ECLI:NL:GHAMS:2022:3515

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
12 december 2022
Zaaknummer
200.305.854/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van kinderalimentatie in hoger beroep met betrekking tot de draagkracht van de ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie die de man aan de vrouw dient te betalen voor hun twee minderjarige kinderen. De man, verzoeker in hoger beroep, had in eerste aanleg een bijdrage van € 356,- per kind per maand opgelegd gekregen, maar verzocht het hof om deze bijdrage te verlagen naar € 134,- per kind per maand voor de periode van 30 juli 2021 tot en met 31 december 2021, en naar € 25,- per kind per maand vanaf 1 januari 2022. De vrouw, verweerster in hoger beroep, verzocht het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen en de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de financiële situatie van beide ouders en de behoeften van de kinderen. De man had in 2021 een bruto inkomen van € 27.480,- en zijn draagkracht werd vastgesteld op € 134,- per kind per maand. De vrouw, die een bijstandsuitkering ontving, had geen draagkracht. Het hof concludeerde dat de behoefte van de kinderen op € 249,- per kind per maand moest worden vastgesteld, gebaseerd op het gezinsinkomen ten tijde van de samenleving van de ouders.

Uiteindelijk heeft het hof de alimentatie vastgesteld op € 135,- per kind per maand voor de periode van 30 juli 2021 tot en met 31 december 2021, en op € 58,- per kind per maand vanaf 1 januari 2022. De kosten van het geding werden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten droeg. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.305.854/01
zaaknummer rechtbank: C/15/319068 / FA RK 21-3773
beschikking van de meervoudige kamer van 13 december 2022 in de zaak van
[de man],
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente 1] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. S.J. Nijssen te Goes,
en
Zijper Bewindvoeringen B.V.,
gevestigd te Schagen, hierna te noemen: de bewindvoerder,
in haar hoedanigheid als bewindvoerder van
[de vrouw] ,
wonende te [plaats B] , gemeente [gemeente 2] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. T.M. Melissen te Noord-Scharwoude.
Het hof heeft als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1] ), en
- de minderjarige [kind 2] , (hierna te noemen: [kind 2] ).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna te noemen: de rechtbank) van 27 oktober 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij het hof zijn de volgende stukken ingekomen:
- een beroepschrift van de zijde van de man van 25 januari 2022 met bijlagen, ingekomen op 26 januari 2022;
- een bericht van de zijde van de man van 31 januari 2022, met bijlagen;
- een verweerschrift van de zijde van de vrouw van 16 maart 2022 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de man van 28 juli 2022 met bijlagen, en
- een bericht van de zijde van de vrouw van 12 augustus 2022 met bijlagen.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 24 augustus 2022 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de advocaat van de man, en
- de vrouw en mr. Melissen.
2.3
Na de mondelinge behandeling zijn nog ingekomen:
- een brief van de zijde van de man van 30 augustus 2022, met bijlagen;
- een brief van de zijde van de vrouw van 6 september 2022.

3.De feiten

3.1.
Partijen hebben tot april 2020 een affectieve relatie met elkaar gehad.
3.2.
Partijen zijn de ouders van:
- [kind 1] , geboren [in] 2011 te [plaats C] , en
- [kind 2] , geboren [in] 2015 te [plaats C] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is de bijdrage van de man aan de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van 30 juli 2021 bepaald op € 356,- per kind per maand.
4.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, te bepalen dat hij als kinderalimentatie aan de vrouw kan voldoen:
- met ingang van 30 juli 2021 tot en met 31 december 2021: € 134,- per kind per maand, en
- vanaf 1 januari 2022: € 25,- per kind per maand,
kosten rechtens.
4.3
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Ingangsdatum
5.1
De door rechtbank vastgestelde ingangsdatum, 30 juli 2021, is niet in geschil zodat het hof deze datum als uitgangspunt neemt.
Behoefte van de kinderen
Standpunten van partijen
5.2
De man heeft zich op het standpunt gesteld dat de behoefte van de kinderen, gebaseerd op het gezinsinkomen van partijen ten tijde van de samenleving in 2020 (bruto € 27.689) - na indexatie - € 249,- per kind per maand is.
5.3
De vrouw stelt dat de behoefte van de kinderen niet moet worden vastgesteld op basis van het gezinsinkomen van partijen in 2020. Omdat de man heeft nagelaten zijn volledige inkomensgegevens over 2021 in het geding te brengen, was zijn inkomen mogelijk hoger dan het gezinsinkomen in 2020 en is de behoefte van de kinderen daarom hoger. Nu deze gegevens ontbreken en de behoefte niet kan worden berekend, moet de behoefte op € 356,- per kind per maand worden gesteld.
