ECLI:NL:GHAMS:2022:3336

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
25 november 2022
Zaaknummer
23-000527-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Valsheid in geschrift bij belastingaangiften door verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor valsheid in geschrift. De verdachte had namens verschillende belastingplichtigen aangiften inkomstenbelasting ingediend, waarin hij kosten opvoerde die in werkelijkheid niet waren gemaakt. De rechtbank Amsterdam had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld na een vernietiging door de Hoge Raad. Het hof heeft vastgesteld dat de tenlastelegging voldoende duidelijk was en dat de verdachte niet-ontvankelijk werd verklaard in het hoger beroep voor bepaalde vrijspraken. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan valsheid in geschrift. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000527-21
datum uitspraak: 22 november 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen – na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 2 maart 2021 – op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 februari 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-845019-14 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1948,
adres: [adres01] .

Procesgang

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof Amsterdam heeft in hoger beroep bij arrest van 25 november 2019 het vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.
Namens de verdachte is tegen het arrest van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 2 maart 2021 het arrest van het gerechtshof Amsterdam vernietigd, en de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teruggewezen teneinde, met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad, deze in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en, na terugwijzing, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 november 2022.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Geldigheid van de dagvaarding

De raadsvrouw heeft bepleit dat de dagvaarding nietig is, wegens het ontbreken van een voldoende duidelijke feitelijke omschrijving. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit de dagvaarding niet kan volgen wat de verdachte precies wordt verweten. Onduidelijk is ten aanzien van het ten laste gelegde ‘grote aantal’ digitale aangiften, evenals per afzonderlijk ten laste gelegde aangifte, waaruit de onjuistheid of onvolledigheid dan wel het valselijk opmaken of in strijd met de waarheid opgeven in concreto zou hebben bestaan. Uit de tenlastelegging blijkt niet welke aftrekpost bij welke aangifte en belastingplichtige hoort. De woorden ‘waaronder’ en ‘groot aantal aangiften’ maken onduidelijk op welke aangiften het verwijt ziet.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de beoordeling van de vraag of een tenlastelegging een voldoende opgave van het feit behelst als bedoeld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), komt het uiteindelijk erop aan of het aan de hand van de in de tenlastelegging gebezigde woorden, bezien tegen de (contextuele) achtergrond van het procesdossier, voldoende duidelijk is uit welke feitelijke gedragingen het strafbare feit bestaat dat de verdachte wordt verweten.
Het hof is van oordeel dat in de tenlastelegging voldoende wordt geconcretiseerd om welke belastingplichtigen, welke aangiften en welke aftrekposten het gaat. Een zestal belastingplichtigen en bijbehorende kalenderjaren van de aangiften zijn in de tenlastelegging benoemd en de aftrekposten zijn eveneens geduid. In het licht van de inhoud en de omvang van het dossier is voldoende duidelijk voor de verdachte tegen welke beschuldiging(en) hij zich dient te verweren. De dagvaarding voldoet aan de eisen als gesteld in artikel 261 Sv en het nietigheidsverweer wordt om die reden verworpen.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsvrouw heeft de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van - het als tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde - artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) bepleit, nu de rechtbank in eerste aanleg het openbaar ministerie te dien aanzien niet-ontvankelijk heeft verklaard en alleen de verdachte in appel is gekomen.
