet of de door de rechtbank opgelegde bijdrage door de man is betaald. Voor zover wel sprake zou zijn van een terugbetalingsverplichting aan de zijde van de vrouw, is het hof van oordeel dat terugbetaling in redelijkheid niet van de vrouw kan worden gevergd nu ook zij een uitkering op grond van de Participatiewet ontvangt en de eventuele bijdragen voor de kinderen reeds ten behoeve van hen zijn aangewend.
Het hof zal daarom beslissen dat, voor zover de man in voornoemde periode enige bijdrage aan de vrouw heeft betaald of op hem is verhaald, de vrouw deze niet hoeft terug te betalen.
5.4
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar van 6 juli 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het inleidende verzoek van de vrouw af;
bepaalt dat, voor zover de man over de periode vanaf 15 februari 2021 tot heden meer heeft betaald en/of op hem is verhaald, de bijdrage tot heden wordt bepaald op hetgeen door de man is betaald en/of op hem is verhaald.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.W. Brands-Bottema, mr. M.T. Hoogland en mr. M. Groenleer, in tegenwoordigheid van mr. W.J. Boon als griffier en is op 8 februari 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.