ECLI:NL:GHAMS:2022:3516

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
12 december 2022
Zaaknummer
200.302.680/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezag en omgang van een minderjarige die in een pleeggezin woont, verzoek van de vader om gezamenlijk gezag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over het gezag en de omgang van een minderjarige, die in een pleeggezin woont. De vader van de minderjarige, die in hoger beroep is gegaan, verzocht om gezamenlijk gezag over zijn kind. De moeder oefent momenteel alleen het gezag uit. Het hof heeft vastgesteld dat de vader niet goed bereikbaar is, vaak afspraken niet nakomt en de minderjarige niet goed genoeg kent. Hierdoor is het in het belang van de minderjarige niet goed om de vader het gezag te geven. De omgangsmomenten die wel hebben plaatsgevonden, zijn goed verlopen, en het hof heeft bepaald dat de vader in ieder geval eens per vier weken twee uur omgang heeft met de minderjarige, onder regie van de gecertificeerde instelling (GI). De rechtbank had eerder het verzoek van de vader om gezag afgewezen, en het hof heeft deze beslissing bekrachtigd. De raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de vader niet met het gezag te belasten, gezien zijn wisselende betrokkenheid en het gebrek aan communicatie met de moeder. Het hof heeft de belangen van de minderjarige vooropgesteld en geconcludeerd dat het verzoek van de vader om gezag af te wijzen, noodzakelijk is voor het welzijn van het kind.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.302.680/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/311586 / FARK 20-7197
Beschikking van de meervoudige kamer van 13 december 2022 in de zaak van
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.M. Wolfert te Leek,
en
[de moeder] ,
wonende op een geheim adres,
niet verschenen in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder.
Het hof heeft als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] );
- de gecertificeerde instelling William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna te noemen: de GI), en
- de pleegouders van [minderjarige] .
Het hof heeft advies gevraagd aan:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Het hof heeft in deze zaak in een beschikking van 28 juni 2022 het verloop van de procedure bij de rechtbank en in hoger beroep (tot dan toe) beschreven. Het hof verwijst daarnaar. In de beschikking van 28 juni 2022 heeft het hof de raad - kort samengevat - verzocht om te onderzoeken welke rol vader in het leven van [minderjarige] kan vervullen en om te bekijken of ouders in staat zijn om gezamenlijk beslissingen te nemen over [minderjarige] . Daarnaast heeft het hof toen als voorlopige omgangsregeling bepaald dat de vader in ieder geval eens per vier weken gedurende twee uur omgang heeft met [minderjarige] , met eventuele uitbreiding onder regie van de GI.
1.2
Het hof heeft sindsdien de volgende stukken ontvangen:
- een rapport van de raad van 24 augustus 2022, en
- een e-mailbericht van de raad van 28 oktober 2022, met bijlage.
1.3
Op 3 november 2022 was er opnieuw een zitting in deze zaak. Daarbij waren aanwezig:
- de advocaat van de vader,
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsvoogd,
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw Regout,
De vader, de moeder en de pleegouders van [minderjarige] waren niet aanwezig.

2.De feiten

2.1
Uit de (inmiddels verbroken) relatie van de ouders is [minderjarige] geboren [in] 2020 te [geboorteplaats] . De moeder oefent alleen het gezag uit over [minderjarige] .
2.2
[minderjarige] staat sinds oktober 2020 onder toezicht van de GI. [minderjarige] is in december 2020 uit huis geplaatst. Sinds maart 2021 verblijft [minderjarige] bij het huidige pleeggezin.
2.3
Na de uithuisplaatsing hadden de vader en [minderjarige] aanvankelijk geen contact. Op 23 juni 2021 hadden zij voor het eerst contact.
2.4
De vader heeft [minderjarige] op 24 mei 2022 erkend.
2.5
De rechtbank heeft op 20 oktober 2022 een verzoek van de raad om het gezag van de moeder te beëindigen afgewezen. Volgens de rechtbank is het niet de verwachting dat de moeder binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn zelf de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] kan dragen. De moeder begrijpt dat het beter is voor [minderjarige] om bij de pleegouders te blijven wonen, de moeder heeft goed contact met de pleegouders en de GI en ze geeft toestemming voor beslissingen die voor [minderjarige] genomen moeten worden. Daarom is het volgens de rechtbank niet nodig om het gezag te beëindigen.

3.De omvang van het geschil

In de beschikking van 28 juni 2022 van dit hof staat precies vermeld waar het hof over moet oordelen. Het hof verwijst daarnaar.
Kort samengevat had de rechtbank het verzoek van de vader om gezag afgewezen en beslist dat de GI zou bepalen hoe vaak de vader [minderjarige] zou zien. Daar is de vader het niet mee eens. De vader wil - samen met de moeder - het gezag over [minderjarige] en de vader wil eens in de twee weken omgang met [minderjarige] .

