ECLI:NL:GHAMS:2022:3369

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
K21/230464
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing beklag ex artikel 12 Sv inzake verkrachting en verspreiding van kinderporno

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 november 2022 uitspraak gedaan in een beklagprocedure ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Klaagster had een beklag ingediend tegen de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen beklaagde, aan wie zij verkrachting had verweten. Het hof heeft het klaagschrift op 8 december 2021 ontvangen en de advocaat-generaal heeft op 24 mei 2022 geadviseerd het beklag af te wijzen. Tijdens de behandeling in raadkamer op 25 mei 2022 heeft klaagster haar beklag toegelicht, bijgestaan door haar advocaat, mr. H.A.F.C. Tack. Beklaagde is op 20 oktober 2022 gehoord, bijgestaan door zijn advocaat, mr. C.H. Pentinga.

Klaagster heeft verklaard dat de verkrachting op 14 augustus 2020 heeft plaatsgevonden en dat beklaagde een filmpje van haar met seksuele strekking heeft verspreid. Beklaagde ontkent dat de seksuele handelingen tegen de wil van klaagster hebben plaatsgevonden en stelt dat het filmpje op verzoek van zijn neef is doorgestuurd. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende steunbewijs is voor de aangifte van verkrachting, aangezien de verklaringen van klaagster en beklaagde lijnrecht tegenover elkaar staan. Het hof concludeert dat er geen aanknopingspunten zijn voor verder onderzoek en dat de kans op een veroordeling in deze zaak zeer klein is.

Daarnaast heeft het hof ook gekeken naar de mogelijkheid van vervolging voor ontucht en het verspreiden van kinderporno. Gezien de leeftijd van klaagster ten tijde van het incident en het geringe leeftijdsverschil met beklaagde, is het hof van oordeel dat ook voor ontucht geen voldoende bewijs aanwezig is. Wat betreft het filmpje heeft het hof geconcludeerd dat de gedragingen van beklaagde niet volledig voldoen aan de delictsomschrijving van artikel 240 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft uiteindelijk besloten het beklag af te wijzen, omdat er geen goede redenen zijn om tot vervolging over te gaan.

Uitspraak

afdeling strafrecht
beklagkamer
rekestnummer K21/230464
Beschikking op het beklag van:
[klaagster01],
wonende te [woonplaats01] ,
klaagster,
gemachtigde: mr. H.A.F.C. Tack, advocaat te Amsterdam.

1.Het beklag

Het hof heeft op 8 december 2021 het klaagschrift ontvangen. Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam om geen strafvervolging in te stellen tegen
[beklaagde01](hierna: beklaagde) tegen wie klaagster aangifte heeft gedaan ter zake van verkrachting.

2.Het verslag van de advocaat-generaal

Bij verslag van 24 mei 2022 heeft de advocaat-generaal het hof in overweging gegeven het beklag af te wijzen.

3.De voorhanden stukken

Het hof heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift;
- het verslag van de advocaat-generaal;
- het dossier van de politie.

4.De behandeling in raadkamer

Het hof heeft klaagster in de gelegenheid gesteld op 25 mei 2022 het beklag toe te lichten. Klaagster is, bijgestaan door de gemachtigde, in raadkamer verschenen en heeft het beklag toegelicht en gehandhaafd.
Voorts heeft het hof beklaagde in de gelegenheid gesteld op 20 oktober 2022 te worden gehoord. Beklaagde is, daarbij bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. C.H. Pentinga, advocaat te Amsterdam, in raadkamer verschenen en heeft het hof verzocht de klacht af te wijzen.
De advocaat-generaal is bij de behandelingen in raadkamer aanwezig geweest. In hetgeen in raadkamer naar voren is gekomen heeft hij geen aanleiding gevonden de conclusie in het verslag te herzien.

