ECLI:NL:GHAMS:2022:3339

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
25 november 2022
Zaaknummer
23-000866-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontnemingsvordering wegens onvoldoende bewijs van betrokkenheid bij hennepteelt

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De betrokkene, geboren in 1979, was eerder veroordeeld voor hennepteelt en diefstal van stroom. Het openbaar ministerie had in eerste aanleg gevorderd dat de betrokkene een geldbedrag van € 20.539,12 aan de Staat zou betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene had hoger beroep ingesteld tegen deze vordering.

Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld na een eerdere vernietiging door de Hoge Raad. Tijdens de zitting op 8 november 2022 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld zou worden op € 12.216,00, waarbij hij stelde dat de betrokkene medeplichtig was aan de hennepteelt. De raadsman van de betrokkene betwistte dit en voerde aan dat de betrokkene geen voordeel had verkregen uit de hennepteelt, omdat hij de woning had onderverhuurd en niet betrokken was bij de teelt zelf.

Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene de woning huurde en deze onderverhuurde aan een jeugdvriend, maar onvoldoende bewijs heeft gevonden dat hij als (mede)pleger of medeplichtige betrokken was bij de hennepteelt. Het hof heeft daarom de ontnemingsvordering afgewezen en het vonnis waarvan beroep vernietigd. De beslissing is genomen op basis van het onderzoek ter terechtzitting en de verklaringen van getuigen, waaronder de partner van de betrokkene, die bevestigde dat de betrokkene psychische problemen had en niet in staat was om de woning te controleren.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000866-22
datum uitspraak: 22 november 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 2 oktober 2018 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer
13-075336-15 tegen de betrokkene
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1979,
adres: [adres01] .

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 20.539,12.
De betrokkene is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 2 oktober 2018 veroordeeld ter zake van – kort gezegd – hennepteelt en diefstal van stroom.
Voorts heeft de politierechter bij vonnis van 2 oktober 2018 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 20.539,12 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De betrokkene is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 22 september 2020 veroordeeld ter zake van – kort gezegd – het aanwezig hebben van 128 hennepplanten op 15 april 2015. Het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van diezelfde datum in de ontnemingszaak de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 12.216,00. Tegen deze uitspraak in de ontnemingszaak heeft de betrokkene beroep in cassatie ingesteld, waarna de Hoge Raad bij arrest van
29 maart 2022 die uitspraak heeft vernietigd en de zaak heeft teruggewezen opdat er een nieuwe berechting in hoger beroep plaatsvindt.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en, na terugwijzing, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 november 2022.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en hetgeen de betrokkene en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep, in navolging van zijn schriftelijke conclusie van 31 oktober 2022, gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt vastgesteld op een bedrag van € 12.216,00. De advocaat-generaal stelt zich daarbij op het standpunt dat sprake is van voldoende aanwijzingen dat de betrokkene ook medeplichtig is geweest aan het telen van hennep op het adres [adres02] in [plaats01] gedurende de periode voorafgaand aan
15 april 2015, te weten vanaf het najaar van 2014.
De raadsman van de betrokkene heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de betrokkene geen wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit hennepteelt, nu niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de betrokkene dat feit (hennepteelt, in vereniging) heeft begaan. De betrokkene heeft vanaf het begin verklaard dat hij niet woonachtig was op het adres aan de [adres02] maar op de [adres03] in [plaats02] bij zijn ouders woonde. Kort nadat hij de woning aan de [adres02] kreeg toegewezen, in september 2014, is hij de woning gaan onderverhuren aan een jeugdvriend. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat hoogstens sprake is van medeplichtigheid aan hennepteelt door de woning aan een ander ter beschikking te stellen. Het wederrechtelijk verkregen voordeel zou in dat geval gesteld moeten worden op de ontvangen huuropbrengsten van € 4.641,00 (7 x de maandelijkse huur van € 663,00). Meer subsidiair heeft de raadsman betoogd dat het voordeel moet worden gesteld op bedragen die uit de in de woning aan de [adres02] aangetroffen aantekeningen blijken. Uiterst subsidiair zou het ontnemingsbedrag door vier moeten worden gedeeld, nu deze aantekeningen aanwijzingen bevatten dat in totaal vier personen betrokken waren bij de hennepteelt. Voor zover het hof zou oordelen dat de verdachte alleen of in vereniging met één ander hennep heeft geteeld, is het voorwaardelijk verzoek gedaan nader onderzoek te laten verrichten aan de in de woning aangetroffen aantekeningen (dactyloscopisch onderzoek, DNA-onderzoek, het horen van daaruit voortvloeiende personen die matchen, handschriftvergelijkend onderzoek dan wel onderzoek door en/of het horen van een handschriftdeskundige).
Het hof overweegt als volgt.
De betrokkene huurde de woning aan de [adres02] in [plaats01] vanaf 17 september 2014. Op 15 april 2015 is in de woning een hennepplantage aangetroffen. Uit in de woning aangetroffen aantekeningen, bevattende onder meer een groeischema waarbij als aanvang van een hennepkweek
10 oktober 2014 was genoteerd, leidt het hof af dat de teelt op die datum is gestart. De betrokkene heeft verklaard dat hij de woning heeft onderverhuurd aan een jeugdvriend en daarvoor € 663,00 per maand ontving. Hij ontving de huurbetalingen contant en er was geen huurovereenkomst opgesteld. De betrokkene controleerde de woning ook niet; hij kwam enkel zijn post uit de brievenbus in het portiek beneden ophalen. Ook heeft hij de woningbouwvereniging niet in kennis gesteld van de onderhuur.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 8 november 2022 heeft de partner van de betrokkene als getuige verklaard dat zij en de betrokkene in de betreffende periode samenwoonden in een woning van de broer van de betrokkene, aan de [adres03] in [plaats02] . Voorts heeft zij verklaard dat zij en haar partner aanvankelijk zouden gaan samenwonen in de woning aan de [adres02] , maar dat zij in de woning aan de [adres03] zijn gebleven omdat de betrokkene kampte met psychische problematiek en daarom constant hulp en steun behoefde van haar, zijn partner, of, indien zij niet aanwezig was, van de ouders van de betrokkene die in diezelfde straat woonden en de betrokkene in de gaten konden houden.
Het hof ziet op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende aanwijzingen dat de betrokkene als (mede)pleger of medeplichtige betrokken was bij de hennepteelt in de periode voorafgaand aan 15 april 2015.
Het hof zal de ontnemingsvordering dan ook afwijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Wijst af de vordering strekkende tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel tot het in die vordering genoemde bedrag.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. M. Senden en mr. P.C. Kortenhorst, in tegenwoordigheid van
mr. R. Vosman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
22 november 2022.
mr. P.C. Kortenhorst is buiten staat dit arrest te ondertekenen.