ECLI:NL:GHAMS:2022:3361

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
200.294.585/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling gezamenlijke woning met peildatum waardering en hypotheekschuld

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de echtscheiding en de verdeling van de gezamenlijke woning van partijen. De man en de vrouw, die in 2008 huwden onder huwelijkse voorwaarden, zijn in 2021 gescheiden. De vrouw heeft de voormalige echtelijke woning medio 2020 verlaten, waarna de man de woning met de kinderen heeft bewoond. De man heeft op 15 september 2020 een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend, en de rechtbank Noord-Holland heeft op 10 februari 2021 een beschikking gegeven waarin de woning aan de man werd toegedeeld onder de voorwaarde dat hij de hypothecaire schuld voor zijn rekening neemt en de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid wordt ontslagen.

In hoger beroep heeft de man gegriefd tegen de toedeling van de woning tegen de WOZ-waarde 2021, en verzocht om een andere waardering op basis van een overeenkomst tussen partijen. De vrouw heeft in incidenteel appel gegriefd tegen de toedeling en de waardering van de woning, en verzocht om een taxatie door een onafhankelijke makelaar. Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide partijen hun verzoeken verminderd en is afgesproken dat het hof alleen zal beslissen over de waarde van de woning en de hoogte van de hypothecaire schuld.

Het hof oordeelt dat de waarde van de woning moet worden vastgesteld op de datum van de eerdere beschikking (10 februari 2021) en dat de hypothecaire schuld moet worden berekend per 15 september 2020. De beslissing van het hof houdt in dat de woning wordt getaxeerd door een makelaar, en dat de man de vrouw haar deel van de overwaarde binnen twee maanden na het eindvonnis in de lopende procedure dient uit te keren. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.294.585/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/307526 /FA RK 20-4956
Beschikking van de meervoudige kamer van 29 november 2022 inzake
[de man] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. I.S. Kuijken te Haarlem,
en
[de vrouw] ,
wonende op een onbekend adres,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J. Breeveld te Haarlem.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem) van 10 februari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 9 mei 2021 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 10 februari 2021.
2.2.
De vrouw heeft op 6 december 2021 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3.
De man heeft op 16 februari 2022 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht met bijlage van de zijde van de man, ingekomen op 26 juli 2022;
- een bericht met bijlagen van de zijde van de vrouw, ingekomen op 24 augustus 2022.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft op 5 september 2022 tegelijk met de behandeling van de zaak met zaaknummer 200.307.505/01 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de advocaat van de vrouw.
2.6.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide partijen hun verzoeken verminderd.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn [in] 2008 gehuwd onder het maken van huwelijkse voorwaarden.
In de huwelijkse voorwaarden hebben partijen (onder meer) elke gemeenschap van goederen uitgesloten en zijn zij, voor het geval het huwelijk door echtscheiding wordt ontbonden, overeengekomen dat tussen hen wordt afgerekend alsof zij in algehele gemeenschap van goederen waren getrouwd met uitzondering van de in artikel 10 onder lid 7 genoemde goederen. Ook is een regeling overeengekomen over de onderlinge draagplicht voor de kosten van de gemeenschappelijke huishouding.
3.2.
Partijen hebben twee nog minderjarige kinderen, [minderjarige 1] , geboren [in] 2011 en [minderjarige 2] , geboren [in] 2016.
3.3.
Medio 2020 heeft de vrouw de voormalige echtelijke woning (hierna: de woning) verlaten. Sindsdien wordt de woning bewoond door alleen de man en de kinderen van partijen.
Op 15 september 2020 heeft de man het verzoekschrift tot echtscheiding ingediend.
Het huwelijk van partijen is op 23 september 2021 ontbonden door inschrijving van de (in zoverre niet bestreden (echtscheidings-)beschikking van 10 februari 2021 in de registers van de burgerlijke stand.
3.4.
De woning is gelegen [adres] , te [plaats A] . Op de woning rust een hypothecaire lening bij Moneyou. Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van de woning en hoofdelijk aansprakelijk voor de aflossing van de hypothecaire lening.
In een taxatierapport van 8 juli 2020 van Makelaarskantoor Kennemerland te Hoofddorp is de woning getaxeerd op een marktwaarde van € 800.000,-.
