ECLI:NL:GHAMS:2022:3440

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
6 december 2022
Zaaknummer
200.305.815/01, 200.305.843/01 en 200.311.365/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling tijdens uithuisplaatsing van minderjarigen met betrokkenheid van gecertificeerde instelling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de omgangsregeling van twee minderjarige kinderen, [kind 1] en [kind 2], die sinds 19 april 2018 onder toezicht staan van de Stichting Jeugdbescherming [plaats D]. De ouders, [de vader] en [de moeder], hebben in hoger beroep de wijziging van de omgangsregeling aangevochten die door de kinderrechter was vastgesteld. De kinderen zijn sinds 15 april 2019 geplaatst bij de oom van de kinderen, die de broer van de moeder is. De ouders hebben verzocht om de zorgregeling zoals vastgesteld bij beschikking van 29 april 2021 te herstellen, terwijl de grootmoeder en de tante van de kinderen zich hebben aangesloten bij de verzoeken van de ouders. De gecertificeerde instelling, Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, heeft de regie over de omgangsregeling en heeft een schriftelijke aanwijzing gegeven voor de omgang tussen de ouders en de kinderen. Het hof heeft de ouders niet-ontvankelijk verklaard in hun hoger beroep tegen de beschikking van 14 oktober 2021, en de beschikking van 25 oktober 2021 bekrachtigd, waarbij de zorgregeling is gewijzigd. Het hof heeft ook de beschikking van 4 maart 2022 bekrachtigd, waarin het verzoek van de ouders om vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing is afgewezen. De beslissing is genomen in het belang van de kinderen, waarbij de GI de regie heeft gekregen over de omgangsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.305.815/01, 200.305.843/01 en 200.311.365/01
zaaknummers rechtbank: C/15/321002 / JU RK 21-1851, C/15/324504 / JU RK 22-118 en C/15/324590 / JU RK 22-135
beschikking van de meervoudige kamer van 6 december 2022 in de zaak met zaaknummers 200.305.843/01 en 200.311.365/01 inzake

1.[de vader] ,

verder te noemen: de vader,

2. [de moeder] ,

verder te noemen: de moeder,
beiden wonende te [plaats A] ,
verzoekers in hoger beroep,
verder gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam,
en
[de oom] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de oom,
advocaat: mr. D.E. Post te Heerhugowaard,
en
de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Jeugdreclassering
gevestigd te [plaats C] ,
verweerster in hoger beroep,
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1] );
- de minderjarige [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2] ).
en in de zaak met zaaknummer 200.305.815/01 inzake

1.[de grootmoeder] ,

wonende te [plaats A] ,
verder te noemen: de grootmoeder,

2. [de tante] ,

wonende te [plaats A] ,
verder te noemen: de tante,
verzoeksters in hoger beroep,
advocaat: mr. M. van der Weide te Alkmaar,
en
de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Jeugdreclassering
gevestigd te [plaats C] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de ouders;
- de oom;
- [kind 2] ;
- [kind 1] .
In zijn adviserende taak is in alle zaken gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna te noemen: de kinderrechter) van 14 oktober 2021 (verbeterd bij beschikking van 15 oktober 2021), 25 oktober 2021 en 4 maart 2022, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
in zaaknummer 200.305.843/01:
- het beroepschrift van de ouders, binnengekomen op 24 januari 2022;
in zaaknummer 200.305.815/01:
- het beroepschrift van de grootmoeder en de tante, binnengekomen op 25 januari 2022;
in beide zaken:
- het verweerschrift van de oom, binnengekomen op 29 maart 2022;
- een brief van de GI van 12 mei 2022, met bijlagen;
- een brief van de GI van 13 mei 2022, met bijlage;
- een e-mail van de raad van 17 mei 2022;
zaaknummer 200.311.365/01:
- het beroepschrift van de ouders, binnengekomen op 1 juni 2022;
- het verweerschrift van de grootmoeder en de tante, binnengekomen op 26 juli 2022;
- een brief van de GI van 30 september 2022 met bijlagen.
2.2
De mondelinge behandeling van de zaken heeft op 12 oktober 2022 plaatsgevonden tegelijkertijd met de behandeling van de zaken met zaaknummers 200.305.813/01, 200.307.384/01 en 200.313.183/01.
Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de grootmoeder en de tante, bijgestaan door hun advocaat;
- twee medewerkers van de GI;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk.
De moeder en de oom zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet in persoon verschenen op de zitting.
[X] was als informant aanwezig.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [kind 1] , geboren [in] 2012,
- [kind 2] , geboren [in] 2017 en
- [kind 3] (hierna: [kind 3] ), geboren [in] 2019. [kind 3] is overleden op 13 april 2019.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [kind 1] en [kind 2] (hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen).
3.2
De kinderen staan sinds 19 april 2018 onder toezicht van de Stichting Jeugdbescherming [plaats D] . De ondertoezichtstelling is daarna telkens verlengd. Bij beschikking van 23 november 2018 is de Stichting Jeugdbescherming [plaats D] vervangen door de GI.
Op 19 april 2018 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend in een crisispleeggezin. De machtiging tot uithuisplaatsing is daarna steeds verlengd. De kinderen verbleven sinds 7 juli 2018 bij [de grootvader] (hierna: de grootvader), de grootmoeder en de tante. De grootvader en de grootmoeder zijn de ouders van de vader en de tante. De grootvader is op 22 januari 2022 overleden.
