ECLI:NL:GHAMS:2022:3520

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
12 december 2022
Zaaknummer
200.290.161/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot omgang in het belang van het kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek tot omgang tussen een vader en zijn dochter. De vader, verzoeker in hoger beroep, had eerder bij de rechtbank een verzoek ingediend om omgang met zijn minderjarige dochter. De rechtbank had dit verzoek afgewezen, en de vader ging hiertegen in hoger beroep. De raad voor de kinderbescherming was betrokken bij de procedure en had een rapport opgesteld waarin werd geadviseerd om het verzoek tot omgang af te wijzen. De raad maakte zich zorgen over de negatieve dynamiek tussen de ouders en de impact daarvan op het kind. Het hof heeft de situatie van het kind, dat in het verleden getuige was van huiselijk geweld, zwaar meegewogen. De dochter had aangegeven geen contact met de vader te willen en er was geen draagvlak voor een omgangsregeling. Het hof concludeerde dat gezamenlijk gezag en omgang in strijd zouden zijn met de zwaarwegende belangen van het kind. De beslissing van de rechtbank werd bekrachtigd, en de proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. De uitspraak benadrukt het belang van de bescherming van het kind in situaties van conflict tussen ouders.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.290.161/01
Zaaknummer rechtbank: C13/677547 / FA RK 19-8093
Beschikking van de meervoudige kamer van 13 december 2022 inzake
[de man] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. F. Salouli te Amsterdam,
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. T.O. Sohansingh te Amsterdam.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Bij tussenbeschikking van dit hof van 27 juli 2021 is de behandeling van de zaak voor wat betreft het hoger beroep van de man met betrekking tot het gezag over en de omgang met [minderjarige] aangehouden en is de raad verzocht onderzoek in te stellen naar de vraag of zich in onderhavige zaak feiten en/of omstandigheden voordoen die een uitzondering op de hoofdregel, te weten gezamenlijk gezag, rechtvaardigen. Daarnaast is de raad verzocht te onderzoeken of, en zo ja op welke wijze in het belang van [minderjarige] vorm gegeven dient te worden aan de omgang tussen haar en de man, en met welke mogelijkheden en belemmeringen van zowel de ouders als [minderjarige] daarbij rekening moet worden gehouden.
1.2
Bij het hof is op 18 augustus 2022 het rapport van de raad van 16 augustus 2022 ingekomen. Vervolgens is de mondelinge behandeling van de zaak op 24 oktober 2022 voortgezet.
Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer R. Koops
.
Voor de man is de heer P. Cuijpers opgetreden als tolk in de Engelse taal. Voor de vrouw is de heer B.S.A. Doedee opgetreden als tolk in de Engelse taal.

2.De verdere motivering van de beslissing

2.1
De raad adviseert in het rapport van 16 augustus 2022 als volgt. Tussen de man en de vrouw is sprake van een forse strijd, zij zijn erg negatief over elkaar en er zijn nauwelijks punten waarover zij het eens zijn. De raad maakt zich dan ook zorgen in hoeverre het ouders zou lukken gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uit te oefenen. Zowel de vrouw als [minderjarige] ervaren angst richting de man. [minderjarige] is in het verleden getuige geweest van huiselijk geweld tussen de ouders. Er is al jaren geen contact meer tussen de man en [minderjarige] en [minderjarige] heeft stellig aangegeven geen contact met de man te willen. [minderjarige] wil zich focussen op het contact met haar biologische vader. Voor [minderjarige] is het belangrijk dat de situatie blijft zoals deze nu is. Werken aan contactherstel is niet in het belang van [minderjarige] . Daarbij komt dat draagkracht bij de vrouw voor contact tussen de man en [minderjarige] ontbreekt. Het netwerk van de vrouw en de man is beperkt en er is niemand in het netwerk die zich als onpartijdig zou kunnen opstellen en [minderjarige] zou kunnen ondersteunen. Een basis voor gezamenlijk gezag ontbreekt en verwacht wordt dat hulpverlening hier onvoldoende aan zal bijdragen. Gezamenlijk gezag zal voor meer onrust zorgen wat volgens de raad niet in het belang van [minderjarige] is. De raad verwacht verder dat [minderjarige] enorm klem komt te zitten in haar loyaliteit richting de vrouw wanneer een omgangsregeling wordt vast gelegd. Dit is schadelijk voor [minderjarige] . De raad adviseert dan ook de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen en daarmee het eenhoofdig gezag van de vrouw in stand te laten en een omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] af te wijzen.
2.2
De man heeft ter zitting in hoger beroep verklaart dat hij ziet dat [minderjarige] geen contact met hem wil en dat er geen draagvlak is. De man legt zich daarom neer bij het advies van de raad.
2.3
De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep verklaard achter het advies van de raad te staan.
2.4
Het hof overweegt als volgt.
Het hof onderschrijft het advies van raad. Vast staat dat de verstandhouding tussen de man en de vrouw al jaren ernstig verstoord is en dat zij niet in staat zijn afspraken te maken over [minderjarige] . Het hof ziet, gelet op de ernstig verstoorde verhouding tussen de vrouw en de man, geen mogelijkheden voor verbetering daarvan door hulpverlening. Bij de vrouw is geen enkele ruimte voor contact tussen de man en [minderjarige] en ook [minderjarige] zelf wil geen contact met de man. Inmiddels heeft zij al bijna drie jaar geen contact meer met hem. Gelet op het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat er een onaanvaardbaar risico is dat [minderjarige] bij gezamenlijk gezag klem of verloren zou raken tussen de man en de vrouw en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd verbetering zou kunnen komen. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt dan ook bekrachtigen.
Het hof is voorts van oordeel dat het vaststellen van een omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] op dit moment in strijd is met zwaarwegende belangen van [minderjarige] . Bij [minderjarige] , maar ook bij de vrouw is geen draagvlak voor enig contact tussen de man en [minderjarige] . Bovendien zal contact tussen [minderjarige] en de man [minderjarige] in een onmogelijke positie plaatsen vanwege haar loyaliteit naar de vrouw en naar het gezin waarin zij opgroeit. De conclusie is dat het hof de bestreden beschikking op dit punt eveneens zal bekrachtigen.
De vrouw heeft verzocht de man te veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep. Gelet op de aard van de zaak, ziet het hof aanleiding de proceskosten tussen partijen te compenseren in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

3.Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
- compenseert de proceskosten, in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
- wijst af het meer of anders verzochte in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Jonkers, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 13 december 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.