3.5.
In de (evenmin in zoverre bestreden echtscheidings-)beschikking is de verdeling van de woning vastgesteld door de woning aan de man toe te delen onder de voorwaarde dat de man de hypothecaire schuld voor zijn rekening kan nemen en de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de schuld wordt ontslagen. Ook is de vrouw een termijn van vier weken gegeven voor de overdracht van de woning aan de man, bij gebreke waarvan de beschikking in de plaats zal treden van de toestemming van de vrouw voor de overdracht en notariële levering van de woning.
3.6.
Op 7 juni 2022 heeft de man de vrouw gedagvaard voor de rechtbank Noord-Holland. In de dagvaarding vordert hij verdeling van de enkelvoudige gemeenschap van goederen en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden van partijen. De man vordert onder meer te bepalen dat aan hem eerst een vergoeding van 6,3% van de waarde van de woning toekomt alvorens ieders aandeel in de overwaarde wordt bepaald en veroordeling van de vrouw om aan hem te betalen in totaal € 203.793,50. Deze procedure heeft nog niet geleid tot een (eind)vonnis.

4.De omvang van het geschil in principaal en incidenteel hoger beroep

4.1.
In de bestreden (echtscheidings-)beschikking is, voor zover voor het hoger beroep van belang, de woning tegen de WOZ-waarde 2021 aan de man toegedeeld. Daarbij is bepaald dat de overwaarde bij helfte door partijen wordt gedeeld en dat de termijn van vier weken voor de vrouw om mee te werken aan de overdracht van de woning aan de man begint te lopen vanaf de datum van de bestreden beschikking.
4.2.
De man is tegen de bestreden beschikking met een grief opgekomen. Volgens de man heeft de rechtbank bij de verdeling van de woning ten onrechte niet de tussen partijen geldende overeenkomst betrokken. Volgens de man mag hij op grond van deze overeenkomst uit de overwaarde eerst € 79.000,- ontvangen in verband met inbreng eigen middelen bij de aanschaf van de woning.
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, de woning aan hem toe te delen onder voorwaarde van ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de vrouw voor de hypothecaire geldlening, waarbij de man de vrouw € 19.388,11 zal voldoen en aldus de wijze van verdeling te gelasten. Voorts heeft de man verzocht voor recht te verklaren dat de overwaarde tussen partijen pas verdeeld wordt nadat de man € 79.000,- daarvan toebedeeld heeft gekregen en de vrouw te veroordelen aan deze verdeling (bij de notaris) mee te werken, bij gebreke waarvan de te geven beschikking in de plaats van de toestemming van de vrouw zal treden.
Het bedrag van € 19.388,11 heeft de man berekend door van de WOZ-waarde 2021 van
€ 688.000,-, af te halen de hypothecaire geldlening van € 570.223,77, vervolgens van de aldus berekende overwaarde € 79.000,- af te halen en de resterende overwaarde door twee te delen. Daarbij beroept hij zich op een tussen partijen in die zin gesloten overeenkomst.
4.3.
De vrouw voert verweer. In incidenteel appel is de vrouw met twee grieven opgekomen tegen de bestreden beschikking. Grief 1. houdt in dat de rechtbank ten onrechte de woning tegen de WOZ-waarde 2021 aan de man heeft toebedeeld. Volgens de vrouw moet worden uitgegaan van de waarde ten tijde van de verdeling. Grief 2. houdt in dat de rechtbank ten onrechte buiten de verdeling van de woning om niet tot waardering en verdeling van het overige vermogen van de daartoe behorende bezittingen en schulden is overgegaan. De vrouw heeft verzocht, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre en uitvoerbaar bij voorraad:
te bepalen dat de woning wordt getaxeerd door [X] Makelaars te [plaats A] ,
de woning tegen de te taxeren waarde wordt toebedeeld aan de man onder de voorwaarde dat hij de hypothecaire schuld voor zijn rekening neemt en de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de schuld zal worden ontslagen en de man de helft van de overwaarde aan de vrouw voldoet
en
de man te veroordelen een beschrijving van zijn vermogen op de peildatum te overleggen en te bepalen dat de man gebaseerd op de beschrijving een zodanig bedrag aan de vrouw zal voldoen dat beide partijen een zelfde bedrag overhouden, dan wel op grond van artikel 679 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een deskundige te benoemen.
