ECLI:NL:GHAMS:2022:3431

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
6 december 2022
Zaaknummer
200.314.168/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de verlenging van de uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van de ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], die onder toezicht staan van de gecertificeerde instelling (GI) Kenter Jeugdhulp. De moeder van de kinderen, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland, verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing te vernietigen of in duur te beperken. De GI en de vader van de kinderen verzetten zich tegen dit verzoek en vroegen om bekrachtiging van de bestreden beschikking.

De feiten van de zaak tonen aan dat de kinderen in het verleden meerdere keren uithuis geplaatst zijn geweest, voornamelijk vanwege de psychische instabiliteit van de moeder. De kinderen hebben sinds 19 februari 2020 opnieuw onder toezicht gestaan en zijn op basis van een spoedmachtiging uit huis geplaatst. De moeder heeft in het verleden verschillende pogingen gedaan om de zorg voor de kinderen op zich te nemen, maar deze zijn vaak mislukt door haar psychische problemen, waaronder psychoses. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder momenteel niet in staat is om de kinderen de benodigde stabiliteit en emotionele ondersteuning te bieden.

De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen, en het hof heeft dit advies gevolgd. Het hof oordeelde dat de gronden voor de uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn en dat de kinderen in hun huidige situatie bij het projectgezin de zorg en stabiliteit ontvangen die zij nodig hebben. De beslissing van het hof is om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, waarmee de verlenging van de uithuisplaatsing is bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.314.168/01
zaaknummer rechtbank: C/15/324016 / JU RK 22-29
beschikking van de meervoudige kamer van 6 december 2022 inzake
[de moeder],
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R. Shahbazi te Den Haag,
en
de gecertificeerde instelling de Stichting Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader);
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ).
Als informant is aangemerkt:
- Kenter Jeugdhulp.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats B] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de meervoudige kamer van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de rechtbank) van 4 mei 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 3 augustus 2022 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 4 mei 2022.
2.2
De GI heeft op 23 september 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 15 augustus 2022 met bijlage;
- een bericht van de zijde van de moeder van 24 augustus 2022 met bijlage;
- een bericht van de zijde van de moeder van 14 oktober 2022 met bijlage;
- een bericht van de zijde van de moeder van 17 oktober 2022 met bijlage;
- een brief van de zijde van de GI met bijlagen, per e-mailbericht ingekomen op 14 oktober 2022.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 19 oktober 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door een waarnemer van haar advocaat, mr. S.N. Bektaş;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager;
- de vader;
- Kenter Jeugdhulp, vertegenwoordigd door de pleegzorgwerker;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw V.A.S. Regout.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader (hierna gezamenlijk ook: de ouders) zijn geboren:
- [minderjarige 1] , [in] 2011 en
- [minderjarige 2] , [in] 2013 (hierna gezamenlijk: de kinderen).
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
3.2
De kinderen hebben in de periode van 5 september 2017 tot 18 september 2019 onder toezicht gestaan.
Zij zijn op 5 september 2017 met een machtiging uithuisplaatsing bij hun tante gaan wonen en op 29 november 2017 overgeplaatst naar een crisis pleeggezin. In september 2018 zijn de kinderen gefaseerd teruggeplaatst naar de moeder.
3.3
De kinderen staan sinds 19 februari 2020 opnieuw onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is verlengd tot 28 februari 2023.
De kinderen zijn op grond van een daartoe strekkende spoedmachtiging op 19 februari 2020 uit huis geplaatst bij de gezaghebbende vader waar zij hebben gewoond tot 28 mei 2020. Daarna zijn de kinderen weer bij de moeder gaan wonen. Op 26 juni 2020 zijn de kinderen opnieuw met een spoedmachtiging uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg geplaatst. Deze machtiging is nadien telkens verlengd.
3.4
De kinderen verblijven sinds begin juli 2022 bij een perspectief biedend projectgezin in [plaats C] . De kinderen moesten overgeplaatst worden, omdat de eerdere pleegouders zijn gestopt met het opvangen van pleegkinderen vanwege hun leeftijd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, op verzoek van de GI, de machtiging uithuisplaatsing van de kinderen verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 28 februari 2023.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, opnieuw rechtdoende de machtiging uithuisplaatsing af te wijzen, dan wel in duur te beperken.
4.3
De GI verzoekt het hoger beroep van de moeder af te wijzen, met bekrachtiging van de bestreden beschikking.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. De maatregel kan verlengd worden, indien deze noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (1:265c, tweede lid BW)
De standpunten van de moeder, de GI en de vader
5.2