Het hof stelt voorop dat in artikel 404 Sv is bepaald in welke gevallen hoger beroep voor de verdachte openstaat. Voor de verdachte is geen hoger beroep mogelijk tegen in eerste aanleg gegeven vrijspraken. Tegen andere uitspraken, zoals de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, staat wel hoger beroep open. Dit maakt dat, nu het appel onbeperkt is ingesteld, artikel 225, eerste lid, Sr opnieuw ter beoordeling aan het hof voorligt. Het verweer wordt verworpen.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het doen van (onjuiste) belastingaangiftes voor
[naam01] in 2011 en 2013. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede
gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak voor zover het deze aangiften voor
2011 en 2013 betreft. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van
Strafvordering, staat tegen deze beslissingen voor de verdachte geen hoger beroep open. Het hof zal de
verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen deze in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – tenlastegelegd dat:
hij, op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 2 november 2011 tot en met 12 maart 2014 in de gemeente Amsterdam en/of gemeente Apeldoorn en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, in elk geval één of meerdere, (digitale) aangifte(n) voor de Inkomstenbelasting Premie volksverzekeringen over de/het aangiftetijdvak(ken) 2008 en/of 2009 en/of 2010 en/of 2011 en/of 2012 en/of 2013 waaronder (onder meer):
-ten name van [naam02] (een) aangifte(n) IB over het/de ja(a)r(en) 2008 (D-076) en/of 2009 (D-077) en/of 2010 (D-078) en/of 2011 (D-079) en/of
-ten name van [naam03] (een) aangifte(n) IB over het/de ja(a)r(en) 2009 (D-083) en/of 2010 (D-084) en/of 2011 (D-085) en/of 2012 (D-086) en/of
-ten name van [naam04] (een) aangifte(n) IB over het/de ja(a)r(en) 2011 (D-020) en/of 2012 (D-021) en/of
-ten name van [naam05] (een) aangifte(n) IB over het/de ja(a)r(en) 2011 (D-119) en/of 2012 (D-120) en/of 2013 (D-121)
-ten name van [naam06] (een) aangifte(n) IB over het/de ja(a)r(en) 2011 (D-048) en/of 2012 (D-049) en/of
-ten name van [naam01] (een) aangifte(n) IB over het jaar 2012 (D-096)
opzettelijk onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,
immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s) op het/de bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst (elektronisch) ingeleverde en/of ingediende aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting over de jaren 2008 en/of 2009 en/of 2010 en/of 2011 en/of 2012 en/of 2013 (telkens) te ho(o)g(e) en/of gefingeerde aftrekposten opgegeven, te weten:
-aftrekpost(en) voor studiekosten en/of andere scholingsuitgaven (partner) en/of
-aftrekpost(en) voor betaalde alimentatie en andere onderhoudsverplichtingen, en/of
-aftrekpost(en) voor levensonderhoud van kinderen, en/of
-aftrekpost(en) voor ziektekosten (partner) en/of
-aftrekpost(en) voor (specifieke) zorgkosten en/of
-aftrekpost(en) voor giften en/of
-aftrekpost(en) voor reiskosten en/of
-aftrekpost(en) voor buitengewone uitgaven (BGU) (partner), en/of
-andere aftrekpost(en) (partner)
terwijl dat/die feit(en) ertoe strekte(n)/ertoe heeft/hebben gestrekt dat te weinig belasting werd geheven.
en/of
hij, op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 2 november 2011 tot en met 12 maart 2014 in de gemeente Amsterdam en/of gemeente Apeldoorn en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, te weten een groot aantal, in elk geval één of meerdere, (digitale) aangifte(n) voor de Inkomstenbelasting Premie volksverzekeringen over de/het aangiftetijdvak(ken) 2008 en/of 2009 en/of 2010 en/of 2011 en/of 2012 en/of 2013, waaronder (onder meer)
-ten name van [naam02] (een) aangifte(n) IB over het/de ja(a)r(en) 2008 (D-076) en/of 2009 (D-077) en/of 2010 (D-078) en/of 2011 (D-079) en/of
-ten name van [naam03] (een) aangifte(n) IB over het/de ja(a)r(en) 2009 (D-083) en/of 2010 (D-084) en/of 2011 (D-085) en/of 2012 (D-086) en/of
-ten name van [naam04] (een) aangifte(n) IB over het/de ja(a)r(en) 2011 (D-020) en/of 2012 (D-021) en/of
-ten name van [naam05] (een) aangifte(n) IB over het/de ja(a)r(en) 2011 (D-119) en/of 2012 (D-120) en/of 2013 (D-121)
-ten name van [naam06] (een) aangifte(n) IB over het/de ja(a)r(en) 2011 (D-048) en/of 2012 (D-049) en/of
-ten name van [naam01] (een) aangifte(n) IB over het/de ja(a)r(en) 2011 (D-095) en/of 2012 (D-096) en/of 2013 (D-097)
(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
opzettelijk valselijk heeft opgemaakt of heeft vervalst, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) valselijk en in strijd met de waarheid op/in dat/die geschrift(en) (telkens) te ho(o)g(e) en/of gefingeerde aftrekposten opgegeven, waaronder:
-aftrekpost(en) voor studiekosten en/of andere scholingsuitgaven (partner) en/of
-aftrekpost(en) voor betaalde alimentatie en andere onderhoudsverplichtingen, en/of
-aftrekpost(en) voor levensonderhoud van kinderen, en/of
-aftrekpost(en) voor ziektekosten (partner) en/of
-aftrekpost(en) voor (specifieke) zorgkosten en/of
-aftrekpost(en) voor giften en/of
-aftrekpost(en) voor reiskosten en/of
-aftrekpost(en) voor buitengewone uitgaven (BGU) (partner), en/of
-andere aftrekpost(en) (partner)
zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door (een) ander(en) te doen gebruiken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Vrijspraak van het opzettelijk doen van onjuiste aangiften IB

Uitgangspunt is dat de strafbepaling van artikel 69, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) zich richt tot de aangifteplichtige en dat anderen slechts als deelnemer aan het door de aangifteplichtige begane delict kunnen worden aangemerkt. De verdachte is niet aan te merken als aangifteplichtige, zodat hij niet binnen het bereik van de strafbepaling valt. Aan de verdachte is echter wel het medeplegen van het opzettelijk onjuist doen van aangifte ten laste gelegd. De andere medepleger betreft dan telkens de aangifteplichtige.
Betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Het hof is van oordeel dat de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de aangifteplichtigen niet is komen vast te staan. Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting is onvoldoende duidelijk over de rol en/of de bewuste betrokkenheid van de belastingplichtigen bij de gedragingen.
Het hof acht daarom het medeplegen van handelen in strijd met artikel 69, tweede lid, Awr, niet bewezen en zal de verdachte van dit feit vrijspreken.
Vrijspraak van valsheid in geschrift ten aanzien van de aangiften IB over de jaren 2011 en 2013 van [naam01]
Het hof acht op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte ten aanzien van de aangiften IB van [naam01] over de jaren 2011 en 2013.

Bewijsoverweging ten aanzien van valsheid in geschrift

Standpunt verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de belastingplichtigen de op te voeren aftrekposten doorgaven aan de verdachte, onder overlegging van bescheiden, en hij vervolgens hun aangiften invulde en indiende. Daarnaast dient behoedzaam om te worden gegaan met de verklaringen van de belastingplichtigen, vanwege de vraagstelling in de verhoren en de omstandigheid dat de belastingplichtigen baat hadden bij het afleggen van een belastende verklaring ten aanzien van de verdachte. Bovendien zijn er enkele verklaringen waaruit expliciet blijkt dat de verdachte geen aftrekposten verzon.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat de ten laste gelegde valsheid in geschrift bewezen kan worden verklaard.
Oordeel van het hof
Het hof overweegt het navolgende.
Inleiding
Naar aanleiding van twee zogenoemde klikberichten bij de belastingtelefoon is de verdachte in beeld gekomen. Die klikberichten hielden in dat de verdachte aangiften inkomstenbelasting (hierna: aangiften IB) onjuist zou invullen. Uit verder onderzoek bleek dat vanaf het IP-adres van de verdachte in de periode 2 november 2011 tot en met 12 maart 2014 329 aangiften IB zijn gedaan. [1] Van de 329 door de verdachte gedane aangiften bevatten er 261 (79,3 %) de aftrekpost (specifieke) zorgkosten, met een totaal geclaimd bedrag van € 464.999. In 150 aangiften is er € 72.390 aan giften opgegeven, in 90 aangiften is er € 134.260 aan scholingsuitgaven opgegeven, in 13 aangiften is er € 26.930 aan kosten levensonderhoud opgegeven en in 11 aangiften is € 31.016 aan kosten alimentatie opgegeven. In totaal bedraagt de geclaimde persoonsgebonden aftrek in de 329 aangiften € 729.595. Ter vergelijk: uit cijfermatig onderzoek naar 6,7 miljoen aangiften over 2011 is gebleken dat 11,5 % van deze aangiften een aftrek in verband met zorgkosten bevat. Van de 329 aangiften zijn er 302 opnieuw beoordeeld en naar aanleiding daarvan navorderingsaanslagen opgelegd. [2] De aangiften van een zestal belastingplichtigen, zoals hierna vermeld, zijn nader onderzocht en uitgewerkt.