Sinds 15 april 2019 verblijven de kinderen bij de oom; hij is een broer van de moeder.
3.3
Bij beschikking van 8 december 2020 van de rechtbank [plaats D] , locatie [plaats B] , is een omgangsregeling tussen de kinderen en de grootouders en de tante bepaald van een weekend per drie weken. Bepaald is dat de ouders in beginsel contact hebben met de kinderen onder regie van de grootouders en/of Parlan tijdens het verblijf van de kinderen gedurende de weekenden bij de grootouders en de tante in [plaats A] , waarbij de GI de omgang, frequentie en de vorm van toezicht of begeleiding bepaalt.
3.4
Bij beschikking van 29 april 2021 van de kinderrechter is bepaald dat de ouders omgang hebben met de kinderen in de weekends waarin de kinderen bij de grootouders en de tante verblijven (eens per drie weken), onder begeleiding van Koel & Co, dan wel een andere organisatie of persoon die voor deze begeleiding van de ouders kan zorgdragen in de weekends, waarbij in het eerste en tweede weekend een omgangsmoment zal plaatsvinden met de ouders gedurende één uur en in de daarop volgende twee weekends gedurende twee uur en waarbij verdere uitbreiding in overleg met – en onder regie van – de GI zal plaatsvinden met als streven een kwalitatief en kwantitatief goede omgang tussen de ouders en de kinderen.
3.5
De GI heeft – na de hieronder nader aan te duiden bestreden beschikkingen van 14 oktober 2021 (hersteld bij beschikking van 15 oktober 2021) en 25 oktober 2021 - aan de ouders op 7 januari 2022 een schriftelijke aanwijzing gestuurd, inhoudende, voor zover hier van belang:
“de omgang tussen u en uw kinderen zal eens in de vier weken plaatsvinden op de zondagochtend van 10.00-13.00 uur. De omgang wordt begeleid door Helderzorg ( [begeleider ] ).
Gelet op de afstand tussen [plaats B] en [plaats A] heeft de GI ervoor gekozen dat de omgangen plaats zullen vinden op het kantoor van Helderzorg (…). Helderzorg zal naast het begeleiden van de omgang ook zorgdragen voor het vervoer van [kind 1] en [kind 2] .
De omgangen vinden plaats op een zondagochtend. De GI heeft hiervoor gekozen, omdat een doordeweekse dag in verband met schooltijden en de afstand tussen de woonplekken niet te realiseren is.
Daarnaast zal [kind 1] op korte termijn op de zaterdag meedoen aan voetbalwedstrijden.
De data van de omgangen zijn:
  • Zondag 30 januari 2022 10.00-13.00 uur
  • Zondag 27 februari 2022 10.00-13.00 uur
Na deze omgangsmomenten zal er worden geëvalueerd en deze evaluatie vindt plaats op 8 maart 2022 om 10.00 uur op het kantoor van de GI. Helderzorg zal hier ook bij aansluiten.
(…)
Vervolgens:
  • Zondag 27 maart 2022 10.00-13.00 uur
  • Zondag 24 april 2022 10.00-13.00 uur
  • Zondag 22 mei 2022 10.00-13.00 uur
Na deze drie omgangsmomenten vindt er opnieuw een evaluatie plaats, te weten op 31 mei 2022 om 10.00 uur. (…)”

4.De omvang van het geschil

Zaaknummers 200.305.843/01 en 200.305.815/01:
4.1
Bij de bestreden beschikking van 14 oktober 2021 met zaaknummer C/15/321002 / JU RK 21-1851, verbeterd bij beschikking van 15 oktober 2021, heeft de kinderrechter op verzoek van de GI de beschikking van 8 december 2020 en de beschikking van 29 april 2021 gewijzigd in die zin dat de daarin neergelegde zorgregelingen worden opgeschort totdat nader inhoudelijk op het verzoek van de GI om de zorgregelingen te wijzigen wordt beslist.
4.2
Bij de bestreden beschikking van 25 oktober 2021 met zaaknummer C/15/321002/ JU RK 21-1851 zijn, voor zover thans van belang, overeenkomstig het verzoek van de GI, de beschikking van 8 december 2020 en de beschikking van 29 april 2021 gewijzigd en is een zorgregeling bepaald tussen de kinderen en respectievelijk de ouders enerzijds en de grootouders en de tante anderzijds onder regie van de GI, waarbij de GI bepaalt waar, wanneer, met welke frequentie, in welke vorm en onder welke voorwaarden de omgang plaatsvindt, waarbij de ontwikkeling en de behoeften van [kind 1] en [kind 2] leidend zijn, waarbij de GI zal starten met een evaluatie van de omgang na drie omgangsmomenten met zowel de ouders als de grootouders en de tante.
4.3
De ouders verzoeken, met vernietiging van de bestreden beschikkingen van 14 oktober 2021 en 25 oktober 2021, te bepalen dat de zorgregeling zoals vastgesteld bij beschikking van 29 april 2021 wederom geldt.
Daarnaast verzoeken de ouders de zaak terug te verwijzen naar de rechtbank voor een inhoudelijke behandeling, gegeven het feit dat de rechtbank de ouders niet heeft gehoord en de beschikking is gebaseerd op door de GI verstrekte onjuiste informatie, strijdig met artikel 3.3. van de Jeugdwet.