De moeder is van mening dat de rechtbank de machtiging uithuisplaatsing van de kinderen ten onrechte heeft verlengd. Zij heeft in eerste aanleg aangegeven dat zij begrip had voor het verzoek van de GI. Zij gebruikte toen medicatie en zou meer omgang krijgen als zij zich erin zou schikken. Vanwege een psychose heeft het lang geduurd voordat de moeder hoger beroep heeft ingesteld. Inmiddels is de moeder zelf in staat om voor de kinderen te zorgen, zij is stabiel en heeft haar leven op de rit. Ze heeft verschillende banen gehad in een half jaar tijd. Ze gebruikt nu geen medicatie meer, waardoor begeleiding door de GGZ ook niet nodig is. De moeder heeft recent maar één keer een omgangscontact met de kinderen gemist en dat was omdat ze boos was op de projectmoeder. Ze wilde de kinderen hiermee niet belasten. Wanneer de kinderen weer bij haar wonen, is de moeder bereid alle begeleiding bij haar thuis te accepteren die de GI nodig acht.
5.3
De GI verweert zich en stelt zich op het standpunt dat de machtiging uithuisplaatsing van de kinderen in hun belang noodzakelijk is. Voorafgaand aan de huidige uithuisplaatsing is tot twee keer toe geprobeerd de kinderen opnieuw thuis te plaatsen bij de moeder. Beide keren heeft dit geresulteerd in traumatische ervaringen waarbij de kinderen opnieuw werden blootgesteld aan het onvoorspelbare gedrag van de moeder tijdens een psychotische periode. Inmiddels wonen de kinderen op een perspectief biedende plek. Sinds de kinderen daar wonen is de samenwerking met de moeder helaas sterk verslechterd, aldus de GI.
5.4
De vader heeft ter zitting in hoger beroep verteld dat hij ziet dat het goed gaat met de kinderen. Hij heeft zich erbij neergelegd dat de kinderen bij het projectgezin zullen opgroeien. Hij zou de kinderen graag vaker zien maar begrijpt dat het belang van de kinderen daarbij vooropstaat.
Het advies van de raad
5.5
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. De kinderen hebben in hun leven met veel onvoorspelbaarheid te maken gehad bij de moeder thuis. Hierdoor hebben de kinderen nu extra behoefte aan voorspelbaarheid. Het lukt de moeder echter niet om voorspelbaar gedrag te laten zien in de samenwerking met de GI noch richting de kinderen. Wanneer de moeder zou laten zien dat zij er voor de kinderen is, zou zij het vertrouwen van de GI kunnen terugwinnen, met mogelijke uitbreiding van de omgangsmomenten als gevolg, aldus de raad.
Beoordeling door het hof
5.6
Het hof overweegt dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep onder andere het volgende is gebleken. Sinds augustus 2017 is de GI betrokken bij de kinderen. De kinderen zijn in september 2017 voor het eerst uithuisgeplaatst in verband met meerdere psychoses van de moeder, waar de kinderen getuige van waren. Na ruim een jaar bij een tante en een pleeggezin te hebben verbleven zijn de kinderen geleidelijk bij de moeder teruggeplaatst. In september 2019 is de ondertoezichtstelling zelfs beëindigd omdat de moeder zich aan alle afspraken met de GI en andere hulpverlening hield. In januari 2020 is de moeder plotseling en zonder toestemming van de vader met de kinderen naar Thailand vertrokken. Nadat de GI de moeder en de kinderen in februari 2020 terug naar Nederland heeft begeleid, hebben de kinderen tijdelijk bij de vader gewoond, waarna zij in mei 2020 weer terug naar de moeder zijn gegaan. Toen op 26 juni 2020 opnieuw werd geconstateerd dat de moeder in een psychose verkeerde, zijn de kinderen voor de derde keer uithuisgeplaatst.
5.7
Het hof is van oordeel dat de gronden voor de uithuisplaatsing van de kinderen ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en nog steeds aanwezig zijn. Het hof ziet dat de moeder graag een lieve moeder voor de kinderen wil zijn en dat zijzelf van mening is dat zij de zorg voor hen op zich kan nemen. Het hof heeft echter grote twijfels over de haalbaarheid van die wens. De moeder is tegen het advies van de artsen in gestopt met haar medicatie. In het verleden is gezien dat de moeder veelvuldig terugvalt in psychoses. Hierdoor zijn de kinderen meermaals in een onveilige opvoedsituatie beland, waarbij lichamelijke en emotionele kindermishandeling is vastgesteld. [minderjarige 1] volgt individuele therapie, omdat zij nog overmatig waakzaam is en klachten heeft op het gebied van vermijding.
De moeder is door haar (kortdurende) psychoses onvoorspelbaar en kan de kinderen onvoldoende emotionele stabiliteit bieden. De moeder is eveneens gestopt met het accepteren van iedere vorm van begeleiding, zowel vanuit de GGZ, Leviaan als de GI. Het contact met de GI gaat zij sinds enige tijd zelfs volledig uit de weg. De GI kreeg geen toestemming voor de aanvraag van een paspoort en de inschrijving van de kinderen bij een andere huisarts.
Dat de moeder nu aangeeft dat zij de begeleiding van de GI wel binnen zal laten wanneer de kinderen bij haar zouden worden thuisgeplaatst, is in het licht van het vorenstaande niet overtuigend. Uit haar opstelling richting de betrokken hulpverlening blijkt geen bereidheid tot samenwerking. Ook de verklaring van de moeder voor de warrige mails, die zij vanuit haar emoties zegt te versturen, is onvoldoende. Bovendien, zelfs áls de moeder deze e-mailberichten enkel vanuit haar emotie zou verzenden, dan blijkt daaruit de emotionele instabiliteit van de moeder, waarmee de kinderen in het geval van een thuisplaatsing opnieuw zouden worden geconfronteerd.
De kinderen hebben als gevolg van het onvoorspelbare gedrag van de moeder meerdere keren in onveiligheid verkeerd. Zij hebben hierdoor juist veel behoefte aan veiligheid, stabiliteit en emotionele ondersteuning. Deze mate van zorg ontvangen zij bij het perspectief biedend projectgezin, waarbij één van de ouders is opgeleid en gespecialiseerd in complexe problematiek. Er is meerdere keren geprobeerd de kinderen bij de moeder terug te plaatsen. Dit is tot twee keer toe niet goed verlopen en heeft de kinderen verder beschadigd. Het risico dat een thuisplaatsing van de kinderen bij de moeder opnieuw mislukt, is onevenredig groot voor hen. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.8
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.W. Brands-Bottema, mr. M.T. Hoogland en mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, in tegenwoordigheid van mr. W.J. Boon als griffier en is op 6 december 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.