Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
geïntimeerde in voorwaardelijk en in onvoorwaardelijk incidenteel appel,
1.Het geding in hoger beroep
- betaling van een billijke vergoeding van € 174.510,20 bruto;
- betaling van het aan [geïntimeerde] in rekening gebrachte griffierecht eerste aanleg van
- betaling aan [geïntimeerde] van € 4.708,13 netto advocaatkosten
- betaling aan [geïntimeerde] van € 1.200,-- netto tolkkosten
-subsidiair [appellante] te veroordelen tot betaling van de bovengenoemde bedragen,
2.Feiten
“8.1 In case of illness and/or incapacity for work, as defined in the Sickness Benefits Act (‘Ziektewet’), Employee will remain entitled to continued payment of 100 % of her most recent gross monthly salary during the first 26 weeks of illness and/or incapacity for work and 70 % of her most recent gross monthly salary during the second 78 weeks of illness and/or incapacity for work. Continued payment of salary due to illness and/or incapacity for work will continue for a maximum total period of 104 weeks but until no later than the date when Employee’s employment hereunder ends (if that date is earlier).”
(…) I am already start preparing myself for the coming kickoff week of the reintegration. (…)”
: “As concluded on last Monday’ meeting (14-Sep)(….) I was requested to start working since 14-Sep. However considering my poor health conditions after baby delivery you would like me to start working with limited hours during my coming reintegration period. Unfortunately, on Wednesday (16-Sep) I was suddenly informed that [appellante] wants to terminate my contract, which was a shock, (…) Although I appreciate that you clearly stated in the meeting on Wednesday (16-Sep) that you did not expect me to work in the coming period, I think I prefer to stay being professional and move on with the reintegration plan as we jointly agreed last Monday (14-Sep). Hereby below pls see my working schedule for this week.”[geïntimeerde] heeft daaronder een werkschema ingevuld waaruit blijkt dat ze de volgende week drie dagen van drie uur per dag zal gaan werken.
We received the following email from your legal representative yesterday. In the email is written down: ‘As you are aware my client is (partly) incapacitated for work at the moment.’ Let me be clear about this: We were absolutely not aware of that. Apart from that I do not really believe it at this moment. (…) The above leads to the provisional conclusion that you abuse the ‘sickness’ to be protected from the UWV procedure. If this is the case this is not appreciated. (…)”
I still believe it is in both of our best interests to reach a settlement agreement.”
“It is not our intention to disturb the ongoing mediation.
Medisch: Het re-integratieplan zoals opgesteld vorige evaluatie blijft staan. Ik verwacht een hersteldmelding per 15-4-2021. Niet medisch: Er speelt een verstoring in de arbeidsrelatie die mede bijdraagt aan de medische beperkingen.” De bedrijfsarts heeft geadviseerd de ingezette mediation voort te zetten.
3.Beoordeling
De (voorwaardelijke) tegenverzoeken zijn afgewezen met veroordeling van [appellante] in de proceskosten, welke op nihil zijn gesteld.
grief 3in principaal appel komt [appellante] op tegen de hoogte van de toegekende billijke vergoeding. Deze grief slaagt. Bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding komt het aan op een beoordeling van alle omstandigheden van het geval waarbij de resterende ‘waarde’ van de arbeidsovereenkomst een belangrijk gezichtspunt is. Uitgaande van de in de WIA beslissing vastgestelde eerste ziektedag van 2 september 2020 zou bij voortdurende ziekte de wachttijd van 104 weken gedurende welke [appellante] een loonbetalingsplicht had, zijn verstreken omstreeks 1 september 2022. Gerekend vanaf de ontbindingsdatum van 1 november 2021 betreft dat een periode van ongeveer 10 maanden. Nu vast staat dat [geïntimeerde] gedurende deze periode ziek is gebleven, hoeft bij het bepalen van de waarde van het dienstverband geen rekening te worden gehouden met het fictieve scenario waarin [geïntimeerde] op enig moment tussen de ontbindingsdatum en het einde van de wachttijd hersteld zou zijn en de vraag of het dienstverband alsdan opgezegd zou zijn vanwege het vervallen van haar functie. [geïntimeerde] heeft voorts haar stelling dat [appellante] een loonsanctie opgelegd zou hebben gekregen op grond waarvan de loonbetalingsverplichting verlengd zou zijn met 1 jaar, onvoldoende feitelijk onderbouwd.
feitelijklaatstverdiende salaris. Het hof zal dan ook uit gaan van € 6.722,51 bruto inclusief vakantietoeslag. Gedurende de 10 maanden gerekend vanaf 1 november 2021 (ontbindingsdatum) zou [geïntimeerde] op grond van artikel 8.1 van de arbeidsovereenkomst recht hebben gehad op 70 % van dit laatstgenoten bruto salaris vermeerderd met vakantietoeslag, hetgeen neerkomt op
(€ 4.705,75 bruto inclusief vakantietoeslag x 10 =) € 47.057,50 bruto.
Hierop strekt in mindering hetgeen [geïntimeerde] gedurende deze 10 maanden van het UWV aan WAZO-uitkering heeft ontvangen:
-€ 4.906,15 bruto per maand over november en december 2021
- € 4.975,53 bruto over januari tot en met juni 2022 en
- € 5.065,58 bruto over de maanden juli en augustus 2022, derhalve in totaal
€ 49.796,64 x 1,08% = € 53.780,37.|
Dit betekent dat de door [geïntimeerde] ontvangen WAZO uitkering hoger ligt dan het loon dat zij bij [appellante] zou hebben ontvangen als zij in dienst was gebleven. Er is dus geen sprake van inkomensderving.
€ 30.000,-- bruto, waarvan een bedrag van € 15.000,-- wordt aangemerkt als immateriële schadevergoeding.
veeggriefin principaal appel komt [appellante] op tegen toekenning van de transitievergoeding en de billijke vergoeding, welke hiervoor reeds zijn besproken. Voor zover de veeggrief is gericht tegen de veroordeling in de proceskosten in eerste aanleg faalt deze grief nu de ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens ernstig verwijtbaar handelen van [appellante] in stand blijft.
3.21. Het hof ziet aanleiding de proceskosten in incidenteel appel te compenseren, nu [geïntimeerde] in incidenteel appel - voor wat betreft de hoogte van de toegekende vergoeding - overwegend in het ongelijk wordt gesteld, maar haar eisvermeerdering wordt toegewezen.
4.Beslissing
- veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling van het netto equivalent van het verschil tussen de haar bij de bestreden beschikking toegekende billijke vergoeding van € 138.729,32 bruto en de bij dit arrest aan [geïntimeerde] toegekende billijke vergoeding van € 30.000,-- bruto, waarvan € 15.000,-- door het hof wordt aangemerkt als immateriële schade,
- veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling van het verschil tussen de haar bij de bestreden beschikking toegekende billijke vergoeding van € 138.729,32 -- bruto en de bij dit arrest toegekende billijke vergoeding van € 30.000,-- bruto, waarvan € 15.000,-- wordt aangemerkt als immateriële schade;