De ouders verzoeken daarnaast gegeven de ernst van de situatie tot het alsnog laten uitvoeren van de conclusies en adviezen, inclusief de genoemde onderzoeken, uit het rapport van [y] (hierna: [y] ).
4.4
De grootmoeder en de tante verzoeken, met vernietiging van de bestreden beschikking van 25 oktober 2021, het inleidende verzoek van de GI tot wijziging van de omgangsregeling alsnog af te wijzen.
4.5
De GI verzoekt – naar het hof begrijpt - de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.
4.6
De oom verzoekt de ouders en de grootmoeder en de tante niet-ontvankelijk te verklaren in hun beroepen, dan wel hun verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.
Zaaknummer 200.311.365/01
4.7
Bij de bestreden beschikking van 4 maart 2022 met zaaknummer C/15/324504 / JU RK 22-118 is, voor zover thans van belang, het verzoek van de ouders om de schriftelijke aanwijzing van 7 januari 2022 vervallen te verklaren afgewezen. Hun verzoek om een uitgebreidere zorgregeling tussen de ouders en de kinderen te bepalen is ook afgewezen.
4.8
De ouders verzoeken, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, hun verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing toe te wijzen.
Daarnaast verzoeken zij een zorgregeling te bepalen waarbij de kinderen een keer in de twee weken een weekend bij de grootmoeder en de tante verblijven, waarbij de ouders kunnen aansluiten en contact kunnen hebben met de kinderen, althans een zodanige zorgregeling te bepalen als het hof juist zal achten, en de GI te gelasten een passende begeleider te vinden om de omgang tussen de ouders en de kinderen te begeleiden.
4.9
De grootmoeder en de tante verzoeken de verzoeken van de ouders toe te wijzen.
4.1
De GI verzoekt – naar het hof begrijpt - de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.11
Ter zitting in hoger beroep heeft de oom verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Verzoek tot uitstel van de mondelinge behandeling (in alle zaken)
5.1
De ouders hebben [X] (hierna: [X] ), cliënt counselor bij Veniatis, in de arm genomen om onderzoek te verrichten. Omdat hij stelde dat hij nog niet over alle relevante documenten beschikte, hebben de ouders verzocht om aanhouding van de zitting bij het hof van 23 mei 2022. Kort daarna hebben ook de grootmoeder en de tante – met dezelfde reden – om aanhouding verzocht. [X] heeft mr. Van der Weide op 19 mei 2022 bericht dat hij een uitstel van twaalf weken adviseerde om 100% zeker te zijn dat hij alle tijd had. In reactie op het uitstelverzoek heeft het hof de ouders en de grootmoeder en de tante (hierna gezamenlijk: verzoekers) bericht aanleiding te zien om de zitting van 23 mei 2022 te benutten voor het voeren van regie om onder meer te onderzoeken of voorlopige afspraken over de omgang te maken waren. De advocaat van de grootmoeder en de tante heeft vervolgens verzocht de zitting niet door te laten gaan (en dus geen regiezitting te houden). Dat verzoek is door het hof gehonoreerd. Evenmin heeft een inhoudelijke behandeling plaatsgevonden. De zaak is vervolgens aangehouden tot 12 oktober 2022.
5.2
[X] heeft het hof op 10 oktober 2022 bericht dat hij een technisch probleem met de opslag op de harde schijf van zijn computer had opgelopen als gevolg waarvan hij zijn onderzoek niet tijdig kon afronden voor de zitting van 12 oktober 2022. Nadat het hof [X] had laten weten dat een verzoek tot aanhouding alleen door een advocaat van (een van) de belanghebbende(n) kan worden ingediend, heeft de advocaat van de ouders op 10 oktober 2022 een verzoek tot uitstel van de zitting gedaan. De ouders hebben daarin gesteld dat [X] door overmacht zijn rapport niet tijdig gereed kon hebben en dat dit rapport van onmisbare waarde is voor de inhoudelijke behandeling van de zaken. De grootmoeder en de tante hebben het uitstelverzoek van de ouders ondersteund. De oom en de GI hebben bezwaar gemaakt tegen uitstel van de behandeling.
5.3
Het hof heeft het verzoek tot uitstel afgewezen, omdat het niet voldeed aan de vereisten die zijn genoemd in het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven, kort gezegd omdat op een te laat moment om uitstel van de mondelinge behandeling is gevraagd, in aanmerking genomen dat na de eerder geplande mondelinge behandeling van 23 mei 2022 voldoende tijd was gegeven om alsnog stukken in te dienen. De ouders hadden desgewenst op het moment dat op 9 augustus 2022 de mondelinge behandeling op 12 oktober 2022 werd gepland, kunnen aangeven dat [X] zijn onderzoek niet tijdig kon afronden.
5.4
Ter zitting in hoger beroep hebben verzoekers hun verzoek tot uitstel uitdrukkelijk herhaald. Zij hebben grote zorgen geuit over het verblijf van de kinderen bij de oom; de vader heeft ter zitting in hoger beroep gesteld dat sprake is van een levensbedreigende situatie. Verzoekers hebben betoogd dat het feitenonderzoek van [X] dat zal uitwijzen en dat het onderzoeksrapport van [X] daarom dermate belangrijk is voor de behandeling van de zaken, dat het nut van de zitting komt te ontvallen indien het hof niet over dat rapport beschikt. Zonder het rapport zou het hof bovendien een onjuiste beslissing geven. Verzoekers verwachten dat de uitkomst van het rapport zal zijn dat de plaatsing van de kinderen bij de oom in 2019 onterecht heeft plaatsgevonden. Zij zullen dan een verzoek tot herroeping indienen.