De vrouw sluit haar verweerschrift tevens houdende incidenteel appel af met “Kosten rechtens”.
4.4.
De man voert in het incidenteel appel verweer. Hij stelt dat de vrouw zich voor de vermogensrechtelijke afwikkeling ten onrechte uitsluitend beroept op artikel 10 lid 1 van de huwelijkse voorwaarden en ten onrechte voorbij gaat aan de uitzonderingen van artikel 10 lid 7. Daarnaast stelt hij zich op het standpunt dat voor de waarde van de woning moet worden uitgegaan van de taxatiewaarde van € 800.000,- en subsidiair van de waarde per de datum van de bestreden beschikking (10 februari 2021). Hij stelt verder dat voor de berekening van de overwaarde moet worden uitgegaan van de hypotheekschuld per 15 september 2020 van € 570.223,77 omdat alleen hij vanaf die datum voor verdere aflossing van de schuld heeft zorggedragen en dat van de overwaarde vervolgens diverse bedragen moeten worden afgetrokken: 6,3% van de waarde van de woning in verband met inbreng eigen middelen bij de aanschaf van de woning, diverse vergoedingen waarop de man jegens de vrouw aanspraak maakt, een schuld aan Accordia Services B.V. en betaling van een IB-belastingschuld over 2020. Ook moet er volgens de man rekening mee worden gehouden dat de vrouw de helft van € 7.824,- aan hem verschuldigd is als vergoeding van aflossing van voorhuwelijkse schulden van de vrouw en dat de vrouw gehouden is de schuld aan Zwiers Beheer B.V. van € 39.000,- voor eigen rekening te nemen.
4.5.
In het op 24 augustus 2022 ingekomen bericht heeft de vrouw hierop gereageerd onder meer door te stellen dat voor de berekening van de overwaarde moet worden uitgegaan van de hoogte van de hypotheekschuld ten tijde van de verdeling. De vrouw heeft aanvullend verzocht, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat er een onafhankelijke accountant of notaris wordt benoemd die vast stelt wat de waarde is van Stamrecht Zwiers B.V. en Accordia Services Holding B.V. welke waardes verdeeld en verrekend worden in de boedelverdeling.
4.6.
Tijdens de mondelinge behandeling is met partijen afgesproken dat het hof alleen zal beslissen over de waarde waartegen de woning aan de man is toegedeeld, en de hoogte van de hypothecaire geldlening waarvan voor de berekening van de overwaarde moet worden uitgegaan.
Over alle andere onderwerpen in verband met de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk van partijen, waaronder de overeenkomst waarop de man zich in zijn grief in principaal appel beroept, zullen partijen verder kunnen procederen in de procedure die aanhangig is bij de rechtbank Noord-Holland. Partijen hebben de verzoeken in deze procedure in hoger beroep, die op die andere onderwerpen betrekking hebben, tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken. Dat betekent dat alleen grief 1 van de vrouw nog inhoudelijke bespreking behoeft.
In het verlengde van wat ter zitting is afgesproken is tussen partijen debat ontstaan over de termijn waarbinnen de man de vrouw haar deel van de overwaarde dient uit te keren en de vrouw moet zijn ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening. De man is van mening dat een termijn van twee maanden vanaf het eindvonnis in de lopende procedure bij de rechtbank redelijk is, de vrouw een termijn van twee maanden vanaf de datum van deze beschikking. Ook hierover zal het hof beslissen.
5. De motivering van de beslissing in het principaal en incidenteel hoger beroep
5.1.
Bij de verdeling van de woning moet voor de waarde worden uitgegaan van de marktwaarde ten tijde van de verdeling, tenzij uit de redelijkheid en billijkheid iets anders voortvloeit of partijen een andere datum zijn overeengekomen. Omdat de woning in de bestreden beschikking van 10 februari 2021 is toebedeeld aan de man en tegen die toedeling op zichzelf niet is gegriefd, moet bij de verdeling van de woning voor de waarde in beginsel worden uitgegaan van de waarde op 10 februari 2021. Partijen zijn geen andere datum overeengekomen. De man stelt zich op het standpunt dat op grond van de redelijkheid en billijkheid moet worden uitgegaan van de waarde in het taxatierapport van 8 juli 2020.