5.De beoordeling van het beklag

5.1.
De feitelijke uitgangspunten van het beklag
Klaagster heeft aangifte gedaan van verkrachting door beklaagde op 14 augustus 2020. Daarnaast heeft klaagster aangifte gedaan tegen beklaagde omdat deze een filmpje van klaagster met een seksuele strekking heeft verstuurd aan zijn neef. Dit filmpje is ook bij anderen terechtgekomen. Klaagster kwam halverwege augustus 2020 in contact met beklaagde in de [plek01] waar zij traint. Bij een bezoek aan de [plek01] op 14 augustus 2020 vonden buiten in een steeg seksuele handelingen tussen hen plaats. Naar aanleiding daarvan deed klaagster aangifte van verkrachting.
Beklaagde is als verdachte gehoord. Beklaagde verklaarde dat de seksuele handelingen niet tegen de wil van klaagster plaatsvonden, maar met beider instemming. Met betrekking tot het filmpje heeft hij verklaard dat het filmpje op verzoek van zijn neef is doorgestuurd en dat het filmpje nadien buiten zijn medeweten verder is verspreid.
Voor de weergave van de feitelijke uitgangspunten die van belang zijn voor de beoordeling verwijst het hof naar de inhoud van het verslag.
Klaagster heeft – kort gezegd – naar voren gebracht dat vervolging haalbaar en wenselijk zou zijn, gelet op de omstandigheid dat getuigen meer specifiek bevraagd zouden kunnen worden over de gedragsverandering bij klaagster na het incident. Voorts heeft de gemachtigde van klaagster bij behandeling in raadkamer aangegeven dat ontucht in beeld komt gelet op de leeftijd van klaagster en beklaagde. Het zou aan de feitenrechter zijn om te beoordelen of daarvan sprake is geweest.
De advocaat-generaal heeft zich bij behandeling in raadkamer – in aanvulling op zijn verslag – op het standpunt gesteld dat met betrekking tot de geconstateerde gedragingen over het versturen van het filmpje van klaagster, dient te worden vastgesteld dat de gedragingen van beklaagde niet (volledig) voldoen aan de delictsomschrijving van artikel 240 Wetboek van Strafrecht, het verspreiden van kinderporno en derhalve ook voor dit feit geen vervolging dient te worden ingesteld.
5.2.
Het beoordelingskader
Het hof heeft te beoordelen of de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen – al dan niet na nader onderzoek – zou kunnen komen tot een veroordeling voor enig strafbaar feit. Daarnaast moet het hof beoordelen of er, gelet op alle omstandigheden, voldoende belang is bij het alsnog instellen van strafrechtelijke vervolging. Indien het antwoord op beide vragen bevestigend luidt, zal een bevel tot vervolging worden gegeven.
Bij de toetsing is het volgende van belang. Voor een bewezenverklaring is in het strafrecht alleen een aangifte niet voldoende. Er is ten minste een minimale hoeveelheid steunbewijs nodig. Dit moet de in de aangifte opgenomen verklaring over de strafbare gedraging voldoende bevestigen. Bovendien moet het steunbewijs afkomstig zijn uit een andere bron dan de persoon die de aangifte heeft gedaan.
Verkrachting is strafbaar gesteld bij artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht. Voor verkrachting is vereist dat bewezen kan worden dat iemand door geweld of een andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid gedwongen is tot het ondergaan van handelingen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
5.3
De overwegingen van het hof
Het hof heeft in dit geval te beoordelen of er voldoende aanwijzingen zijn voor feitelijkheden waardoor klaagster gedwongen is tot het ondergaan van seksuele handelingen. Het hof is van oordeel dat het dossier -naast de aangifte- voor deze feitelijkheden onvoldoende steunbewijs bevat.
Beklaagde heeft verklaard dat de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden met beider instemming. De verklaringen van beklaagde en klaagster staan op dit punt lijnrecht tegenover elkaar.
In zedenzaken is het bijeenbrengen van voldoende bewijs, gelet op de besloten aard van de strafbare gedragingen, doorgaans erg problematisch als verdachten ontkennen. Voor een bewezenverklaring in het strafrecht is alleen een aangifte immers niet voldoende.
