In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de omgangsregeling van twee minderjarige kinderen, [kind 1] en [kind 2], die sinds 19 april 2018 onder toezicht staan van de Stichting Jeugdbescherming [plaats D]. De ouders, [de vader] en [de moeder], hebben in hoger beroep de wijziging van de omgangsregeling aangevochten die door de kinderrechter was vastgesteld. De kinderen zijn sinds 15 april 2019 geplaatst bij de oom van de kinderen, die de broer van de moeder is. De ouders hebben verzocht om de zorgregeling zoals vastgesteld bij beschikking van 29 april 2021 te herstellen, terwijl de grootmoeder en de tante van de kinderen zich hebben aangesloten bij de verzoeken van de ouders. De gecertificeerde instelling, Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, heeft de regie over de omgangsregeling en heeft een schriftelijke aanwijzing gegeven voor de omgang tussen de ouders en de kinderen. Het hof heeft de ouders niet-ontvankelijk verklaard in hun hoger beroep tegen de beschikking van 14 oktober 2021, en de beschikking van 25 oktober 2021 bekrachtigd, waarbij de zorgregeling is gewijzigd. Het hof heeft ook de beschikking van 4 maart 2022 bekrachtigd, waarin het verzoek van de ouders om vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing is afgewezen. De beslissing is genomen in het belang van de kinderen, waarbij de GI de regie heeft gekregen over de omgangsregeling.