ECLI:NL:GHAMS:2022:3510

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
12 december 2022
Zaaknummer
200.307.241/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht en belangenafweging bij echtscheiding met betrekking tot huurwoning

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een hoger beroep in een huurrechtelijke kwestie na een echtscheiding. De man, die lijdt aan de ziekte MS, is in beroep gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 1 december 2021, waarin is bepaald dat de vrouw huurster van de gezamenlijke woning zal zijn. De man, vertegenwoordigd door zijn bewindvoerders, verzoekt om het huurrecht van de woning, die speciaal voor hem is aangepast, toe te kennen. De vrouw, die met haar vier kinderen in de woning woont, verzoekt het hoger beroep van de man ongegrond te verklaren.

De feiten tonen aan dat de man en de vrouw in 2014 zijn gehuwd en dat hun huwelijk op 14 april 2022 is ontbonden. De man heeft geen vaste verblijfplaats en verblijft tijdelijk bij familie, terwijl de vrouw met de kinderen in de woning woont. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen. De man heeft een medisch belang bij de aangepaste woning, terwijl de vrouw en haar kinderen afhankelijk zijn van de woning voor hun woonruimte.

Het hof concludeert dat, hoewel de woning oorspronkelijk aan de man is toegewezen vanwege zijn medische situatie, de belangen van de vrouw zwaarder wegen. De vrouw heeft een beperkt netwerk en het is voor haar moeilijk om alternatieve woonruimte te vinden. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank, waarbij de vrouw als huurster van de woning wordt aangewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.307.241/01
zaaknummer rechtbank: C/13/692672 / FA RK 20-7401
beschikking van de meervoudige kamer van 13 december 2022 in de zaak van
[X] en [Y], in hun hoedanigheid van bewindvoerders over de goederen die (zullen) toebehoren aan [de man] , wonende te [plaats A] (verder te noemen: de man),
verzoekers in hoger beroep,
verder te noemen: de bewindvoerders,
advocaat: mr. K.R. Lieuw On te Amsterdam,
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.S. Bodha te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 1 december 2021 uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 25 februari 2022 in beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 1 december 2021.
2.2
De vrouw heeft op 15 april 2022 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de vrouw van 22 april 2022 met bijlage,
- een bericht van de zijde van de vrouw van 20 september 2022 met bijlage,
- een bericht van de zijde van de man van 23 september 2022 met bijlage
,
- een bericht van de zijde van de vrouw van 26 september 2022 met bijlagen, en
- een bericht van de zijde van de man van 3 oktober 2022 met bijlage.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 5 oktober 2022 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de man en de bewindvoerders, bijgestaan door mr. Lieuw On, en
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw (hierna gezamenlijk ook: partijen) zijn met elkaar gehuwd te [plaats B] [in] 2014. Het huwelijk van partijen is op 14 april 2022 ontbonden door inschrijving van de in zoverre niet bestreden echtscheidingsbeschikking van 1 december 2021 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
De man, geboren [in] 1980, heeft de Nederlandse nationaliteit. De vrouw heeft de Pakistaanse nationaliteit.
3.3
Partijen woonden vanaf 2017 aan de [adres] te [plaats A] (hierna: de woning).
3.4
De vrouw heeft kinderen uit een eerdere relatie:
- [kind 1] , geboren [in] 2001,
- [kind 2] , geboren [in] 2004,
- [kind 3] , geboren [in] 2005,
- [kind 4] , geboren [in] 2008,
hierna ook: de kinderen.
3.5
De man lijdt aan de ziekte MS en heeft regelmatig last van epileptische aanvallen. De woning is een aangepaste sociale huurwoning, waarvoor partijen in aanmerking zijn gekomen vanwege de beperkingen van de man.
3.6
De vrouw woont sinds augustus 2020 met de kinderen, en zonder de man, in de woning.
3.7
Bij beschikking van de kantonrechter te Amsterdam van 10 mei 2022 zijn de goederen die (zullen) toebehoren aan de man onder bewind gesteld en zijn de ouders van de man benoemd tot bewindvoerder. Zij zijn tevens benoemd tot mentor. Vanaf dat moment vertegenwoordigen de ouders van de man hem in en buiten rechte (artikel 1:441 lid 1 BW).