4.De motivering van de beslissing

Gezag
Wettelijk kader
4.1
Op grond van artikel 1:253c, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken om de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Dit verzoek wordt op grond van het tweede lid van artikel 1:253c BW slechts afgewezen indien:
a. a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Standpunten
4.2
De vader wil graag invloed hebben op te nemen beslissingen over [minderjarige] en hij wil goed geïnformeerd worden over haar. De raad heeft eerder gezegd dat het beter was dat de vader geen gezag zou krijgen omdat het gezag van de moeder zou beëindigd worden, maar dat standpunt is nu niet meer houdbaar omdat de moeder het gezag wel heeft behouden. Volgens vader is het niet gebleken dat [minderjarige] klem of verloren raakt als hij samen met de moeder met het gezag over [minderjarige] wordt belast.
4.3
De moeder is in deze zaak niet naar de zittingen gekomen en heeft het hof ook niet op een andere manier laten weten hoe ze over het gezag denkt.
4.4
De GI vindt dat de vader niet kan voldoen aan de verplichtingen die horen bij het uitoefenen van het gezamenlijk gezag, omdat hij in het verleden meerdere omgangsafspraken niet is nagekomen. Bovendien zijn de ouders niet in staat om samen beslissingen te nemen. De moeder wil niets met de vader te maken hebben en er is dus geen communicatie tussen hen.
De GI heeft ook verteld dat de vader zelf weinig initiatief toont, bijvoorbeeld in contact met de pleegouders. Hij heeft in het verleden geklaagd bij de GI dat hij weinig informatie kreeg over [minderjarige] , maar bespreekt dit niet rechtstreeks met de pleegouders. Inmiddels is er wel rechtstreeks contact, is besproken dat de vader de pleegmoeder altijd om meer informatie vragen kan vragen en stuurt de pleegmoeder de vader nu foto’s van [minderjarige] .
Advies van de raad
4.5
De raad adviseert om de vader niet met het gezag te belasten. De vader is niet duurzaam betrokken: hij komt de omgangsregeling heel wisselend na. Hij heeft zijn leven niet zo ingericht dat hij feitelijk maar ook emotioneel de verantwoordelijkheid over [minderjarige] op zich kan nemen en is niet in staat om over [minderjarige] te beslissen. Er is bovendien geen enkel contact tussen de vader en de moeder. Als er in de toekomst meer beslissingen moeten worden genomen over [minderjarige] , bijvoorbeeld als zij naar school gaat, zou [minderjarige] klem en verloren kunnen raken tussen de ouders, indien zij gezamenlijk het gezag hebben.
Beoordeling door het hof
4.6
In mei 2021 heeft het hof beslist dat de vader recht heeft op contact met [minderjarige] . Daarna heeft de GI drie keer een afspraak met de vader gemaakt. Bij alle afspraken kwam de vader niet opdagen zonder zich af te melden. Uiteindelijk kwam wel contact tot stand: in 2021 heeft de vader twee keer omgang gehad met [minderjarige] . De omgang ging tussen september 2021 en februari 2022 niet door, omdat de vader vanwege reisproblemen, ziekte en gebrek aan geld steeds niet kon komen. Tussen maart 2022 en juni 2022 had de vader elke zes weken omgang en is de vader alle omgangsafspraken nagekomen. De vader had destijds een relatie en zijn vriendin bracht hem toen met de auto naar de omgang, waardoor hij geen reisproblemen meer ervaarde. In juli 2022 eindigde de relatie van de vader. In juli 2022 heeft er vanwege de vakantieperiode geen omgang plaatsgevonden. Eind augustus 2022 heeft de vader opnieuw omgang gehad met [minderjarige] . Afgelopen september was er omgang gepland. De vader liet toen ’s ochtends weten dat hij niet kon komen, omdat hij de bus had gemist. De afspraak in oktober jl. werd de dag ervoor door de vader afgezegd, omdat de vader steeds meer last kreeg van een gebroken pols en naar het ziekenhuis wilde.
4.7
De afgelopen twee jaar is gebleken dat het de vader niet lukt om consequent afspraken na te komen. Voor gezagsbeslissingen is het belangrijk dat de vader goed bereikbaar is en ook bij belangrijke gesprekken over [minderjarige] aanwezig kan zijn. Het hof verwacht niet dat dat de vader zal lukken. Bovendien heeft de vader, doordat hij vaak niet komt, de afgelopen twee jaar maar op weinig momenten contact met [minderjarige] gehad. Daardoor kent de vader [minderjarige] minder goed. De vader kan daardoor niet goed genoeg inschatten wat in het belang van [minderjarige] is.