[naam02] (2008, 2009, 2010 en 2011)
Op 28 maart 2012 is de door de verdachte verzorgde aangifte IB 2008 op naam van [naam02] (hierna: [naam02] ) bij de Belastingdienst binnengekomen. Een bedrag van € 5.810 is opgegeven als zorgkosten en andere buitengewone uitgaven. [3] Op 5 maart 2012 is de door de verdachte verzorgde aangifte IB 2009 op naam van [naam02] bij de Belastingdienst binnengekomen. Een bedrag van
€ 4.155 is opgegeven als specifieke zorgkosten. [4] Op 5 maart 2012 is de door de verdachte verzorgde aangifte IB 2010 op naam van [naam02] bij de Belastingdienst binnengekomen. Een bedrag van € 3.372 is opgegeven als specifieke zorgkosten. [5] Op 5 maart 2012 is de door de verdachte verzorgde aangifte IB 2011 op naam van [naam02] bij de Belastingdienst binnengekomen. Een bedrag van € 2.986 en € 655 is opgegeven als respectievelijk specifieke zorgkosten en giften. [6]
[naam02] heeft tegenover de FIOD verklaard dat de verdachte zijn aangiften IB over de jaren 2008 tot en met 2011 heeft gedaan. [naam02] heeft ook verklaard dat hij aan de verdachte zijn jaaropgaaf en gegevens over zijn ziektekostenverzekering gaf. [naam02] heeft verklaard niets te weten van de opgevoerde kosten en dat alle (zorg)kosten die hij heeft gemaakt, vergoed zijn door de verzekering. Ook het bedrag voor giften klopt niet, omdat hij die nooit heeft gedaan. [naam02] heeft verklaard dat hij het nooit met de verdachte over deze kosten heeft gehad en dat de verdachte heeft gezegd dat hij recht had op de teruggave. [7]
[naam03] (2009, 2010, 2011 en 2012)
Op 1 juni 2013 is de door de verdachte verzorgde aangifte IB 2009 op naam van [naam03] (hierna: [naam03] ) bij de Belastingdienst binnengekomen. Bedragen van € 2.100 en € 955 zijn opgegeven als respectievelijk specifieke zorgkosten en giften. [8] Op 1 juni 2013 is de door de verdachte verzorgde aangifte IB 2010 op naam van [naam03] bij de Belastingdienst binnengekomen. Een bedrag van € 3.192 is opgegeven als specifieke zorgkosten. [9] Op 1 juni 2013 is de door de verdachte verzorgde aangifte IB 2011 op naam van [naam03] bij de Belastingdienst binnengekomen. Een bedrag van € 3.133 is opgegeven als specifieke zorgkosten. [10] Op 1 juni 2013 is de door de verdachte verzorgde aangifte IB 2012 op naam van [naam03] bij de Belastingdienst binnengekomen. Bedragen van € 3.096 en € 1.810 zijn opgegeven als respectievelijk specifieke zorgkosten en studiekosten en andere scholingsuitgaven. [11]
[naam03] heeft tegenover de FIOD verklaard dat haar man bij de verdachte kwam om zijn aangiften IB te laten invullen en dat de verdachte aan haar man had gevraagd of zij, [naam03] , ook aangifte deed voor de IB. Haar man heeft vervolgens haar jaaropgaves, DigiD en rekeningnummer achtergelaten. [naam03] heeft verklaard dat de verdachte haar aangiften IB invulde en dat zij de opgevoerde kosten niet heeft gemaakt en nooit heeft geweten dat de verdachte dat had opgegeven. Zij heeft verklaard dat zij door de verdachte dacht dat zij recht had op de teruggave. De echtgenoot van [naam03] heeft verklaard dat de verdachte geen vragen heeft gesteld over de aangiften. [12] Bij de rechter-commissaris heeft [naam03] verklaard dat zij enkel een jaaropgaaf heeft meegegeven en geen bonnetjes, en ook dat zij niet ziek is geweest in de jaren 2009 tot en met 2012. [13]
[naam04] (2011 en 2012)
Op 8 april 2013 is de door de verdachte verzorgde aangifte IB 2011 op naam van [naam04] (hierna: [naam04] ) bij de Belastingdienst binnengekomen. Bedragen van € 1.577, € 2.005 en € 775 zijn opgegeven als respectievelijk specifieke zorgkosten, studiekosten en giften. [14] Op 8 april 2013 is de door de verdachte verzorgde aangifte IB 2012 op naam van [naam04] bij de Belastingdienst binnengekomen. Bedragen van € 1.803 en € 2.050 zijn opgegeven als respectievelijk specifieke zorgkosten en studiekosten. [15]
