In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 november 2022 uitspraak gedaan in een beklagprocedure ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Klaagster, wonende in een appartementencomplex, heeft beklaagde 1, de voorzitter van de Vereniging van Eigenaren (VvE), en beklaagde 2, een vennoot van een schildersbedrijf, aangeklaagd voor smaad en laster. Klaagster stelt dat beklaagde 1 in een e-mail aan de leden van de VvE onjuiste beschuldigingen over haar heeft geuit, wat haar eer en goede naam zou hebben aangetast. De advocaat-generaal heeft in zijn verslag geadviseerd het beklag af te wijzen, wat het hof heeft overgenomen.
Tijdens de behandeling in raadkamer heeft klaagster haar beklag toegelicht. Het hof heeft vastgesteld dat de e-mail van beklaagde 1 niet aan een bredere kring van willekeurige derden is gestuurd, maar enkel aan de leden van de VvE. Dit betekent dat niet voldaan is aan het criterium van 'ruchtbaarheid' dat vereist is voor smaad volgens artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof concludeert dat er onvoldoende bewijs is voor een strafbaar feit en dat er geen goede redenen zijn voor vervolging. Het beklag is ongegrond verklaard en het hof heeft het beklag afgewezen.
De beslissing van het hof is definitief en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beschikking. De zaak benadrukt het belang van het criterium 'ruchtbaarheid' in smaadzaken en de noodzaak van voldoende bewijs voor strafvervolging.