ECLI:NL:GHAMS:2022:3337

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
25 november 2022
Zaaknummer
23-000368-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met zwaar lichamelijk letsel door hete thee

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1955, was aangeklaagd voor mishandeling van zijn voormalige partner, waarbij hij haar tweedegraads brandwonden toebracht door hete thee over haar te gooien. De feiten vonden plaats op 28 juni 2020 in Amsterdam. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld tot een taakstraf van 80 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 10 november 2022 heeft het hof de verklaringen van de verdachte, de benadeelde partij en de advocaat-generaal gehoord. De tenlastelegging omvatte zowel het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel als subsidiaire mishandeling. Het hof oordeelde dat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, omdat hij verklaarde niet te hebben geweten dat er hete thee in de theepot zat. Hierdoor sprak het hof de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde.

Het hof kwam echter tot de conclusie dat de verdachte wel degelijk de subsidiaire tenlastelegging van mishandeling had begaan, omdat hij opzettelijk de theepot naar de benadeelde partij gooide, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel. De benadeelde partij had verklaard dat zij ernstige pijn had ervaren en blijvende littekens had overgehouden aan de mishandeling. Het hof oordeelde dat de verdachte strafbaar was en legde een taakstraf op van 80 uur, waarvan 50 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De vordering van de benadeelde partij werd ingetrokken, waardoor de schadevergoeding niet meer aan de orde was.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000368-22
datum uitspraak: 24 november 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 15 februari 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-152861-21 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) in het jaar 1955,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 november 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 28 juni 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [benadeelde partij01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten tweedegraads brandwonden op haar arm en/of been en/of schouder en/of borst, althans haar lichaam, heeft toegebracht door een theepot met daarin hete thee, althans een hete vloeistof, tegen de schouder, althans het lichaam, van voornoemde [benadeelde partij01] te gooien;
subsidiair
hij op of omstreeks 28 juni 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde partij01] heeft mishandeld door een theepot met daarin hete thee, althans een hete vloeistof, tegen de arm en/of been en/of schouder en/of borst, althans het lichaam, van voornoemde [benadeelde partij01] te gooien, en/of door voornoemde [benadeelde partij01] meerdere malen, althans een maal, tegen haar gezicht en/of hoofd en/of lichaam te slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten tweedegraads brandwonden op haar arm en/of been en/of schouder en/of borst, althans haar lichaam ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd om proceseconomische redenen, nu het hof weliswaar tot dezelfde bewezenverklaring komt als de rechter in eerste aanleg, maar het hof een andere bewijsconstructie hanteert, tot een andere beslissing over de straf komt en omdat de benadeelde partij te kennen heeft gegeven dat zij de vordering niet wenst te handhaven. Het (partieel) bevestigen van het vonnis zou een te weinig overzichtelijk samenstel aan beslissingen en motiveringen opleveren.

Vrijspraak van het primair tenlastegelegde

Met de politierechter, de advocaat-generaal en de raadsvrouw is het hof van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door het gooien met een theepot. De verdachte heeft namelijk verklaard dat hij niet wist dat er hete thee in de theepot zat, en dat hij, als hij dat wel had geweten, de theepot niet zou hebben gegooid. Deze verklaring kan niet worden uitgesloten op basis van het dossier. Hetgeen resteert, namelijk het gooien van een theepot en het slaan van het slachtoffer, is naar de uiterlijke verschijningsvorm niet zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat voorwaardelijk opzet uit de gedraging als zodanig kan worden afgeleid. Het louter gooien met een theepot (zonder hete thee) leidt immers niet zonder meer tot een aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel. Daarom kan niet worden bewezen dat de verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangeefster en kan de primair tenlastegelegde zware mishandeling niet worden bewezen. Het hof spreekt de verdachte daar dan ook van vrij.

Bewijsoverweging ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde mishandeling. Zij heeft daartoe gesteld dat de verdachte door zijn voormalige partner [benadeelde partij01] is aangevallen doordat zij een bord naar hem toe gooide. In reactie daarop heeft de verdachte de theepot gegooid. Daarbij heeft hij in een reflex gehandeld, zodat het opzet op de mishandeling ontbreekt. Voorts is sprake geweest van noodweer.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde.
Het hof vat het verweer van de raadsvrouw op als een bewijsverweer, nu het betrekking heeft op het opzet en op het ontbreken van de wederrechtelijkheid van het handelen van de verdachte, en overweegt als volgt.
Vast staat dat de verdachte een theepot tegen de aangeefster aan heeft gegooid. Deze theepot bevatte hete thee, zo blijkt uit de verklaring van de aangeefster en uit de gevolgen. Bij de aangeefster zijn hierdoor tweedegraads brandwonden op haar lichaam ontstaan. Het hof kwalificeert dit letsel gezien de aard en ernst ervan, de noodzaak tot medisch ingrijpen, de duur van het herstel en de ontstane littekens, als zwaar lichamelijk letsel. Ook kan op basis van de verklaring van de aangeefster en haar dochter worden vastgesteld dat de verdachte aangeefster heeft geslagen.
De verdachte heeft verklaard dat hij heeft gehandeld uit zelfverdediging, omdat de aangeefster een bord naar hem toe gooide. Deze door de verdediging geschetste feitelijke toedracht is op basis van de inhoud van het dossier echter niet aannemelijk geworden. De aangeefster heeft ontkend een bord te hebben gegooid en op de foto’s van de situatie ter plaatse zijn daarvoor ook onvoldoende aanknopingspunten te vinden. Daarom is niet komen vast te staan dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van zijn lijf, waartegen de verdachte zich redelijkerwijs heeft mogen verdedigen. Van handelen uit een reflex of schrikreactie kan daarom evenmin sprake zijn geweest, zodat het hof bewezen acht dat de verdachte – die een theepot die op tafel stond heeft gepakt en tegen de aangeefster aan heeft gegooid – opzettelijk heeft gehandeld en de aangeefster pijn en/of letsel heeft willen toebrengen.
De verweren worden verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair
hij op 28 juni 2020 te Amsterdam, [benadeelde partij01] heeft mishandeld door een theepot met daarin hete thee, tegen de schouder van voornoemde [benadeelde partij01] te gooien, en door voornoemde [benadeelde partij01] meerdere malen tegen haar gezicht te slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten tweedegraads brandwonden op haar arm en borst ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