[naam04] heeft tegenover de FIOD verklaard dat de verdachte zijn aangiften IB over 2011 en 2012 heeft ingevuld. Hij heeft verklaard dat hij van een collega hoorde dat de verdachte aangiften verzorgde en hij heeft voor het jaar 2011 zijn jaaropgave aan die collega meegegeven. Ook voor het jaar 2012 heeft hij enkel zijn jaaropgave aan de verdachte gegeven. [naam04] heeft verklaard dat hij geen zorgkosten en geen studiekosten heeft gemaakt. [16]
[naam05] (2011 en 2012)
Op 26 juli 2012 is de door de verdachte verzorgde aangifte IB 2011 op naam van [naam05] (hierna: [naam05] ) bij de Belastingdienst binnengekomen. Bedragen van € 1.486, € 1.800 en € 855 zijn opgegeven als respectievelijk specifieke zorgkosten, betaalde alimentatie/andere onderhoudsverplichtingen en giften. [17]
Op 23 maart 2013 is de door de verdachte verzorgde aangifte IB 2012 op naam van [naam05] bij de Belastingdienst binnengekomen. Bedragen van € 1.624, € 1.480 en € 810 zijn opgegeven als respectievelijk specifieke zorgkosten, kosten levensonderhoud kinderen en giften. [18] Op 8 maart 2014 is de door de verdachte verzorgde aangifte IB 2013 op naam van [naam05] bij de Belastingdienst binnengekomen. Bedragen van € 1.585 en € 1420 zijn opgegeven als respectievelijk specifieke zorgkosten en kosten levensonderhoud kinderen. [19]
[naam05] heeft tegenover de FIOD verklaard dat de verdachte zijn aangiften IB over 2011, 2012 en 2013 heeft gedaan. Hij had van een collega gehoord dat de verdachte gespecialiseerd was in het doen van aangiften en dat hij goedkoper was. Hij vroeg namelijk € 35,00 per aangifte. [naam05] heeft verklaard dat hij zijn jaaropgave aan de verdachte gaf en dat hij vertelde tegen de verdachte dat hij betaalde voor de studie van zijn zoon en ziektekosten maakte, maar dat hij die kosten niet kon onderbouwen met facturen en nota’s. Op basis van het gesprek wist de verdachte genoeg. [naam05] heeft verklaard dat hij geen giften heeft gedaan en de kosten die de verdachte heeft opgevoerd niet kan verklaren. De opgevoerde bedragen kent hij niet en hij heeft deze niet gemaakt. [20]
[naam06] (2011 en 2012)
Op 4 april 2013 is de door de verdachte verzorgde aangifte IB 2011 op naam van [naam06] (hierna: [naam06] ) bij de Belastingdienst binnengekomen. Een bedrag van € 1.461 en € 1.790 is opgegeven als respectievelijk specifieke zorgkosten en studiekosten/andere scholingsuitgaven. [21] Op 4 april 2013 is de door de verdachte verzorgde aangifte IB 2012 op naam van [naam06] bij de Belastingdienst binnengekomen. Bedragen van € 1.632 en € 1.875 zijn opgegeven als respectievelijk specifieke zorgkosten en studiekosten/andere scholingsuitgaven. [22]
[naam06] heeft tegenover de FIOD verklaard dat zijn aangiften IB 2011 en 2012 door de verdachte zijn gedaan en dat hij niet heeft gezien wat de verdachte heeft ingevuld. Hij heeft verklaard dat de verdachte zei dat hij zijn jaaropgave mee moest nemen, maar dat hij niet heeft gevraagd of [naam06] kosten heeft gemaakt en ook niet om betalingsbewijzen mee te nemen. Hij heeft verklaard dat hij niet wist dat er studie- en zorgkosten zijn ingevuld, dat hij de opgevoerde kosten niet heeft gemaakt en ook niet besproken heeft met de verdachte. [23]
[naam01] (2012)
Op 29 maart 2013 is de door de verdachte verzorgde aangifte IB 2012 op naam van [naam01] (hierna: [naam01] ) bij de Belastingdienst binnengekomen. Bedragen van € 3.376 en € 850 zijn opgegeven als respectievelijk specifieke zorgkosten en giften. [24]
[naam01] heeft tegenover de FIOD verklaard dat de opgevoerde kosten niet kloppen, dat die zorgkosten nooit zijn gemaakt en dat het bedrag aan giften niet is betaald. De partner van [naam01] , [naam07] , heeft verklaard dat hij de verdachte telefonisch heeft benaderd om zijn aangiften in te vullen en dat hij zijn jaaropgaven en die van zijn vrouw moest meenemen. Hij heeft verklaard dat de verdachte de aangifte IB 2012 van zijn vrouw, [naam01] , heeft gedaan. Zij verklaren beiden dat de verdachte nooit om een onderbouwing of betalingsbewijzen van de opgevoerde kosten heeft gevraagd en dat dat ook niet kon, omdat zij die kosten niet hebben gemaakt. [25]