5.5
Verzoekers hebben - ook desgevraagd - niet concreet gesteld wat het onderzoek – dat in grote lijnen gereed zou moeten zijn – aan nieuwe gegevens zal opleveren. Het had op hun weg gelegen om te stellen welke informatie in het aan het hof voorliggende dossier onjuist dan wel ontbrekend is en op grond van welke nieuwe feiten [X] tot zijn conclusie komt dat de beschikking van 15 april 2019 op onjuiste gronden is gegeven. Ter zitting in hoger beroep is in dat verband gesproken over de zitting bij de rechtbank bij welke gelegenheid [X] heeft gesproken over aanranding van de kinderen door de oom (waarna de GI direct actie heeft ondernomen). Ter zitting bij het hof heeft [X] echter ontkend de oom van aanranding te hebben beschuldigd. De advocaat van de grootmoeder en de tante heeft voorts verklaard dat een dergelijke opmerking in het proces-verbaal van die rechtbankzitting niet terug te vinden is. Dat de oom zelf als slachtoffer een misbruikverleden heeft en dat ook [kind 1] misbruikt is door ditzelfde familielid, is een gegeven dat uit de stukken blijkt en bij het hof dus reeds bekend is. Nu verzoekers voor het overige niet hebben toegelicht wat het rapport van [X] in concrete zin zal aandragen dat niet reeds uit het dossier blijkt en waaruit blijkt dat sprake is van een dreigende situatie, hebben zij op dit punt niet aan hun stelplicht voldaan. Het hof ziet dan ook nog steeds onvoldoende aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden tot het rapport van [X] gereed is.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep tegen de beschikking van 14 oktober 2021 (200.305.843/01)
5.6
Op grond van artikel 358 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) moet binnen drie maanden, te rekenen vanaf de dag van de uitspraak, hoger beroep worden ingesteld. In de zaak met kenmerk C/15/321002 / JU RK 21-1851 heeft de rechtbank op 14 oktober 2021 uitspraak gedaan (hersteld op 15 oktober 2021). De appeltermijn is derhalve op 14 oktober 2021 ingegaan. Nu de ouders eerst op 24 januari 2022 appel hebben ingesteld, zijn zij daarmee te laat en moeten zij in dit gedeelte van hun hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
Plannen zitting door de rechtbank en horen van de grootmoeder en de tante (200.305.843/01 en 200.305.815/01)
5.7
De ouders hebben zich erover beklaagd dat de rechtbank de zitting van 25 oktober 2021 heeft gepland zonder rekening te houden met hun verhinderdata en vervolgens hun aanhoudingsverzoek heeft afgewezen, waardoor de ouders niet konden worden bijgestaan door hun advocaat.
Wat daar verder ook van zij, nu het hoger beroep mede dient om fouten en omissies uit eerste aanleg te herstellen en de zitting in hoger beroep is gepland in overleg met de ouders en hun advocaat, behoeft deze grief in zoverre geen verdere bespreking meer.
Hetzelfde geldt ten aanzien van de eerste grief van de grootmoeder en de tante, waarin zij hebben betoogd dat zij ter zitting in eerste aanleg ten onrechte niet zijn gehoord. In hoger beroep zijn zij alsnog in de gelegenheid gesteld om hun standpunten toe te lichten, waarmee dit gebrek is hersteld.
Wijziging zorgregeling (200.305.843/01 en 200.305.815/01)
5.8
De ouders willen primair dat de zorgregeling herleeft zoals die is bepaald bij beschikking van 29 april 2021, inhoudende - kort gezegd - dat de ouders (onder begeleiding) omgang hebben met de kinderen in de weekends waarin de kinderen bij de grootmoeder en de tante verblijven (eens per drie weken), al vinden zij deze frequentie te laag. De ouders stellen dat de rechtbank deze zorgregeling op onjuiste gronden heeft gewijzigd. Doordat de regie over de zorgregeling in de bestreden beschikking volledig bij de GI is neergelegd, komt deze regeling niet van de grond. De GI wil eens per maand begeleide omgang toestaan in het midden van het land (Apeldoorn), gedurende drie uur. De ouders zijn financieel niet in de mogelijkheid daarnaartoe te reizen en de moeder kan deze reis bovendien fysiek niet aan. De GI spant zich onvoldoende in om de omgang tot stand te brengen, ondanks de opties die de ouders hebben aangedragen (zoals begeleiding door Koel & Co en het Omgangshuis). Een zorgregeling waarbij de kinderen de ouders kunnen zien bij de grootmoeder en de tante thuis is in het belang van de kinderen en de kinderen willen dat ook graag. De ouders zien niet in waarom deze regeling niet weer kan gelden nu deze immers goed liep.