1.
Een proces-verbaal aangifte met nummer PL1300-2020273994-2 van 29 december 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant01] , doorgenummerde pagina’s 1 t/m 3.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van
[benadeelde partij01], zakelijk weergegeven:
Op 28 juni 2020 was ik samen met mijn man [verdachte01] bij ons thuis in [plaats01] . We hadden ruzie. Ik had thee gezet in een theepot, deze stond nog geen vijf minuten op tafel. De thee blijft lang heet in die theepot. Ik keek [verdachte01] niet aan en negeerde hem, toen voelde ik een harde klap tegen mijn schouder aankomen. Ik hoorde en zag de theepot, waarin ik eerder thee had gekookt, op de grond vallen. Ik voelde een hete, brandende vloeistof zoals ik die nog nooit eerder voelde over mijn linker schouder, mijn linker borst, linker bovenbeen en linker onderarm lopen. Daarna werd hij nog bozer op mij. Ik zag en ik voelde dat hij mij bij mijn linker bovenarm vast pakte. Daarna ging het allemaal heel erg snel. Hij duwde mij op de grond. Ik lag op de grond, ik zag en voelde dat hij boven op mij zat. Ik zag en voelde dat hij mij sloeg. Terwijl ik op de grond lag hield hij mij nog steeds vast. Ik voelde dat hij op mij in bleef slaan.
Nadat hij weg was had ik eindelijk de tijd om mijn kleding uit te trekken. Ik zag dat er allemaal kleine velletjes op mijn huid zaten. Alles deed nog pijn, het was een vreselijke brandende pijn.
Bij de spoedeisende hulp moest ik direct mijn kleding uit doen en moest ik voor 40 minuten onder lauw water douchen. Daarna hebben zij met het brandwondencentrum in Beverwijk contact gehad. Ik moest nogmaals 40 minuten douchen alleen deze keer met koud water. Op mijn huid waren allemaal bolletjes met water gevormd. Deze bolletjes moesten zij op de spoedeisende hulp weghalen, ze smeerden een bepaalde zalf over mijn huid heen. Zij planden een afspraak voor mij op 29 juni 2020 bij de polikliniek van het OLVG-Oost voor controle en afdekking van mijn wonden, daarna mocht ik gaan. Een week later werd ik doorverwezen naar het brandwondencentrum in Beverwijk. Op dit moment ben ik drie keer in het brandwondencentrum geweest. Op 31 december 2020 moet ik weer voor controle naar het brandwondencentrum. Volgens het brandwondencentrum in Beverwijk heb ik tweedegraads brandwonden over mijn lichaam.
2.
Een geschrift, te weten een brief van OLVG, spoedeisende hulp Oost d.d. 28 juni 2020,

doorgenummerde pagina’s 6 t/m 10.