Verweren van de verdediging
Met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van de belastingplichtigen overweegt het hof dat alle in de tenlastelegging vermelde belastingplichtigen consequent en (vrijwel) eensluidend hebben verklaard omtrent de gang van zaken rondom het verzorgen van hun IB-aangiften door de verdachte. Hun in totaal 14 aangiften IB vertonen eenzelfde patroon aan valselijk ingevulde (deels bijzondere) aftrekposten (zoals aftrek specifieke zorgkosten en giften). Zij hebben verklaard dat zij de verdachte geen betalingsbewijzen voor de opgevoerde kosten hebben laten zien en dat de verdachte daarnaar ook niet vroeg. Dergelijke stukken zijn in het opsporingsonderzoek ook niet boven water gekomen, ofschoon de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 8 november 2022 nog heeft verklaard dat hij deze wel degelijk heeft ontvangen of gezien.
Het hof acht de verklaringen van deze belastingplichtigen zodoende betrouwbaar. Dat zij bij het opvoeren van bedoelde kosten door de verdachte (aanvankelijk) baat zouden hebben gehad, zoals de verdediging stelt, maakt – wat er van die stelling ook zij – hun verklaring niet onbetrouwbaar. Ook de stelling dat de verdachte aangiften van andere belastingplichtigen wel correct zou hebben ingevuld, leidt niet tot een ander oordeel.
De verdachte vulde in de aangiften van belastingplichtigen uit de lucht gegrepen bedragen in als aftrekposten, vroeg niet naar betalingsbewijzen en voerde kosten op die in het geheel niet waren gemaakt. Daarmee heeft de verdachte opzettelijk de aangiftebiljetten die vervolgens door hem langs elektronische weg bij de Belastingdienst zijn ingediend, valselijk opgemaakt.
De verweren worden verworpen. Hetgeen de raadsvrouw voor het overige heeft aangevoerd behoeft, gelet op het vorenstaande, geen bespreking.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 2 november 2011 tot en met 12 maart 2014 in Nederland aangiften voor de Inkomstenbelasting/Premie volksverzekeringen over de aangiftetijdvakken 2008, 2009, 2010, 2011 en 2012 en 2013, waaronder:
-ten name van [naam02] aangiften IB over de jaren 2008 (D-076) en 2009 (D-077) en 2010
(D-078) en 2011 (D-079) en;
-ten name van [naam03] aangiften IB over de jaren 2009 (D-083) en 2010 (D-084) en 2011 (D-085) en 2012 (D-086) en;
-ten name van [naam04] aangiften IB over de jaren 2011 (D-020) en 2012 (D-021) en;
-ten name van [naam05] aangiften IB over de jaren 2011 (D-119) en 2012 (D-120) en 2013 (D-121) en;
-ten name van [naam06] aangiften IB over de jaren 2011 (D-048) en 2012 (D-049) en;
-ten name van [naam01] een aangifte IB over het jaar 2012 (D-096)
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, opzettelijk valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte valselijk en in strijd met de waarheid op/in die geschriften telkens te hoge en/of gefingeerde aftrekposten opgegeven, waaronder:
-aftrekposten voor studiekosten en/of andere scholingsuitgaven (partner) en/of
-aftrekposten voor betaalde alimentatie en andere onderhoudsverplichtingen, en/of
-aftrekposten voor levensonderhoud van kinderen, en/of
-aftrekposten voor ziektekosten (partner) en/of
-aftrekposten voor (specifieke) zorgkosten en/of
-aftrekposten voor giften en/of
-aftrekposten voor buitengewone uitgaven (BGU) (partner),
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door een ander te doen gebruiken.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wegens valsheid in geschrifte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en oplegging van een bijzondere voorwaarde, inhoudende een beroepsverbod.