Beoordeling door het hof
5.4
De man heeft loonstroken van verschillende werkgevers overgelegd en heeft van een andere werkgever een overzicht gegeven van zijn inkomsten. De man heeft van alle maanden van 2021 inkomensgegevens overgelegd. Het hof heeft niet dusdanige twijfels over de volledigheid van deze gegevens dat hiervan niet kan worden uitgegaan. Op grond van die gegevens was het inkomen van de man in 2021 niet hoger dan het gezinsinkomen ten tijde van de samenleving in 2020. Bij het bepalen van de hoogte van de behoefte van de kinderen moet daarom worden uitgegaan van dat gezinsinkomen. Tussen partijen is niet in geschil dat dat gezinsinkomen leidt tot een behoefte van (geïndexeerd) € 249,- per kind per maand. Het hof stelt de behoefte van de kinderen daarom vast op dat bedrag.
Draagkracht van de vrouw
5.5
De vrouw is de verzorgende ouder en ontvangt een uitkering op grond van de Participatiewet (ook wel: bijstandsuitkering). Tussen partijen is niet in geschil dat aan de zijde van de vrouw geen draagkracht moet worden aangenomen.
Draagkracht van de man
Standpunten van partijen
5.6
De man heeft gesteld dat hij in heel 2021 bruto € 27.480,- heeft verdiend. In 2021 was zijn draagkracht daarom € 134,- per kind per maand. Vanaf 1 januari 2022 heeft de man afwisselend een WW-uitkering en een ziektewetuitkering gehad, waarvan de hoogte - kort gezegd - tussen de € 1.600 en de € 1.800,- ligt. Dat leidt tot een draagkracht van € 25,- per kind per maand, aldus de man.
5.7
De vrouw heeft naar voren gebracht dat de man in 2021 bij de laatste werkgever 24 uur per week heeft gewerkt. Van de man mocht worden verwacht dat hij fulltime zou werken. Zijn draagkracht moet daarom, gelet op zijn uurloon van € 15,57 per uur en een 40-urige werkweek, worden berekend aan de hand van een netto inkomen van € 2.452 per maand. Dat leidt tot een draagkracht van € 488,- per maand.
De man heeft geen volledige inkomstengegevens overgelegd van 2022. Wel blijkt uit de stukken dat de uitkering aanvankelijk werd berekend over een lager dagloon (€ 63,18), en de ziektewetuitkering naar aanleiding van de ziektemelding op 28 maart 2022 wordt berekend over een hoger dagloon (€ 116,07). Het lijkt er daarom op dat de man in maart heeft gewerkt tegen een hoger salaris dan het salaris waarover de WW-uitkering aanvankelijk werd berekend. De man heeft geen stukken overgelegd van dit in maart verworven inkomen. Op grond van de cao voor uitzendkrachten heeft de man bovendien recht op een aanvulling op zijn uitkering tot 90 % van het laatst genoten inkomen. De uitkering is dus niet het enige inkomen van de man. De man heeft van deze aanvulling op zijn uitkering geen stukken overgelegd. Op grond van een dagloon van € 116,07 zou dat leiden tot een bruto maandinkomen van 90 % van € 2524,52.
Omdat de draagkracht van beide partijen gezamenlijk lager is dan de behoefte van de kinderen, had de man stukken moeten overleggen van zijn daadwerkelijke woonlasten. Nu hij dat niet heeft gedaan, hoeft bij de berekening van zijn draagkracht geen rekening te worden gehouden met woonlasten.
Dat de man zijn gegevens niet volledig heeft aangeleverd, komt voor zijn risico. Zijn draagkracht moet daarom worden gesteld op daarom € 356 per kind per maand, aldus de vrouw.
Beoordeling door het hof
Woonlasten
5.8
De man is vanaf december 2020 ingeschreven op zijn huidige adres. De advocaat van de man heeft naar voren gebracht dat de man een huur van € 610,- per maand betaalt voor de woning. In dat licht is niet aannemelijk dat de man duurzaam aanmerkelijk lagere woonlasten heeft dan de forfaitaire woonlasten. Het hof gaat daarom uit van het forfaitaire bedrag voor woonlasten.
De periode van 30 juli 2021 tot en met 31 december 2021
5.9
Zoals reeds overwogen in 5.4 gaat het hof voor het inkomen van de man in 2021 uit van de door de man overgelegde gegevens. De vrouw heeft ter zitting naar voren gebracht dat de man ook ten tijde van de samenleving van partijen drie dagen per week werkte, en regelmatig van baan wisselde, bijvoorbeeld omdat hij ziek werd of werd ontslagen. Er is dus geen sprake van een situatie waarin de man, vanwege omstandigheden die hem te verwijten zijn, een inkomen heeft dat lager ligt dan tijdens de samenleving. Het hof zie dan ook geen aanleiding om uit te gaan van een fictief hoger inkomen op grond van een 40-urige werkweek.
5.1
De man heeft in 2021 € 27.480,- bruto verdiend. Dat leidt tot een netto besteedbaar inkomen (hierna: NBI) van € 1.977 per maand.
