In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de echtscheiding en de verdeling van de gezamenlijke woning van partijen. De man en de vrouw, die in 2008 huwden onder huwelijkse voorwaarden, zijn in 2021 gescheiden. De vrouw heeft de voormalige echtelijke woning medio 2020 verlaten, waarna de man de woning met de kinderen heeft bewoond. De man heeft op 15 september 2020 een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend, en de rechtbank Noord-Holland heeft op 10 februari 2021 een beschikking gegeven waarin de woning aan de man werd toegedeeld onder de voorwaarde dat hij de hypothecaire schuld voor zijn rekening neemt en de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid wordt ontslagen.
In hoger beroep heeft de man gegriefd tegen de toedeling van de woning tegen de WOZ-waarde 2021, en verzocht om een andere waardering op basis van een overeenkomst tussen partijen. De vrouw heeft in incidenteel appel gegriefd tegen de toedeling en de waardering van de woning, en verzocht om een taxatie door een onafhankelijke makelaar. Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide partijen hun verzoeken verminderd en is afgesproken dat het hof alleen zal beslissen over de waarde van de woning en de hoogte van de hypothecaire schuld.
Het hof oordeelt dat de waarde van de woning moet worden vastgesteld op de datum van de eerdere beschikking (10 februari 2021) en dat de hypothecaire schuld moet worden berekend per 15 september 2020. De beslissing van het hof houdt in dat de woning wordt getaxeerd door een makelaar, en dat de man de vrouw haar deel van de overwaarde binnen twee maanden na het eindvonnis in de lopende procedure dient uit te keren. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.