Betreffende mw. [benadeelde partij01]
Uw bovengenoemde patiënt bezocht 28-6-2020 de afdeling Spoedeisende Hulp van OLVG.
Reden van komst: brandwonden
Lichamelijk onderzoek:
Linker hals:
Roodheid over de linker hals, loopt maximaal 1 cm in haargrens van de hals door al waar in de hals 1
gesloten blaar van 1cm.
Schouder: roodheid zonder blaarvorming met soepele huid en goede CR, welke imponeert als 1e
graads brandwond.
Proximale bovenarm
combinatie van eerstegraads en tweedegraads brandwonden met open en gesloten blaren. Onder blaardak rood geïnfiltreerd huid met CR <2sec en gevoelig, soepele huid.
Thorax/linker mamma:
Roodheid met combinatie van eerstegraads en tweedegraads brandwonden met open en gesloten blaren.
Linker onderarm en linkerbeen:
3-5cm grote eerste graads brandwond zonder blaarvorming.
Rechter arm:
Blauwe plek van greep partner.
Conclusie:
Combinatie eerste en tweede graads brandwonden van hals/thorax/proximale bovenarm/schouder en
linker mamma door hete thee TVLO geschat 5-6%. Tevens eerste graads brandwond op linker
been en linker onderarm
3.
Een geschrift, te weten een brief van OLVG, locatie Oost, d.d. 8 juli 2020, doorgenummerde pagina’s 4 t/m 5.
Betreft: mw. [benadeelde partij01]
Na het bezoek op 28 juni 2020 kwam patiënte bij een collega op de polikliniek d.d. 1 juli 2020 en werd een grote tweedegraads oppervlakkige brandwond gezien die vitaal was en waar nog enkele blaren verwijderd konden worden. Daarna werd besloten om te behandelen met duoderm. Op
07-07-2020 presenteerde patiënte zich opnieuw op de poli en is er sprake van een fors riekende en natte brandwond die niet adequaat geneest. Na overleg met u zijn wij gestart met fucidinzalf en hebben wij uitleg gegeven over het adequaat verbinden volgens uw voorschriften. Patiënte zal zelf een afspraak maken op de brandwonden poli d.d. 10-07-2020.
4.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 15 februari 2022.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik een theepot naar aangeefster heb gegooid.
5.
Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1300-2021013789-5 van 22 april 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant02] (inclusief bijlagen), doorgenummerde pag. 28 t/m 35.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van getuige
[getuige01], zakelijk weergegeven:
Op 28 juni 2020 was ik thuis bij mijn ouders. Ik hoorde op een gegeven moment geschreeuw uit de woonkamer komen. Ik zag dat mijn vader bovenop mijn moeder lag en dat hij haar met een vlakke hand in haar gezicht sloeg.
6.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte (van aangeefster) met nummer PL1300-2021013789-4 van 29 april 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant02] , doorgenummerde pag. 36-41.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [benadeelde partij01] , zakelijk weergegeven:
Ik heb littekens en die gaan waarschijnlijk nooit meer weg. De plek op mijn borst is erg geïrriteerd. Ik moet hier speciale zalf opsmeren, omdat het litteken dik is en jeukt. Ik moet over 5 maanden terug naar het brandwondencentrum in Beverwijk.
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreft, zijn telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte een beroep op noodweerexces toekomt.
Hiervoor is reeds overwogen dat niet is gebleken van de noodzaak tot verdediging, zodat het beroep op noodweerexces reeds daarom niet kan slagen. Het hof verwerpt derhalve het beroep.
De verdachte is strafbaar, omdat ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg subsidiair bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, waarvan 20 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en een geldboete ter hoogte van € 2.500,00.
De raadsvrouw heeft het hof in het kader van de strafmaat verzocht om – rekening houdend met de medische gesteldheid van de verdachte – aan de verdachte geen straf of maatregel op te leggen, dan wel een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zijn toenmalige echtgenote mishandeld door haar te slaan en door een theepot met daarin hete thee over haar lichaam te gooien. Het slachtoffer heeft hierdoor zwaar lichamelijk letsel in de vorm van tweedegraads brandwonden opgelopen. Zij heeft verklaard een vreselijke, brandende pijn te hebben ervaren en heeft blijvende littekens aan de mishandeling overgehouden. De verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. De dochter van de verdachte is deels getuige geweest van het geweld van de verdachte en is zij geconfronteerd met de gevolgen daarvan, te weten het letsel dat is ontstaan bij haar moeder. Hoewel niet bewezen kan worden dat de verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, is dit evenwel een gevolg van zijn handelen. Dat gevolg werkt strafverzwarend.
Gelet op de ernst van het feit en de gevolgen daarvan is het hof, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat niet kan worden volstaan met de oplegging van een geheel voorwaardelijke straf. De door de verdediging aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de verdachte maken dat niet anders. Het hof houdt er weliswaar ten gunste van de verdachte rekening mee dat hij nooit eerder is veroordeeld en dat hij de woning – die aan zijn medische beperkingen was aangepast – heeft moeten verlaten. Voorts is onder ogen gezien dat de verdachte met diverse ziektes heeft te kampen. Gelet op de ernst van het feit en de gevolgen daarvan, is de door de politierechter opgelegde straf echter in beginsel passend. Wel ziet het hof in de verslechterde medische conditie van de verdachte aanleiding om hem een groter voorwaardelijk deel van de taakstraf op te leggen dan de politierechter heeft gedaan. Gezien de ernst van het feit komt het hof tot een hogere straf dan door de advocaat-generaal geëist. Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]
De benadeelde partij [benadeelde partij01] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, bestaande uit € 2.500,00 aan immateriële schadevergoeding. De politierechter heeft de vordering geheel toegewezen en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij01] te kennen heeft gegeven dat zij zich niet langer wenst te voegen in de strafzaak en dat zij geen schadevergoeding meer vordert. Het hof begrijpt dat de benadeelde partij haar vordering niet wenst te handhaven en beschouwt de vordering als ingetrokken.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.R.A. Meerbeek, mr. C.N. Dalebout en mr. S.M.M. Bordenga, in tegenwoordigheid van mr. R.M. ter Horst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 november 2022.