ECLI:NL:GHAMS:2022:3348

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
200.314.917/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep omgangsregeling en advies Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn verzoek tot het treffen van een voorlopige omgangsregeling met zijn minderjarige kind werd afgewezen. De man heeft in het verleden een intensieve omgang gehad met zijn kind, maar na een aangifte van de vrouw tegen de man is de omgang stopgezet. De vrouw heeft ernstige bezwaren tegen de omgang en stelt dat het in het belang van het kind is om het onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming af te wachten voordat er een omgangsregeling wordt vastgesteld. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, omdat het in het belang van het kind is dat het raadsonderzoek wordt afgewacht. De ouders worden aangemoedigd om hulpverlening te zoeken om de communicatie te verbeteren en contactherstel mogelijk te maken. Het hof benadrukt dat een voorlopige omgangsregeling niet in het belang van het kind is en dat de huidige situatie van geen contact tussen de vader en het kind voortduurt totdat het onderzoek is afgerond.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.314.917/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/715182/FA RK 22-1653
Beschikking van de meervoudige kamer van 29 november 2022 in de zaak van
[de man] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. A.S. Bodha te Amsterdam,
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S. Guman te Amsterdam.
Als belanghebbende is aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ).
In zijn adviserende rol is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 13 april 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 13 juli 2022 in hoger beroep gekomen van de hierboven genoemde beschikking.
2.2
De vrouw heeft op 23 september 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 28 oktober 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V.D. Aelbers.
De advocaat van de man heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.

3.De feiten

3.1
Uit de (inmiddels verbroken) relatie van de man en de vrouw (hierna gezamenlijk ook te noemen: de ouders) is geboren:
- [minderjarige] , [in] 2016 te [plaats A] .
De vrouw oefent van rechtswege het gezag uit over [minderjarige] . De man heeft [minderjarige] erkend. De ouders hebben beiden de Ghanese nationaliteit.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank van 8 juni 2022 is in de bodemprocedure de raad verzocht advies uit te brengen omtrent het gezag en de zorg-/omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] en is de behandeling pro forma aangehouden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de vader tot het treffen van een provisionele voorziening, inhoudende het vaststellen van een omgangsregeling waarbij [minderjarige] van zondagavond 18.00 uur tot dinsdagavond 19.00 uur bij de man zal verblijven, afgewezen.
4.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, (alsnog) te bepalen dat de man, totdat er een beslissing in de bodemprocedure is genomen, een omgangsregeling met [minderjarige] zal hebben, inhoudende dat [minderjarige] elke zondagavond van 18:00 uur tot en met dinsdagavond 19:00 uur bij de man zal verblijven, althans een zodanige omgangsregeling vast te stellen die het hof in het belang van [minderjarige] acht.
4.3
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel zijn verzoek af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