5.9
De grootmoeder en de tante hebben zich in hun beroepschrift bij het standpunt van de ouders aangesloten. Ook zij willen herstel van de eerdere zorgregeling en ook zij zijn van mening dat de GI zich te weinig inspant voor (herstel van) de omgang. Door de regie bij de GI te leggen, heeft de GI alle vrijheid ten aanzien van de omgang - ook waar het de aan de omgang te stellen voorwaarden betreft - zonder rechterlijke toets. De GI heeft onvoldoende onderbouwd waarom de omgang begeleid zou moeten plaatsvinden op een kantoor en slechts eenmaal in de acht weken voor de duur van drie uur. In de bestreden beschikking is overwogen dat frequent contact belangrijk is en daaraan voldoet de door de GI voorgestelde regeling niet. De grootmoeder en de tante achten het onbegrijpelijk dat de GI stelt dat het niet langer in het belang van de kinderen is dat de omgangsmomenten met de ouders worden gevoegd in de omgangsmomenten van de grootmoeder en de tante. Zij betwisten dat zij de kinderen hebben belast met volwassenzaken. Volgens de grootmoeder en de tante liggen onwaarheden en ongefundeerde beweringen ten grondslag aan het wijzigingsverzoek van de GI. De GI werkt escalatie in de hand door telkens de kant van de oom te kiezen.
5.1
De GI handhaaft haar standpunt dat de zorgregeling volledig begeleid moet worden door een externe begeleider. [kind 1] kwam na vrijwel ieder bezoek aan verzoekers met vragen en opmerkingen thuis waaruit kon worden afgeleid dat tijdens de bezoeken belastende onderwerpen en volwassen zaken waren besproken. Vervolgens bleek dat de ouders [y] onderzoek hadden laten verrichten (onder andere in de vorm van observaties en gesprekken met de kinderen) tijdens de omgang bij de grootouders thuis. Vanwege de belasting van de kinderen met onderwerpen die zij niet in perspectief kunnen plaatsen, heeft de GI het verzoek tot schorsing van de zorgregeling ingediend. [kind 1] had bovendien niets tegen de oom gezegd over het onderzoek van [y] , waardoor het leek alsof hij de opdracht had gekregen om hierover niet te praten met de oom of de GI.
Omdat moest worden gezocht naar een geschikte begeleider van de omgang, heeft het enige tijd geduurd voordat de fysieke omgang kon worden hervat. Vervolgens is een aantal bezoeken niet doorgegaan, onder andere vanwege Covid-19 en het overlijden van de grootvader. De GI acht het wenselijk en noodzakelijk dat het contact tot stand komt. Door het gebrek aan contact wordt de afstand tussen de kinderen en de verzoekers steeds groter, waardoor [kind 1] niet of nauwelijks vraagt om contact met de ouders, de grootmoeder en de tante en [kind 2] moeite ermee heeft een concreet beeld van ouders vast te houden omdat zij hen al geruime tijd niet meer heeft gezien. Ook op de momenten waarin fysieke omgang niet kon plaatsvinden, hebben de ouders, maar ook oma en tante echter geen initiatief genomen om op een andere manier contact te hebben met de kinderen.
5.11
De oom is met de GI eens dat de zorgregeling terecht is gewijzigd omdat er zorgen waren over de veiligheid van de kinderen gelet op de opmerkingen die zij maakten na afloop van de bezoeken en na het uitkomen van het onderzoek van [y] .
5.12
Ingevolge artikel 1:265g, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de GI een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is.
5.13
Het hof constateert dat de kinderrechter de zorgregeling heeft gewijzigd naar een regeling die geheel (qua frequentie, locatie, vorm en voorwaarden) onder de regie van de GI is komen te vallen, omdat de kinderen tijdens de omgang zouden zijn belast met volwassen zaken en omdat de kinderen tijdens de omgang zijn gesproken en gezien in het kader van het onderzoek van psycholoog (met specialisatie jeugd) [y] .
Ten aanzien van de voorgeschiedenis van dit onderzoek blijkt het volgende uit de stukken. Verzoekers hebben in oktober 2020 Vlaming Advies ingezet om hen – onder andere - te helpen om samen te werken met de GI en om de omgang te bewerkstelligen. De ouders waren van mening dat de kinderen gebaat zijn bij een onafhankelijk onderzoek in het kader van de ondertoezichtstelling en door Vlaming Advies is [y] als mogelijke deskundige aangedragen om de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen te onderzoeken en zicht te krijgen op wat de kinderen nodig hebben. De GI zag de meerwaarde van een dergelijk onderzoek in en de oom had er evenmin bezwaar tegen, zo volgt uit de beschikking van 8 december 2020. De kinderrechter achtte een dergelijk onderzoek eveneens wenselijk en in het belang van de kinderen. Tussen de ouders en de GI is vervolgens contact geweest over de onderzoeksvragen. Naderhand is bij de GI twijfel gerezen over de werkwijze en de objectiviteit van [y] , hetgeen ertoe heeft geleid dat de ouders de kinderrechter hebben verzocht de GI opdracht te geven om het onderzoek door [y] te laten verrichten. Bij beschikking van 29 april 2021 is, voor zover thans van belang, dit verzoek afgewezen. De kinderrechter zag de noodzaak voor onderzoek dat verder strekt dan een IQ-bepaling van [kind 1] niet in. [y] heeft haar verzoek echter toch verricht bij de grootouders thuis en op 29 juni 2021 verslag uitgebracht. Uit dat verslag blijkt dat zij de kinderen in de meivakantie van 2021 meerdere keren heeft gesproken. Het verslag is pas maanden later ter kennis van de GI gekomen. [y] had de GI en de oom weliswaar benaderd met een verzoek om mee te werken aan het onderzoek, maar niet meegedeeld dat zij daarmee al was begonnen.
