ECLI:NL:GHAMS:2022:3489

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
9 december 2022
Zaaknummer
23-000635-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van een groot geldbedrag met overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is schuldig bevonden aan het witwassen van een groot geldbedrag van € 37.000,00. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank, behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf, die wordt aangepast vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan het witwassen van geld dat vermoedelijk bestemd was voor de aankoop van cocaïne. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden, maar het hof heeft deze straf gematigd tot 80 dagen, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van meer dan 1 jaar en 9 maanden in hoger beroep. Het hof benadrukt het belang van een snelle rechtsgang en de gevolgen van het witwassen voor de maatschappelijke orde. De verdachte had geen eerdere strafrechtelijke veroordelingen en zijn persoonlijke omstandigheden zijn meegewogen in de beslissing. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000635-19
datum uitspraak: 15 november 2022
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 13 februari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-654168-18 tegen:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1970,
adres: [adres01].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
26 oktober 2021, 1 november 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf in verband met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, in zoverre zal het vonnis worden vernietigd, en met dien verstande dat het hof:
  • de volgende zinsnede uit het vonnis niet overneemt "
  • bewijsmiddel 2 van de rechtbank opnieuw opneemt op de hierna te noemen wijze.

Bewijsmiddelen

2. Een geschrift, zijnde een kennisgeving van inbeslagneming, opgemaakt door [verbalisant01] aspirant van politie Eenheid Amsterdam (dossierpagina C51).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Inbeslagneming
Plaats: [adres02]
Datum en tijd: 25 oktober 2018
Omstandigheden: aangetroffen bij [adres02] . Zak weggegooid door een verdachte
Object: geld
Hoeveelheid: € 37.000,00
Bijzonderheden: aangetroffen in papieren zak

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De raadsman heeft, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die de duur van het voorarrest overschrijdt maar te volstaan met een taakstraf. Ter onderbouwing heeft de raadsman gewezen op de omstandigheid dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen, werk heeft in Duitsland en een partner en zoon in Italië. Het gezin van de verdachte is afhankelijk van zijn bescheiden inkomsten, aldus de raadsman.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een groot geldbedrag van € 37.000,00. Witwassen vormt een bedreiging van de maatschappelijke orde en tast de integriteit van het financiële - en economische verkeer aan. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt bovendien de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd. Het belang hiertegen op te treden, is groot. Het hof is van oordeel dat een taakstraf onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit en acht daarom het opleggen van een gevangenisstraf passend en geboden.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 oktober 2022 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Redelijke termijn
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) neergelegde waarborg strekt ertoe te voorkomen dat een verdachte onnodig lang onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
De overschrijding van de redelijke termijn leidt, ook wanneer deze zeer aanzienlijk is, volgens vaste rechtspraak in de regel niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging. Vermindering van de op te leggen straf is telkens de aangewezen sanctie.
De redelijke termijn is aangevangen met het bevel tot inverzekeringstelling van de verdachte op
25 oktober 2018. De redelijke termijn van 2 jaren is in eerste aanleg niet overschreden, omdat vonnis is gewezen op 13 februari 2019. In hoger beroep is de redelijke termijn aangevangen op 14 februari 2019 en is deze termijn geëindigd met dit arrest op 15 november 2022, waarmee de redelijke termijn van 2 jaren met 1 jaar en ruim 9 maanden is overschreden.
Het hof is, alles afwegende, met de rechtbank van oordeel dat in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, oftewel 90 dagen, passend is, doch zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 80 dagen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
80 (tachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. A.P.M. van Rijn en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 november 2022.
mr. A. Dantuma-Hieronymus is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]