De standpunten
5.1
De man is van mening dat de rechtbank zijn verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling ten onrechte heeft afgewezen. De man heeft een aantal jaar met [minderjarige] in gezinsverband samengewoond, terwijl hij na de verbreking van de relatie met de vrouw een intensieve omgangsregeling met [minderjarige] had. Nadat de vrouw aangifte heeft gedaan tegen de man bij de politie, heeft zij de omgangsregeling stopgezet, met als gevolg dat de man [minderjarige] inmiddels al meer dan een jaar niet heeft gezien. Dit is niet in het belang van [minderjarige] . De man houdt zich momenteel strikt aan de regels/aanwijzingen van de reclassering en is bereid om met de moeder aan een betere communicatie te werken.
5.2
De vrouw voert aan dat zij (op dit moment) ernstige bezwaren heeft tegen de omgang tussen de man en [minderjarige] . [minderjarige] heeft last van de verstoorde verhouding en de slechte communicatie tussen de ouders. Zij is van mening dat sprake is van een gevaarlijke situatie voor haar en [minderjarige] . [minderjarige] dient beschermd te worden tegen het gedrag van de man zodat hij geen trauma oploopt. Het onderzoek van de raad dient dan ook afgewacht te worden voordat een beslissing omtrent de omgang kan worden genomen.
5.3
De raad heeft ter zitting het volgende geadviseerd. De raad ziet een lang slepende zorgwekkende situatie tussen de ouders, waardoor het in het belang is van [minderjarige] dat de resultaten van het raadsonderzoek worden afgewacht alvorens een omgangsregeling vastgesteld kan worden. De raad adviseert hulpverlening voor de ouders om te werken aan hun onderlinge verstandhouding en te kijken naar mogelijkheden voor contactherstel. Akwaaba Zorg zou een geschikte organisatie kunnen zijn om de ouders daarbij te ondersteunen. De aanmelding dient te geschieden via het Ouder-Kind-Team (OKT). Het initiatief voor de aanmelding ligt bij de ouder waarbij het kind woont, dus in dit geval de vrouw. De raad is bereid de ouders te ondersteunen bij het formuleren van de hulpvraag. De vrouw mag dit ook aangeven bij het OKT, aldus de raad.
De beoordeling
5.4
Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 223 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat de vordering moet samenhangen met de hoofdvordering. Volgens vaste jurisprudentie leent dit artikel zich voor overeenkomstige toepassing in verzoekschriftprocedures.
Gebleken is dat het verzoek van de vader tot het vaststellen van een voorlopige omgangsregeling samenhangt met de bodemprocedure bij de rechtbank waarin de omgangsregeling eveneens onderwerp van geschil is.
5.5
Het hof stelt voorop dat een voorlopige voorziening naar haar aard een tijdelijke beslissing is die geldt voor de duur van de procedure. Vereist is dat de partij die de voorlopige voorziening vraagt een voldoende (dringend) belang heeft bij een dergelijk verzoek en dat van hem niet gevergd kan worden dat hij de afloop van de bodemzaak afwacht.
5.6
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat – gelet op het feit dat de man al geruime tijd geen contact heeft gehad met [minderjarige] - het van de man niet gevergd kan worden om de eindbeslissing in de bodemprocedure af te wachten, zodat de man ontvankelijk is in zijn verzoek.
5.7
Uit de stukken is gebleken dat de vrouw op 20 september 2021 bij de politie aangifte heeft gedaan van mishandeling door de man in aanwezigheid van [minderjarige] . Uit een e-malbericht van de politie blijkt dat de man op 24 september 2021 is voorgeleid bij de rechter-commissaris, dat zijn bewaring is bevolen maar geschorst onder voorwaarden, waaronder een locatieverbod met betrekking tot het adres van de vrouw. De strafzaak tegen de man zal naar verwachting medio november 2022 door de rechter worden behandeld.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking geoordeeld dat het vaststellen van een voorlopige omgangsregeling niet in het belang van [minderjarige] is. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat door de ernstige bezwaren die tegen de man zijn gerezen, eerst onderzoek door de raad dient te worden gedaan naar de mogelijke gevolgen van contactherstel tussen de man en [minderjarige] , de belastbaarheid van [minderjarige] in het contact met zijn vader en de ondersteuning die hij daarbij nodig heeft.
5.8
In de bodemprocedure bij de rechtbank, waarin de man heeft verzocht om gezamenlijk gezag en vaststelling van een zorg/omgangsregeling, heeft de rechtbank de mondelinge behandeling op 6 oktober 2022 hervat en de beslissing op de verzoeken aangaande de omgangsregeling wederom aangehouden in afwachting van – zoals ter zitting is gebleken - de resultaten van het raadsonderzoek en deze beschikking van het hof.
In deze procedure bij het hof heeft de raad herhaald dat in het belang van [minderjarige] het contact met de man niet hersteld kan worden voordat onderzoek heeft plaatsgevonden. Daarbij heeft de raad verklaard dat het raadsonderzoek – vanwege de lange wachtlijsten – nog niet is opgestart, maar dat het van belang is dat de ouders zich in de tussentijd aanmelden voor een hulpverleningstraject bij een organisatie zoals Akwaaba Zorg. De hulpverlening kan ouders ondersteunen bij het op gang brengen en verbeteren van de onderlinge communicatie en de samenwerking, zodanig dat omgang met de man veilig en voorspelbaar is voor [minderjarige] . De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard in te kunnen stemmen met een traject bij Akwaaba Zorg en zij zal – al dan niet met behulp van de raad en haar advocaat – contact opnemen met het OKT om de voor de ouders benodigde hulp op te starten.
5.9
Het hof ziet in deze stand van de procedure geen aanleiding om een voorlopige omgangsregeling vast te stellen tussen de vader en [minderjarige] , zoals de vader dat nu verzoekt. Hoewel dit betekent dat de huidige situatie waarin al geruime tijd geen contact is tussen de vader en [minderjarige] voortduurt, acht het hof het noodzakelijk dat het raadsonderzoek dat door de rechtbank is gelast, wordt afgewacht. Het hof acht het niet in het belang van [minderjarige] om dit traject te doorkruisen door nu een regeling vast te stellen. Dit neemt niet weg dat van belang is dat de vader én de moeder zich reeds nu committeren aan een hulpverleningstraject bij (bijvoorbeeld) Akwaaba Zorg om zo een vorm van samenwerking tot stand te brengen die kan bijdragen aan het herstel van het contact tussen de vader en [minderjarige] . Het hof zal daarom het verzoek van de vader afwijzen.
5.1
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Schenkeveld, mr. J.M. van Baardewijk en mr. J.F. Miedema, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 29 november 2022 in het openbaar uitgesproken door de jongste raadsheer.