5.14
Verzoekers betogen dat zij met het laten verrichten van dit onderzoek geen verbod hebben overtreden; de ouders zijn immers belast met het gezag over de kinderen en in de beschikking van 8 december 2020 is overwogen dat alle betrokkenen van mening zijn dat er een onafhankelijke deskundige onderzoek moet doen, dat bij voorkeur door [y] zou worden verricht. De ouders hebben het onderzoek in werking gezet en toen zij de beschikking van 29 april 2021 onder ogen kregen (waarin hun verzoek was afgewezen), hadden de observaties en gesprekken al plaatsgevonden.
Het hof constateert dat duidelijk is geweest dat verschil van inzicht bestond tussen de GI en verzoekers over de inzet van [y] . Dit is bij de kinderrechter besproken op 9 april 2021. Kwalijk is dat verzoekers het oordeel niet hebben afgewacht en zonder de GI tijdig te hebben ingelicht de kinderen tijdens omgangsmomenten hebben laten observeren en laten onderzoeken door [y] . Vervolgens zijn de resultaten van het onderzoek pas maanden later ter kennis gebracht van de GI. De belangen van de kinderen zijn geschaad, omdat verzoekers aan de oom en de GI niet hebben laten weten dat het onderzoek (toch) plaatsvond. Gebleken is dat [kind 1] gedragsproblemen liet zien op school in de periode waarin het onderzoek werd verricht. Het is zorgelijk dat hij toen niet heeft (kunnen) vertellen dat het onderzoek plaatsvond terwijl hij er kennelijk (gezien zijn gedragsproblemen) mee worstelde, hetgeen voorstelbaar is nu uit het onderzoeksrapport blijkt dat met hem onderwerpen zijn besproken die kunnen leiden tot loyaliteitsproblemen. Voor de oom en de GI was het belangrijk geweest om te weten dat het onderzoek plaatsvond zodat zij het gedrag van [kind 1] op juiste wijze hadden kunnen interpreteren. Alleen al het gegeven dat verzoekers de oom en de GI niet hebben ingelicht over het onderzoek maakt dat de kinderrechter naar het oordeel van het hof terecht reden heeft gezien om tot wijziging van de zorgregeling over te gaan. Ook al eerder was gebleken dat verzoekers de kinderen tijdens de omgang hebben geïnformeerd over moeilijke familiegebeurtenissen, zonder de GI en/of de oom hiervan op de hoogte te stellen. Dit betrof toen het bericht dat de overgrootmoeder van de kinderen was overleden. De oom heeft zich daardoor niet kunnen voorbereiden en werd er door overvallen na afloop van het bezoek waar dit verdrietige nieuws aan de kinderen is verteld.
Duidelijk is geworden dat verzoekers een vruchtbare samenwerking met de GI in de weg staan en dat de GI genoodzaakt is om maatregelen te nemen ter voorkoming van eigenmachtig optreden en ter bescherming van de kinderen. Om te kunnen inspelen op actuele situaties is het daarom naar het oordeel van het hof noodzakelijk om de GI de regie te geven met betrekking tot de omgangsregeling.
5.15
Verzoekers wijzen erop dat de regievoering door de GI niet heeft geleid tot een goedlopende omgangsregeling. Gebleken is dat de fysieke zorgregeling niet is hervat sinds de bestreden beschikking van 25 oktober 2021. Volgens verzoekers spant de GI zich onvoldoende in en stelt zij een regeling voor die niet werkbaar is (onder andere qua locatie). Volgens de GI werken verzoekers alleen mee als volledig aan hun voorwaarden wordt voldaan. Allen zijn het er echter over eens dat er zo spoedig mogelijk weer fysieke omgang moet zijn. Een complicerende factor is de afstand tussen de kinderen enerzijds en verzoekers anderzijds. Om de reistijd voor alle betrokkenen te beperken, heeft de GI voorgesteld om de omgang halverwege hun woonplaatsen te laten plaatsvinden. Ook die afstand is voor de moeder gezien haar medische toestand te groot. Bovendien achten verzoekers omgang op een neutrale locatie niet in het belang van de kinderen. Indien de kinderen echter weer op bezoek komen bij de grootmoeder en de tante thuis (met begeleiding) is voor de kinderen de reistijd aanzienlijk. Bovendien moet gezocht worden naar iemand die het vervoer kan verzorgen. De GI zou graag zien dat een onafhankelijke derde het vervoer voor zijn rekening neemt, zodat de kinderen met diegene het bezoek kunnen voor- en nabespreken.
Hoewel het niet in het belang van de kinderen is dat zij verzoekers al (ruim) een jaar niet hebben gezien in het kader van de zorgregeling (afgezien van af en toe beeldbellen), maakt dat gegeven niet dat het hof de zorgregeling zal wijzigen. In de houding van verzoekers domineert dat zij geen enkele flexibiliteit tonen en zelfs niet bereid zijn om te starten met de begeleide omgang. Hiermee is opnieuw duidelijk dat zij de regie van de GI niet wensen te aanvaarden en dat zij gaan voor een alles-of-nietsresultaat. Dit blijkt ook uit de behandeling in hoger beroep. Een regiezitting met de mogelijkheid om afspraken te maken om de omgang op te starten werd niet benut evenmin als de suggestie om tot een voorlopige regeling te komen tijdens de mondelinge behandeling op 12 oktober 2022. Het resultaat is nu dat de kinderen geen contact hebben met de ouders en familie aan wie zij goede herinneringen hadden. Zo worden zij gedwongen te kiezen en dit loyaliteitsconflict is niet in hun belang.