Volgens de man heeft de vrouw de woning medio 2020 verlaten vanwege een door de burgemeester gegeven huisverbod. Zij is na afloop van het huisverbod niet meer naar de woning teruggekeerd en heeft ook geen aanspraak meer gemaakt op de woning. Sinds het vertrek van de vrouw heeft de man alle lasten die verband houden met de woning voor zijn rekening genomen en is de woning door ontwikkelingen op de woningmarkt vermoedelijk in waarde gestegen. Voor beide partijen was helder dat de man samen met de kinderen de woning zou blijven bewonen en dat hij de woning zou overnemen. Dat de vrouw in eerste aanleg niet in de procedure is verschenen en pas in hoger beroep, 10 maanden na de bestreden beschikking grieft tegen de door de rechtbank bepaalde waarde waartegen de woning aan de man is toebedeeld, leidt er toe dat de door ontwikkelingen op de woningmarkt veroorzaakte waardestijging sinds het vertrek van de vrouw ten voordele uitvalt voor de vrouw en ten nadele van de man.
De vrouw is van mening dat voor de waarde niet moet worden uitgegaan van een eerdere datum dan de datum van de verdeling.
5.2.
Het hof is van oordeel dat hetgeen de man heeft aangevoerd onvoldoende is om op grond van de redelijkheid en billijkheid af te wijken van de waarde van de woning op 10 februari 2021. Voor dit oordeel is van belang dat gesteld noch gebleken is in hoeverre de woning in de periode vanaf het vertrek van de vrouw tot 10 februari 2021 in waarde zou zijn gestegen, dat de man, als gevolg van die eventuele stijging, de overname van de woning niet meer zou kunnen financieren waardoor hij en de kinderen de woning zouden moeten verlaten en wat dan zijn (on)mogelijkheden op de woningmarkt zouden zijn.
Dat betekent dat de waarde waartegen de woning is toebedeeld aan de man moet zijn de marktwaarde per 10 februari 2021. Omdat die waarde nog niet bekend is, zal de woning per die datum opnieuw moeten worden getaxeerd. De man heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw dat een nieuwe taxatie wordt uitgevoerd door [X] Makelaars te [plaats A] . Partijen dienen daarom die makelaar te benaderen voor een nieuwe taxatie. Partijen zijn het er tijdens de mondelinge behandeling over eens geworden dat de nieuwe taxatie tussen partijen zal gelden als bindend advies. Het hof zal dit volgen.
5.3.
Tussen partijen is in geschil van welke hoogte van de hypotheekschuld voor de berekening van de overwaarde moet worden uitgegaan. Ter zitting heeft de vrouw gesteld dat de man weliswaar sinds 15 september 2020 alleen de rente op en de aflossing van de hypotheekschuld voor zijn rekening heeft genomen, maar dat hij sindsdien ook met uitsluiting van de vrouw de woning bewoont. Volgens de vrouw heeft zij daarom recht op een gebruiksvergoeding waartegen de door man sinds 15 september 2020 betaalde rente en aflossing wegvalt, zodat uit moet worden gegaan van de actuele hypotheekschuld.
Volgens de man is de vrouw, door eerst tijdens de mondelinge behandeling aanspraak te maken op een gebruiksvergoeding, te laat. Hij is van mening dat van een schuld per 15 september 2020 van € 570.223,77 moet worden uitgegaan, omdat alleen hij sindsdien voor aflossing heeft zorggedragen.
5.4.
Met de man is het hof van oordeel dat de vrouw, door, eerst tijdens de mondelinge behandeling aanspraak te maken op een gebruiksvergoeding, te laat is, omdat zij daardoor handelt in strijd met de zogenaamde twee-conclusieregel. Deze regel brengt mee dat een partij alle stellingen waarop hij of zij zich wenst te beroepen in de memorie van grieven aanvoert. Op deze regel bestaan wel enkele uitzonderingen, maar die gelden niet in dit geval.