5.11
De draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de formule 70% [NBI - (0,3 NBI + € 1.000,-)]. Deze benadering houdt het volgende in. De woonlasten van de man worden forfaitair vastgesteld op 30 % van het NBI. Daarnaast wordt rekening gehouden met een standaardbedrag aan kosten van levensonderhoud, dat in 2021 € 1.000,- bedroeg bij netto besteedbare inkomens vanaf € 1.700,‑. De woonlasten en de overige lasten vormen samen het zogeheten draagkrachtloos inkomen. Van het bedrag, dat van het NBI resteert na aftrek van dit draagkrachtloos inkomen, is 70% beschikbaar is voor kinderalimentatie. De draagkracht van de man is in deze periode daarom € 269,- per maand. Omdat de man voor twee kinderen onderhoudsplichtig is, is zijn draagkracht per kind - afgerond - € 135,- per kind per maand.
De periode vanaf 1 januari 2022
5.12
De man heeft tot 14 januari 2022 gewerkt als uitzendkracht. Vanaf genoemde datum is zijn dienstverband verbroken en ontving hij een ziektewet-uitkering, gebaseerd op 70 % van een dagloon van € 63,18. Blijkens een betaalspecificatie van het UWV bedroeg de netto ziektewetuitkering over de periode 17 januari 2022 tot en met 27 januari 2022 € 351,17.
Blijkens overgelegde betaalspecificaties heeft de man daarna van het UWV de volgende uitkeringen ontvangen:
februari: € 1.345,- netto (ww-uitkering);
april: € 1.271,- netto (ww-uitkering);
mei: € 1.271,- netto (ww-uitkering);
juni: € 1.052,- (ww-uitkering tot en met 26 juni).
Aan de man is vanaf juni 2022 een ziektewet-uitkering toegekend die blijkens de overgelegde brief van het UWV van 28 juni 2022 en de overgelegde betaalspecificatie van juli € 1.799,- bruto bedraagt (€ 1.373,- netto).
De vrouw heeft aangevoerd dat de man de door het hof verzochte uitkeringspecificatie over de maand maart niet heeft overgelegd en dat zij reden heeft om aan te nemen dat de man in die maand heeft gewerkt. Het dagloon is in de brief van het UWV van 28 juni 2022 immers aanzienlijk verhoogd (van € 63,- naar € 116,-). Daarbij komt volgens de vrouw dat de man op grond van de cao uitzendkrachten recht heeft op een aanvulling van zijn uitkering, waardoor zijn inkomsten in totaal 90 % van zijn laatst genoten inkomen zijn. De man heeft daartegenover weliswaar gesteld dat hij geen ander inkomen heeft dan genoemde ziektewet-uitkering, maar hij heeft het gemotiveerde verweer van de vrouw over het recht op aanvulling van de uitkering op grond van de cao niet (voldoende gemotiveerd) weersproken. Het hof houdt het er dan ook voor dat de man aanspraak kan maken op deze aanvulling en gaat uit van bruto inkomsten van in totaal € 2.272,- (0,9 x [21,75 x € 116,07]). Dat leidt tot een NBI van € 1.641,- per maand.
5.13
De advocaat van de man heeft toegelicht dat een schuldeiser van de man beslag heeft gelegd op zijn uitkering. Uit de uitkeringsspecificatie van juli 2022 blijkt dat er een netto bedrag van € 336,- is ingehouden op de uitkering, kennelijk door een schuldeiser. Het hof ziet geen aanleiding om rekening te houden met deze schuld, omdat de man verder te weinig heeft gesteld. Er zijn geen gegevens over de omvang van de schuld en de aanleiding hiervan.
5.14
De draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de toepasselijke draagkrachttabel, nu het een netto besteedbaar inkomen betreft dat lager is dan € 1.720,- per maand. Uitgaande van die tabel leidt het NBI van € 1.641,- tot een beschikbare draagkracht van € 115,-. Omdat de man voor twee kinderen onderhoudsplichtig is, is zijn draagkracht per kind - afgerond - € 58,- per kind per maand.
Draagkrachtvergelijking
5.15
De draagkracht van partijen is in beide periodes in totaal onvoldoende om in de behoefte van de kinderen te voorzien, zodat een draagkrachtvergelijking achterwege kan blijven.
Zorgkorting
5.16
De man heeft geen omgang met de kinderen. Volgens de man is het in het belang van de kinderen om geen contact met de man te hebben. De man onderneemt dan ook geen pogingen om het contact met de kinderen te herstellen. Onder die omstandigheden ziet het hof geen aanleiding rekening te houden met een zorgkorting aan de zijde van de man.
Conclusie
5.17
Gelet op al het bovenstaande zal het hof de alimentatie vaststellen ter hoogte van de draagkracht van de man.
Proceskosten
5.18
De man is in eerste aanleg niet verschenen in de procedure. Daardoor kon zijn standpunt pas in hoger beroep worden beoordeeld. Het hof zal, gelet op het verloop en de uitkomst van de procedure, bepalen dat elk van partijen de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking, en opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen zal betalen:
- in de periode van 30 juli 2021 tot en met 31 december 2021 € 135,- per kind per maand,
- met ingang van 1 januari 2022 € 58,- per kind per maand,
de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.W. Brands-Bottema, mr. A.N. van de Beek en mr. P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 13 december 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.