Het hof zal gezien hetgeen hiervoor is overwogen de bestreden beschikking van 25 oktober 2021 bekrachtigen voor zover daarbij de zorgregeling is gewijzigd. De verzoeken van de ouders en de grootmoeder en de tante worden in zoverre afgewezen.
Terugverwijzing (200.305.843/01)
5.16
De ouders hebben verzocht de zaak terug te verwijzen naar de rechtbank voor een (nieuwe) inhoudelijke behandeling, omdat de rechtbank de ouders niet heeft gehoord en de beschikking is gebaseerd op door de GI verstrekte onjuiste informatie, wat strijdig is met artikel 3.3. van de Jeugdwet.
5.17
Naar het oordeel van het hof is het feit dat de ouders door de rechtbank niet zijn gehoord geen reden om de zaak terug te verwijzen naar de rechtbank. Zoals hiervoor al is overwogen, is dit gebrek in hoger beroep hersteld. De ouders hebben in hoger beroep alle gelegenheid gekregen om (alsnog) op het inleidende verzoek van de GI te reageren nu de zaak in volle omgang aan het hof is voorgelegd. Het beginsel van hoor en wederhoor is dan ook niet geschonden.
Ook de stelling van de ouders dat de rechtbank beweringen van de GI overneemt zonder dat die bewezen zijn, vormt geen grond voor terugverwijzing naar de rechtbank. Wat er zij van de stelling van de ouders dat de GI de rechtbank onjuist en onvolledig heeft geïnformeerd, ook dit hebben zij in hoger beroep naar voren kunnen brengen.
Onderzoek [y] (200.305.843/01)
5.18
De ouders verzoeken daarnaast gegeven de ernst van de situatie tot het alsnog laten uitvoeren van de conclusies en adviezen, inclusief de genoemde onderzoeken, uit het rapport van [y] .
Het hof stelt voorop dat er geen wettelijke basis is in het kader van de omgangskwestie om opdracht te geven adviezen van een (betwiste) onderzoeker uit te laten voeren. [y] heeft onderzoek gedaan naar de vraag wat de kinderen nodig hebben voor hun ontwikkeling waarbij zij drie dimensies (cognitief, sociaal-emotioneel en lichamelijk) heeft onderscheiden. De eventuele noodzaak van behandeling van [kind 1] door een psychotherapeutisch specialist is een kwestie die niet in het kader van de zorgregeling speelt, nog daargelaten dat [kind 1] in 2020 speltherapie heeft gehad die is beëindigd omdat de doelen zijn behaald en de GI en de pleegzorginstantie Jarabee regelmatig monitoren of hulpverlening nodig is. Ook voor het verzochte onderzoek naar de ideale opvoedingsplek geldt dat een dergelijk onderzoek niet nodig is om een oordeel te geven over de zorgregeling. Voor het advies met betrekking tot [kind 2] geldt hetzelfde. [y] vraagt om grondig onderzoek naar de zorgzaamheid van de oom en de resultaten van de aanpak van de grootouders en de tante tijdens de recente logeerweek. Voor zover een dergelijk onderzoek al zou kunnen worden uitgevoerd, nu de logeerweek meer dan een jaar geleden heeft plaatsgevonden, is het resultaat ervan niet nodig om een oordeel te geven in de onderhavige zaak.
Het verzoek van de ouders zal daarom worden afgewezen.
Schriftelijke aanwijzing (200.311.365/01)
5.19
Nu de GI op grond van de beschikking van 25 oktober 2021 de regie heeft gekregen over de frequentie, plaats, vorm en voorwaarden van de omgang, kan zij middels een schriftelijke aanwijzing aan de gezagdragende ouder duidelijk maken hoe deze eruit komt te zien. Dit middel biedt ouders duidelijkheid en een laagdrempelige mogelijkheid om een geschil hierover aan de kinderrechter voor te leggen. De wettelijke bepaling voor de omgang van een kind dat uithuisgeplaatst is en waarvoor niet een specifieke omgangsregeling is bepaald, is te vinden in artikel 1:265f, eerste lid, BW. De gecertificeerde instelling kan voor zover noodzakelijk in verband met de uithuisplaatsing van de minderjarige, voor de duur daarvan de contacten tussen een met het gezag belaste ouder en de minderjarige beperken. Volgens lid 2 van die bepaling geldt die beslissing als een schriftelijke aanwijzing en is onder meer artikel 1:264 BW van overeenkomstige toepassing. De kinderrechter kan zo’n aanwijzing vervallen verklaren. Uit artikel 807 Rv volgt dat in dat geval hoger beroep wel open staat.
5.2
Een schriftelijke aanwijzing dient te worden beschouwd als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en moet overeenkomstig de eisen uit de Awb worden voorbereid. De rechter dient dan ook, naast het beoordelen van de inhoud van de aanwijzing, in elk geval aan de hand van het bepaalde in de hoofdstukken 3 en 4 Awb te beoordelen of het besluit zorgvuldig tot stand is gekomen en of het toereikend is gemotiveerd.