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, bepaald dat de vrouw huurster zal zijn van de woning met ingang van de dag dat de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
4.2
De man, thans vertegenwoordigd door zijn bewindvoerders, verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat hij huurder zal zijn van de woning.
4.3
De vrouw verzoekt het hoger beroep van de man ongegrond te verklaren.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
Tussen partijen staat niet ter discussie het oordeel van de rechtbank in de bestreden beschikking dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft over de verzochte echtscheiding en de toekenning van het huurrecht als nevenvoorziening. Dat oordeel is juist en daarom zal ook het hof dit als uitgangspunt nemen. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat het Nederlandse recht van toepassing is. Dat is tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof hiervan zal uitgaan.
Wettelijk kader huurrecht
5.2
In geval van echtscheiding kan de rechter op grond van artikel 827 lid 1 sub e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering juncto artikel 7:266 lid 5 BW op verzoek van een echtgenoot bepalen wie van de echtgenoten huurder van de woonruimte zal zijn.
Standpunten van partijen
5.3
De man stelt dat hij huurder moet zijn van de woning. De woning is vanwege zijn ziekte aan partijen verhuurd en de man heeft een medisch belang bij de aangepaste woning. De man kan nergens anders wonen en verblijft telkens slechts een of twee nachten bij familie of kennissen.
5.4
De vrouw wil in de woning blijven wonen. Zij woont daar samen met haar vier kinderen en het is moeilijk om voor vijf personen vervangende woonruimte te vinden. Daarbij komt dat de man de mogelijkheid heeft een urgentie aan te vragen. Voor de vrouw is die kans veel kleiner. De man kan met zijn aandoening niet alleen wonen. Voorlopig kan de man bij zijn moeder wonen.
Beoordeling door het hof
5.5
Bij de beoordeling van het verzoek van de man dienen de belangen die zowel de man als de vrouw hebben bij het huurrecht van de woning tegen elkaar te worden afgewogen. Het hof stelt bij deze belangenafweging voorop dat beide partijen een groot belang hebben bij het behoud van de echtelijke woning en in een moeilijke situatie terecht komen zonder de woning.
5.6
De woning is aan partijen toegewezen vanwege de beperkingen van de man. De woning is gelijkvloers en heeft een brede gang, zodat de man, als hij rolstoelafhankelijk zou worden, ook in de woning kan verblijven. De man heeft nu geen vaste verblijfplek. De bewindvoerders (de ouders van de man) hebben op de zitting toegelicht dat er op dit moment 24 uur per dag iemand bij de man moet zijn. Als de man een ernstige epileptische aanval heeft gehad, verblijft hij daarna altijd bij zijn moeder. Haar woning is echter niet goed geschikt voor de man omdat hij drie treden op moet voordat hij naar binnen kan gaan en de slaapkamer zich op de eerste verdieping bevindt. De man en zijn bewindvoerders verwachten dat wanneer de man het huurrecht krijgt, hij ook begeleiding zal kunnen krijgen om zelfstandig te kunnen wonen.
Daartegenover staat dat de vrouw op dit moment met haar kinderen, van wie er twee nog minderjarig zijn, in de woning woont. Als zij de woning zou moeten verlaten, zouden vijf personen geen woonruimte meer hebben. De woning is een vierkamerappartement en past qua grootte beter bij het gezin van de vrouw, dan bij de man alleen.
Hoewel de woning aan de man is toegewezen vanwege zijn medische situatie, is ter zitting duidelijk geworden dat de vrouw de woning niet zal hoeven te verlaten, als het huurrecht aan haar wordt toegekend. De vrouw heeft een beperkt netwerk, waardoor het voor haar extra lastig is om – al dan niet tijdelijk – alternatieve woonruimte te vinden. De man heeft daarentegen wel een netwerk, zoals familieleden, waarop hij kan terugvallen.
5.7
Alles afwegende is het hof van oordeel dat het belang van de vrouw bij de woning zwaarder weegt dan het belang van de man. Het hof zal dan ook de beschikking van de rechtbank bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 1 december 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. M.C. Schenkeveld en mr. T.M. Subelack, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 13 december 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.