Gesteld noch gebleken is dat de aflossingen op de hypotheekschuld sinds 15 september 2020 vallen onder de kosten van de gemeenschappelijke huishouding in de huwelijkse voorwaarden, dan wel de kosten van de huishouding als bedoeld in artikel 1:84 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Doorslaggevend voor het oordeel is dan dat de hypotheekschuld een gemeenschappelijke schuld is, voor de aflossing waarvan partijen in gelijke mate verantwoordelijk zijn. Daaruit volgt, nu niet in geschil is dat alleen de man sinds 15 september 2020 heeft afgelost, dat voor de berekening van de overwaarde moet worden uitgegaan van de hoogte van de hypotheekschuld per 15 september 2020.
5.5.
Tot slot is in geschil vanaf welk moment de termijn van twee maanden moet beginnen te lopen waarbinnen de man de vrouw haar deel van de overwaarde dient uit te keren en de vrouw moet zijn ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening. Het komt het hof het meest redelijk voor om een termijn te bepalen van twee maanden die begint te lopen vanaf het eindvonnis in de nog lopende procedure in eerste aanleg. Weliswaar heeft de vrouw aangevoerd dat zij daarop niet wil wachten omdat zij haar deel van de overwaarde nodig heeft, maar van de man kan niet worden verwacht dat hij de vrouw dat aandeel al binnen twee maanden vanaf nu uitbetaalt, terwijl niet is uit te sluiten dat het uit te betalen aandeel nog geheel of gedeeltelijk naar beneden bijgesteld kan of moet worden naar aanleiding van het eindvonnis in de lopende procedure in eerste aanleg. Uiteraard staat het de man vrij (toch) al eerder dan het eindvonnis in eerste aanleg uit te betalen. Het hof zal die mogelijkheid in de beslissing verwerken.
Met inachtneming van het voorgaande slaagt grief 1. van de vrouw en zal, met vernietiging in zoverre van de bestreden beschikking, als na te melden opnieuw worden beslist. Voor de overzichtelijkheid en om eventuele executieproblemen zoveel mogelijk te voorkomen zal het hof bij de beslissing de verdeling van de woning integraal weergeven met inachtneming van hetgeen hierboven is overwogen en daarbij de onderdelen van de verdelingsbeslissing van de rechtbank waartegen niet is gegriefd, overnemen, met dien verstande dat in plaats van de bestreden beschikking, deze beschikking in de plaats zal treden voor de toestemming van de vrouw voor de overdracht en notariële levering van de woning.
Gelet op de gewezen relatie tussen partijen zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.Beslissing

Het hof:
stelt vast dat de woning [adres] , [plaats A] bij beschikking van de rechtbank van 10 februari 2021 aan de man is toebedeeld onder de voorwaarden dat hij de daaraan gekoppelde hypothecaire schuld voor zijn rekening kan nemen en de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid daarvoor wordt ontslagen en de overwaarde bij helfte door partijen zal worden gedeeld
waarbij -met vernietiging in zoverre van de bestreden beschikking- aanvullend geldt:
  • dat de woning wordt toegedeeld tegen de door [X] Makelaars te [plaats A] te taxeren marktwaarde per 10 februari 2021, welke taxatie tussen partijen zal gelden als bindend advies,
  • dat voor de berekening van de overwaarde van de woning wordt uitgegaan van de hypothecaire schuld per 15 september 2020 van € 570.223,77,
  • als voorwaarde dat uiterlijk twee maanden na het eindvonnis in de bij de rechtbank Noord-Holland met de dagvaarding van 7 juni 2022 ingeleide procedure tussen partijen, of zoveel te eerder dat de man wenst en weet te bewerkstelligen en aan de vrouw kenbaar maakt dat, de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld is/wordt ontslagen, haar aandeel in de overwaarde van de woning dan opeisbaar is, en zij vanaf dan vier weken de tijd heeft om mee te werken aan de overdracht van de woning aan de man, bij gebreke van welke medewerking deze beschikking in de plaats zal treden van de toestemming van de vrouw voor de overdracht en levering van de woning aan de man;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A. van den Berg, mr. C.M.J. Peters en mr. J. Kloosterhuis, in tegenwoordigheid van mr. E.E. Kraan als griffier en is op 29 november 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.