5.21
De ouders stellen dat de schriftelijke aanwijzing onzorgvuldig tot stand is gekomen en niet in het belang is van de kinderen. De kinderen hebben belang bij goed en regelmatig contact met de ouders en daarvoor moet de GI zich meer inspannen. Er is onnodig veel tijd verstreken waarin geen omgang meer plaatsvindt. De ouders hebben recht op omgang met de kinderen.
5.22
De grootmoeder en de tante scharen zich achter het hoger beroep en de argumenten van de ouders. Zij verzoeken het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de verzoeken van de ouders alsnog toe te wijzen.
5.23
Het hof stelt vast dat de GI de ouders voorafgaand aan de schriftelijke aanwijzing op 23 december 2021 een aankondiging hiervan heeft toegestuurd met het verzoek om een reactie. De advocaat van de ouders heeft op 29 december 2021 een reactie gegeven, die erop neerkomt dat de ouders bezwaar maakten tegen het feit dat de GI het middel van de schriftelijke aanwijzing wilde gebruiken, omdat de ouders te allen tijde bereid waren om in gesprek te gaan over de invulling van de omgang. Aangezien de ouders verder niet inhoudelijk hebben gereageerd op het voorstel, kon de GI vervolgens overgaan tot het vastleggen van het voornemen in een schriftelijke aanwijzing. Het hof oordeelt dat de GI de vrijheid heeft om gebruik te maken van het middel van een schriftelijke aanwijzing om voorwaarden en invulling van de omgang duidelijk vast te leggen. Verder heeft de GI telkens na een aantal omgangsmomenten een evaluatiemoment ingelast, zodat opnieuw besproken zou kunnen worden wat de actuele mogelijkheden zouden zijn. Aan alle betrokkenen is duidelijk gemaakt hoe belangrijk het voor de kinderen is om te accepteren dat zij bij de oom wonen en dat die situatie niet verandert. Voor verzoekers blijft dat een moeilijke boodschap, zo is ook wel gebleken uit de mondelinge behandeling in hoger beroep. Dit maakt wel dat begeleiding bij het opstarten van omgang nodig is, om te waarborgen dat de kinderen niet telkens in een loyaliteitsconflict worden geplaatst. Daarnaast zal vertrouwen opgebouwd moeten worden dat verzoekers in staat zijn om de kinderen niet te belasten met hun eigen wantrouwen ten opzichte van de oom.
Begeleiding door een neutrale organisatie in het midden van de afstand tussen [plaats A] en [plaats B] is een keuze die begrijpelijk is, gelet op de leeftijd van de kinderen en de duur van het bezoek. De GI mag deze keuze in het kader van de regie maken.
5.24
Het hof zal vanwege de hierboven genoemde redenen het verzoek van de ouders om de schriftelijke aanwijzing alsnog vervallen te verklaren, afwijzen en eveneens het verzoek om een zorgregeling te bepalen waarbij de kinderen één keer in de twee weken een weekend bij de grootmoeder en de tante verblijven, waarbij de ouders kunnen aansluiten en contact kunnen hebben met de kinderen.
Evenmin is ruimte voor het herroepen van de regiefunctie van de GI door het bepalen van een andere zorgregeling. Daardoor zou immers feitelijk de beschikking van 25 oktober 2021 waarin aan de GI de regie wordt gelaten, gewijzigd worden. In dit kader kan het hof wel de concrete invulling door de GI vervallen verklaren, maar niet een nieuwe regeling daarvoor in de plaats stellen. Dit kan wel op grond van een wijzigingsverzoek ex artikel 1:265g BW, maar dat is een procedure die niet voorligt.
5.25
Uit het hiervoor genoemde artikel 1:263 BW volgt dat de GI alleen aan de (gezagdragende) ouders een schriftelijke aanwijzing kan geven en dus niet aan de grootmoeder en de tante, ook al geldt ook tussen hen en de kinderen een omgangsregeling (onder regie van de GI). Weliswaar zijn de grootmoeder en de tante betrokken bij de omgang, maar nu de aanwijzing zich niet tot hen richt en evenmin kan richten, was de GI niet verplicht om hen te betrekken bij de schriftelijke aanwijzing.
5.26
Uit het voorgaande volgt dat - anders dan de grootmoeder en de tante stellen - de inbreuk op het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM gerechtvaardigd is met het oog op de belangen van de kinderen. Die inbreuk is immers noodzakelijk en tevens proportioneel.
5.27
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
In de zaak met zaaknummers 200.305.815/01 en 200.305.843/01
verklaart de ouders niet-ontvankelijk in hun hoger beroep tegen de beschikking van 14 oktober 2021 met kenmerk C/15/321002 / JU RK 21-1851;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep van 25 oktober 2021 met kenmerk C/15/321002 / JU RK 21-1851 voor zover daarbij de zorgregeling is gewijzigd;
wijst af het meer of anders verzochte;
In de zaak met zaaknummer 200.311.365/01
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep van 4 maart 2022 met kenmerk C/15/324504 / JU RK 22-118 voor zover daarbij het verzoek van de ouders om vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing van 7 januari 2022 is afgewezen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.W. Brands-Bottema, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. M.C. Schenkeveld, in tegenwoordigheid van mr. F.J.E. van Geijn als griffier en is op 6 december 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.