Klaagster heeft over hetgeen haar is overkomen later met anderen, onder wie haar trainer en haar behandelaars bij Qpido, gesproken. Wat zij daarover als getuige hebben verklaard of nog zouden kunnen verklaren valt dan te herleiden tot dezelfde bron, namelijk de verklaringen van klaagster. Op grond van het hiervoor weergegeven uitgangspunt zullen deze verklaringen voor de rechter niet voldoende zijn om tot een bewezenverklaring van een strafbaar feit te komen, ook als de getuigen nog aanvullend over mogelijke gedragsverandering zouden kunnen rapporteren. De oorzaak voor een dergelijke gedragsverandering kan immers ook zijn gelegen in andere omstandigheden, zoals het filmpje dat van klaagster is verspreid en de nadelige gevolgen die klaagster daarvan heeft ondervonden.
Aanknopingspunten voor verder onderzoek zijn er niet. Omdat er als basis voor het bewijs voor het seksueel misbruik van klaagster door beklaagde alleen de verklaring van klaagster is, zal de rechter die over deze zaak zou moeten oordelen hoogstwaarschijnlijk niet tot een veroordeling komen van beklaagde ter zake van verkrachting.
5.3.1
Ontucht
Gelet op de omstandigheid dat klaagster ten tijde van het incident 15 jaar oud was, komt ook artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht in beeld. Dit artikel is ook van toepassing als de verdachte minderjarig is. In de rechtspraak wordt in dat geval evenwel genuanceerd gekeken en ook het leeftijdsverschil in aanmerking genomen. Gezien de inhoud van het dossier en het geringe leeftijdsverschil tussen klaagster en beklaagde is het hof van oordeel dat het dossier in onderhavige zaak waarschijnlijk niet tot een bewezenverklaring van ontucht zou leiden.
5.3.2.
Verspreiden van kinderporno (het filmpje)
Met betrekking tot het verstuurde filmpje van klaagster door beklaagde stelt het hof voorop dat beklaagde met het versturen van het filmpje zonder meer een grens is overgegaan. Het versturen van dat filmpje heeft voor klaagster ingrijpende gevolgen gehad, nu dit nadien verder is verspreid en haar omgeving daarvan kennis heeft kunnen nemen en ook daadwerkelijk heeft genomen. Beklaagde heeft onvoldoende stilgestaan bij de snelheid waarop beelden op social media worden gedeeld, en de enorme impact die het kan hebben op de persoon die op de betreffende beelden staat.
Voor de beantwoording van de vraag of beklaagde hiervoor voor de rechter moet verschijnen, heeft het hof te beoordelen of de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen, zou kunnen komen tot een veroordeling voor het verspreiden van kinderporno. Het hof is, evenals de advocaat-generaal, van oordeel dat de geconstateerde gedragingen met betrekking tot het versturen van het filmpje door beklaagde niet volledig voldoen aan de delictsomschrijving van artikel 240 van het Wetboek van Strafrecht, zodat de rechter die over deze zaak zou moeten oordelen ook ten aanzien van dit feit hoogstwaarschijnlijk niet tot een veroordeling zal komen van beklaagde.
Tegen die achtergrond bezien bevat het dossier naast de aangifte onvoldoende steunbewijs voor enig (ander) strafbaar feit. Beklaagde ontkent de beschuldigingen en er is ook geen zicht op dat door aanvullend onderzoek nog relevant bewijsmateriaal kan worden verkregen. Hoe onbevredigend dit ook voor klaagster zal zijn, de beslissing van de officier van justitie om niet verder te vervolgen was onder deze omstandigheden de juiste.
5.4
Conclusie
Nu het zich laat aanzien dat niet tot een bewezenverklaring zal worden gekomen van een strafbaar feit, is het hof verder van oordeel dat er goede redenen zijn om in deze zaak geen vervolging te gelasten. Het beklag is ongegrond.
Het hof zal daarom als volgt beslissen.

6.De beslissing

Het hof wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen voor betrokkenen geen rechtsmiddel openstaat, is gegeven op
24 november 2022 door mrs. P.F.E. Geerlings, voorzitter, A.W.T. Klappe en M.J. Dubelaar, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. S.S.I. Jackson, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.