ECLI:NL:GHAMS:2022:3368

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
K22/230238
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beklag ex artikel 12 Sv inzake smaad en laster binnen een Vereniging van Eigenaren

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 november 2022 uitspraak gedaan in een beklagprocedure ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Klaagster, wonende in een appartementencomplex, heeft beklaagde 1, de voorzitter van de Vereniging van Eigenaren (VvE), en beklaagde 2, een vennoot van een schildersbedrijf, aangeklaagd voor smaad en laster. Klaagster stelt dat beklaagde 1 in een e-mail aan de leden van de VvE onjuiste beschuldigingen over haar heeft geuit, wat haar eer en goede naam zou hebben aangetast. De advocaat-generaal heeft in zijn verslag geadviseerd het beklag af te wijzen, wat het hof heeft overgenomen.

Tijdens de behandeling in raadkamer heeft klaagster haar beklag toegelicht. Het hof heeft vastgesteld dat de e-mail van beklaagde 1 niet aan een bredere kring van willekeurige derden is gestuurd, maar enkel aan de leden van de VvE. Dit betekent dat niet voldaan is aan het criterium van 'ruchtbaarheid' dat vereist is voor smaad volgens artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof concludeert dat er onvoldoende bewijs is voor een strafbaar feit en dat er geen goede redenen zijn voor vervolging. Het beklag is ongegrond verklaard en het hof heeft het beklag afgewezen.

De beslissing van het hof is definitief en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beschikking. De zaak benadrukt het belang van het criterium 'ruchtbaarheid' in smaadzaken en de noodzaak van voldoende bewijs voor strafvervolging.

Uitspraak

afdeling strafrecht
beklagkamer
rekestnummer K22/230238
Beschikking op het beklag van:
[klaagster01],
wonende te [woonplaats01] ,
klaagster.

1.Het beklag

Het hof heeft op 10 juni 2022 het klaagschrift ontvangen. Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Noord-Holland om geen strafvervolging in te stellen tegen
[beklaagde01],
voorzitter van het bestuur van VVE complex “ [complex01]” (hierna: beklaagde 1) en
[beklaagde02],
vennoot van schildersbedrijf [VOF01] V.O.F.(hierna: beklaagde 2) tegen wie klaagster aangifte heeft gedaan ter zake van smaad(schrift) en laster.

2.Het verslag van de advocaat-generaal

Bij verslag van 31 augustus 2022 en de aanvulling van 29 september 2022 heeft de advocaat-generaal het hof in overweging gegeven het beklag af te wijzen.

3.De voorhanden stukken

Het hof heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift [en de aanvulling daarop];
- het verslag van de advocaat-generaal;
- het dossier van de politie;
- het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie bij het arrondissementsparket Noord-Holland van 21 juli 2022.

4.De behandeling in raadkamer

Het hof heeft klaagster in de gelegenheid gesteld op 20 oktober 2022 het beklag toe te lichten. Klaagster is in raadkamer verschenen en heeft het beklag toegelicht en gehandhaafd.
De advocaat-generaal is bij de behandeling in raadkamer aanwezig geweest. In hetgeen in raadkamer naar voren is gekomen heeft deze geen aanleiding gevonden de conclusie in het verslag te herzien.

