ECLI:NL:GHAMS:2022:3399

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
30 november 2022
Zaaknummer
23-002776-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming in mensenhandelzaak met ontnemingsvordering van € 4.400,-

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie tegen de betrokkene, die in eerste aanleg was veroordeeld voor mensenhandel. De rechtbank had eerder bepaald dat de betrokkene een bedrag van € 25.898,88 moest betalen aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het openbaar ministerie heeft in hoger beroep gevorderd dat de betrokkene een bedrag van € 82.428,60 zou moeten betalen, maar de verdediging betwistte de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene, samen met een medeverdachte, zich schuldig heeft gemaakt aan seksuele uitbuiting van twee slachtoffers. Het hof heeft de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 4.400,-, wat overeenkomt met 25% van de totale opbrengst van de seksuele uitbuiting, geschat op € 17.600,-. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank vernietigd en de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van dit bedrag aan de Staat. De beslissing is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel regelt.

De uitspraak benadrukt de rol van de betrokkene in de seksuele uitbuiting en de onderlinge taakverdeling tussen hem en de medeverdachte. Het hof heeft de verklaringen van de slachtoffers in aanmerking genomen en is tot de conclusie gekomen dat de betrokkene een significant voordeel heeft genoten uit de strafbare feiten. De beslissing van het hof is genomen na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

Pro
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002776-19
datum uitspraak: 24 november 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 16 juli 2019 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 15-185333-18 tegen de betrokkene:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1994,
adres: [adres01] .

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 158.279,94.
De betrokkene is bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 18 juni 2019 veroordeeld ter zake van
- kort gezegd - mensenhandel.
Voorts heeft de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 16 juli 2019 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 25.898,88 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het openbaar ministerie en de betrokkene hebben hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De betrokkene is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 17 mei 2022 veroordeeld ter zake van - kort gezegd - mensenhandel.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 november 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Grondslag van de ontneming

Het hof heeft in de strafzaak bewezenverklaard dat de betrokkene zich tezamen en in vereniging met de medebetrokkene [medeverdachte01] in de periode van 15 september 2017 tot en met 26 november 2017 schuldig heeft gemaakt aan seksuele uitbuiting van [slachtoffer01] en in de periode van 25 juni 2017 tot en met 31 januari 2018 schuldig heeft gemaakt aan seksuele uitbuiting van [slachtoffer02] . Het te ontnemen wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd op artikel 36e, eerste lid Sr.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de staat van € 82.428,60 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Subsidiair heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de staat van € 41.214,30 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de betrokkene het hof primair verzocht de ontnemingsvordering af te wijzen, nu niet kan worden vastgesteld wat het door de betrokkene daadwerkelijk verkregen voordeel is. Subsidiair heeft de raadsvrouw afwijzing van de ontnemingsvordering bepleit aangezien de in de strafzaak toegekende vorderingen van de benadeelde partijen hoger zijn dan het te ontnemen voordeel. Meer subsidiair verzoekt de raadsvrouw het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel te matigen, omdat in de ten laste gelegde periode het aantal klanten en de inkomsten aanmerkelijk lager zijn dan in het ontnemingsrapport is aangenomen.
Oordeel van het hof
Het hof gaat ervan uit dat de betrokkene samen met de medebetrokkene [medeverdachte01] (hierna: [medeverdachte01] ) voordeel heeft verkregen uit de strafbare feiten waarvoor hij door het hof op 17 mei 2022 is veroordeeld. Beiden hebben een bijdrage geleverd aan de seksuele uitbuiting van [slachtoffer01] en [slachtoffer02] . De betrokkene regelde onder meer de advertentie(s) en zorgde ervoor dat deze advertenties hoger in rang in de zoekresultaten verschenen. [1] Hij is een aantal keren mee geweest als [slachtoffer01] naar een klant werd gebracht. Verder is er geld door klanten overgemaakt naar zijn, betrokkenes ABN AMRO rekening. [2] Gelet op deze activiteiten van de betrokkene neemt het hof aan dat hij hiervoor een vergoeding heeft genoten.
Het hof neemt in aanmerking dat de slachtoffers het door hun verdiende geld moesten afstaan aan de medebetrokkene [medeverdachte01] . Slachtoffer [slachtoffer01] verklaarde dat al het geld naar [medeverdachte01] toe moest. [3] In overeenstemming hiermee verklaarde slachtoffer [slachtoffer02] dat alles wat zij verdiende naar [medeverdachte01] ging. [4] Zij verklaarde verder dat als zij klaar was met werken, zij het geld aan [medeverdachte01] gaf en zelf niets kreeg. [5] [medeverdachte01] heeft aangegeven dat [slachtoffer01] voortaan het geld aan hem moet geven, niet meer aan [verdachte01] . [6]
Het hof leidt uit de verklaringen van [slachtoffer01] en [slachtoffer02] af dat de medebetrokkene [medeverdachte01] een beslissende rol had ten aanzien van de vraag aan wie het geld moest worden overhandigd. Het hof gaat daarom op basis van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden uit van een onderlinge taakverdeling waarbij de medebetrokkene [medeverdachte01] 75% van de opbrengst genoot en de betrokkene 25%. Ten aanzien van de hoeveelheid gewerkte dagen en de genoten inkomsten sluit het hof aan bij de redelijke schatting die het hof in de strafzaak heeft gemaakt. Het hof ziet in de verklaringen van de twee slachtoffers onvoldoende concrete aanwijzingen om tot een ander aantal dagen en/of een ander inkomen per dag te komen.
Het hof schat, met inachtneming van de gemaakte kosten, de dagopbrengst op € 400,- per slachtoffer. Het hof gaat ervan uit dat [slachtoffer01] 32 dagen heeft gewerkt en dat [slachtoffer02] 12 dagen heeft gewerkt. Hieruit volgt dat voor [slachtoffer01] de totale opbrengst € 12.800,- was (€ 400,- x 32 dagen) en dat voor [slachtoffer02] de totale opbrengst € 4.800,- was (€ 400,- x 12 dagen). Bij elkaar is er door beide slachtoffers € 17.600,- (€ 12.800,- + € 4.800,-) opgebracht. Het hof bepaalt het geschatte bedrag aan door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel aldus op € 4.400,- (25% van € 17.600,-).

Verplichting tot betaling aan de Staat

Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.400,-.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
4.400,00 (vierduizend vierhonderd euro).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 4.400,00 (vierduizend vierhonderd euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 88 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. R.D. van Heffen en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. S. Geensen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
24 november 2022.
mr. A. Dantuma-Hieronymus is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Proces-verbaal informatief gesprek mensenhandel van 15 december 2017, p. D-2; Proces-verbaal van bevindingen van 26 februari 2019, p. E-267.
2.Verklaring van de betrokkene, afgelegd ter zitting in eerste aanleg op 4 juni 2020.
3.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer01] van 29 maart 2018, p. D-75.
4.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer02] van 30 november 2018, p. D-147.
5.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer02] van 9 november 2018, p. D-128.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte01] van 27 februari 2019, p. B-157.