Omdat de vader niet goed bereikbaar is, afspraken vaak niet kan nakomen en [minderjarige] niet goed genoeg kent, is het voor [minderjarige] niet goed als de vader het gezag krijgt, ongeacht of de moeder het gezag behoudt. Dat het gezag van de moeder door de rechtbank niet is beëindigd, is voor de beoordeling van het gezag van de vader dus niet relevant. Het is in het belang van [minderjarige] noodzakelijk om het verzoek van de vader, om met het gezag te worden belast, af te wijzen. Het hof zal dat deel van de beschikking van de rechtbank bekrachtigen.
Omgang
Wettelijk kader
4.8
Nu de vader niet met het gezag wordt belast, is artikel 1:377a lid 1 BW van toepassing op de omgang. Hieruit blijkt dat een kind recht op omgang heeft met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind.
De rechter stelt ingevolge artikel 1:377a lid 2 BW op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
Standpunten
4.9
De vader vindt dat door de rechtbank onterecht is bepaald dat de omgang met [minderjarige] onder regie van de GI plaatsvindt en dat de GI in ieder geval de frequentie bepaalt. Het is in het belang van [minderjarige] dat een omgangsregeling wordt vastgesteld waarbij [minderjarige] de vader regelmatig ziet.
4.1
De moeder heeft het hof niet laten weten hoe ze over de omgang tussen de vader en [minderjarige] denkt.
4.11
De GI heeft erop gewezen dat de vader niet altijd naar de omgangsmomenten komt.
Advies van de raad
4.12
De raad heeft in zijn rapport van 24 augustus 2022 over de omgang geadviseerd dat de vader [minderjarige] een keer in de maand ziet, onder begeleiding van de pleegmoeder. De raad adviseert begeleide omgang, aangezien [minderjarige] nog erg jong is en gehecht is aan de pleegmoeder. Mocht het de vader niet lukken om de afspraken na te komen, dan zal de omgang minder frequent (eens in de zes weken) moeten plaatsvinden om teleurstellingen bij [minderjarige] te voorkomen.
Beoordeling
4.13
De GI heeft op de zitting verteld hoe de omgang verloopt. De vader kan goed bij [minderjarige] aansluiten. De omgang vindt plaats bij een binnenspeeltuin, omdat de vader dat prettiger vindt: de vader komt met het openbaar vervoer naar de omgang en de binnenspeeltuin is voor hem beter bereikbaar dan het huis van de pleegouders. De omgang duurt normaal gesproken twee uur. Toen [minderjarige] in augustus na anderhalf uur moe was, zag de vader die vermoeidheid en stemde hij ermee in om eerder afscheid te nemen. De omgang gaat - zoals in 4.6 beschreven - regelmatig niet door, omdat de vader afzegt. De vader had [minderjarige] op het moment van de zitting ruim twee maanden niet gezien. De pleegmoeder stuurt hem wel elke maand foto’s van [minderjarige] .
4.14
De omgangsmomenten die zijn doorgegaan, zijn goed verlopen. De vader is flexibel genoeg om er rekening mee te houden dat [minderjarige] moe kan worden en om het omgangsmoment eventueel eerder te beëindigen. Het is voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] van belang dat zij zich (ook) een compleet beeld kan vormen van haar vader. Gelet op de zeer jonge leeftijd van [minderjarige] is frequent contact in beginsel wenselijk. Het is jammer dat de vader vaak afzegt, maar dat probleem wordt niet opgelost door een lagere frequentie. [minderjarige] lijkt er nu nog geen last van te hebben dat afspraken soms niet doorgaan. Het hof zal daarom bepalen dat de vader in elk geval eens in de vier weken omgang heeft met [minderjarige] . Het hof vindt het belangrijk dat de afspraken wel onder de regie van de GI blijven plaatsvinden nu [minderjarige] nog zo jong is en zij haar vader niet regelmatig ziet. De omgang kan in de toekomst verder worden uitgebreid, als de GI vindt dat dat in het belang van [minderjarige] is.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking van de rechtbank van 13 augustus 2021, voor zover het de omgang betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de vader in ieder geval eens per vier weken gedurende twee uur omgang heeft met [minderjarige] , (eventuele uitbreiding) onder regie van de GI,
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.F. Miedema, mr. R.M. Troost en mr. J.W. Brunt, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker als griffier en is op 13 december 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.