5.De beoordeling van het beklag

5.1.
De feitelijke uitgangspunten van het beklag
Klaagster en beklaagde 1 wonen in hetzelfde appartementencomplex. Klaagster stelt in haar aangifte dat beklaagde 1 zich schuldig heeft gemaakt aan smaad(schrift) dan wel laster jegens klaagster, nu beklaagde 1 in de hoedanigheid van voorzitter van de Vereniging van Eigenaren (hierna: VvE) van het appartementencomplex “ [complex01] ”, een e-mail over klaagster heeft gestuurd aan de leden van die vereniging. In die e-mail wordt over klaagster onder meer gezegd dat zij de afspraken over de verhoging van de maandelijkse bijdrage niet is nagekomen, dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan wangedrag en scheldpartijen en dat zij geen medewerking verleent aan onderhoudswerkzaamheden. Klaagster voelt zich naar aanleiding daarvan en door hetgeen tijdens de algemene ledenvergadering over haar is besproken, aangetast in haar eer en goede naam. Naar aanleiding hiervan heeft zij op 15 september 2021 aangifte gedaan tegen beklaagde 1 ter zake van smaad(schrift) en laster.
Beklaagde 1 moet in de hoedanigheid van voorzitter van de VvE voor bepaalde werkzaamheden akkoord geven. Zo ook voor de schilderwerkzaamheden die bij klaagster verricht moesten worden. Na het door beklaagde 1 gegeven akkoord, heeft beklaagde 2 de schilderwerkzaamheden bij klaagster door zijn medewerkers laten uitvoeren. Beklaagde 2 stuurde naar aanleiding van deze werkzaamheden een e-mail aan beklaagde 1, waarin klaagster werd beschuldigd van scheldpartijen naar medewerkers van zijn schildersbedrijf en het hinderen van de werkzaamheden. Ten gevolge van de houding van klaagster zou door beklaagde 2 vertraging zijn opgelopen in de uitvoering van zijn werkzaamheden. De extra kosten die daaraan verbonden zijn, zijn aan klaagster doorberekend. Klaagster stelt dat deze beschuldigingen niet waar zijn en dat zij door beklaagde 2 ten onrechte in een kwaad daglicht is gesteld.
5.2
Het beoordelingskader
Het hof heeft te beoordelen of de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen – al dan niet na nader onderzoek – zou kunnen komen tot een veroordeling voor enig strafbaar feit. Daarnaast moet het hof beoordelen of er, gelet op alle omstandigheden, voldoende belang is bij het alsnog instellen van strafrechtelijke vervolging. Indien het antwoord op beide vragen bevestigend luidt, zal een bevel tot vervolging worden gegeven.
5.2.1
Smaad(schrift)
Van smaadschrift, vermeld in artikel 261 Wetboek van Strafrecht, is sprake als:
- opzettelijk iemands eer of goede naam wordt aangerand;
- door een beschuldiging van een concrete gedraging tegen één of meer aanwijsbare personen (telastlegging van een bepaald feit);
- met het kennelijke doel om die beschuldiging ter kennis te brengen van een bredere kring van betrekkelijk willekeurige derden (ruchtbaarheid geven)
5.2.2.
Laster
Als de dader weet dat de beschuldiging onwaar is, is sprake van laster (artikel 262 Sr).
5.3
De overwegingen van het hof
Het hof heeft in dit geval te beoordelen of er voldoende aanwijzingen zijn in het dossier om vast te stellen of er sprake is van smaad(schrift) dan wel laster gepleegd door beklaagden. Het hof is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanwijzingen bevat voor een bewezenverklaring van enig strafbaar feit gepleegd door beklaagden.
In artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht wordt als smaad(schrift) strafbaar gesteld het opzettelijk aanranden van iemands eer of goede naam door tenlastelegging van een bepaald feit met het kennelijk doel om daaraan
ruchtbaarheidte geven. Onder ruchtbaarheid dient, volgens de wetsgeschiedenis en vaste jurisprudentie, te worden verstaan “het ter kennis brengen van het tenlastegelegde aan een bredere kring van betrekkelijk willekeurige derden”.
Nog los van de vraag of de uitlatingen van dien aard zijn dat de eer en goede naam van klaagster hierdoor zijn aangerand, is naar het oordeel van het hof in ieder geval niet voldaan aan het criterium 'ruchtbaarheid', nu de leden van de VvE niet als een bredere kring van betrekkelijk willekeurige derden te beschouwen zijn. De inhoud van de door klaagster ter zitting overgelegde stukken maakt dit niet anders.
Beklaagde 1 heeft de e-mail immers alleen verzonden aan de leden van de VvE, zodat slechts een beperkte kring van niet als willekeurige derden aan te merken personen, kennis hiervan heeft kunnen nemen. Dit geldt eveneens voor de e-mail van de vennoot van het schildersbedrijf, die gericht was aan beklaagde 1 in zijn hoedanigheid als voorzitter van de VvE. Voor smaad(schrift) in de zin van artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht is naar het oordeel van het hof derhalve onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden.
Het hof heeft waargenomen dat de uitlatingen die klaagster aan beklaagden verwijt voor haar hinderlijk en emotioneel belastend zijn. Het hof is echter van oordeel dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat de strafrechter bij voorlegging van de zaak tot een bewezenverklaring van enig strafbaar feit zal komen.
5.4
Conclusie
Nu naar het oordeel van het hof niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen van een strafbaar feit, is het hof van oordeel dat er goede redenen zijn om in deze zaak geen vervolging te gelasten. Het beklag is ongegrond.
Het hof zal daarom als volgt beslissen.

6.De beslissing

Het hof wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen voor betrokkenen geen rechtsmiddel openstaat, is gegeven op
20 november 2022 door mrs. A.W.T. Klappe, voorzitter, P.F.E. Geerlings en M.J. Dubelaar, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. S.S.I. Jackson, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.