De raadsvrouw heeft bepleit de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de reclassering de gezondheidssituatie van de verdachte ziet als contra-indicatie voor een gevangenisstraf. Daarnaast mogen in de berekening van het benadelingsbedrag als grondslag voor de strafmaat niet meer aangiften worden betrokken dan de bewezenverklaarde aangiften.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft namens belastingplichtigen aangiften inkomstenbelasting ingediend en daarin
kosten opgevoerd die in werkelijkheid niet zijn gemaakt. Door aldus te handelen heeft de verdachte
die aangiftebiljetten valselijk opgemaakt. De verdachte heeft hierdoor het vertrouwen
dat de Belastingdienst in de juistheid van deze aangiftebiljetten moet kunnen stellen geschonden. Daarnaast heeft de verdachte met zijn handelen misbruik gemaakt van mensen die voor het indienen van hun belastingaangifte hulp nodig hebben van derden. Deze mensen hadden vertrouwen in de verdachte, gezien diens zelf aangenomen rol als hun betaalde adviseur. Zij wisten niet dat de door de verdachte namens hen ingediende belastingaangiften onjuist waren en worden nu door het handelen van de verdachte geconfronteerd met navorderingen en financiële problemen.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat de fraude veel omvangrijker is dan enkel de veertien bewezenverklaarde belastingaangiften. De verdachte genoot aanzien en vertrouwen als belastingadviseur en werd vaak via mond-tot-mondreclame, aanbevolen als adviseur bij wie een teruggave kon worden verwacht. Uit de eerder aangehaalde cijfers van de Belastingdienst blijkt dat
ruim 300 door de verdachte verzorgde aangiften opnieuw zijn beoordeeld naar aanleiding waarvan navorderingsaanslagen zijn opgelegd. In bijna 80 % van de door de verdachte verzorgde aangiften zijn zorgkosten geclaimd. Er is sprake van een duidelijk patroon van op zeer grote schaal valselijk ingevulde aftrekposten. In het voorgaande ziet het hof aanleiding uit te gaan van een fors nadeelbedrag.
Gelet op de ernst van de feiten, de vertrouwenspositie die de verdachte had en omdat hij nog steeds geen
enkele verantwoordelijkheid neemt voor zijn gedragingen is het hof van oordeel dat in beginsel niet kan worden volstaan met een andere straf dan een vrijheidsbenemende straf van 10 maanden waarvan
6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Het hof heeft daarbij gekeken naar de hoogte van straffen die in vergelijkbare gevallen plegen te worden opgelegd. Voor een beroepsverbod (als bijzondere voorwaarde) ziet het hof, mede gezien de leeftijd van de verdachte, geen aanleiding.
Overschrijding van de redelijke termijn
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) neergelegde waarborg strekt ertoe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Uit standaardjurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de redelijke termijn een aanvang neemt vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. In deze zaak heeft de redelijke termijn een aanvang genomen op 18 maart 2014, toen de verdachte in verzekering werd gesteld. De rechtbank heeft op 21 februari 2017 vonnis gewezen. De redelijke termijn is in eerste aanleg derhalve met elf maanden overschreden. De verdachte heeft vervolgens appel ingesteld op 27 februari 2017 en op
25 november 2019 heeft het hof arrest gewezen. De redelijke termijn is in hoger beroep derhalve met acht maanden overschreden.
Vervolgens is cassatie ingesteld op 2 december 2019, heeft de Hoge Raad bij arrest van 2 maart 2021 het arrest van het hof gecasseerd en heden, 22 november 2022 wijst het hof opnieuw arrest. In het geval dat de Hoge Raad de uitspraak vernietigt en het geding verwijst, heeft als uitgangspunt te gelden dat de rechter naar wie de zaak verwezen is uitspraak doet binnen een jaar na het arrest van de Hoge Raad. Dit betekent dat na verwijzing in hoger beroep de redelijke termijn nogmaals is overschreden met ruim acht maanden.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn in totaal met zeventwintig maanden is overschreden. Het hof ziet daarin aanleiding de op te leggen gevangenisstraf met één maand te bekorten. Aan de verdachte zal aldus een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden worden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.

Beslag

Het hof is van oordeel dat de nader te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen dienen te worden teruggeven aan de verdachte.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep ten aanzien van het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde (artikel 68 lid 2 Awr), met betrekking tot de aangiften van
[naam01] over de jaren 2011 en 2013.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde (artikel 225, eerste lid, Sr) heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- Vijftien vrijwaringsbewijzen (nummers 1 tot en met 15 op de beslaglijst) (itemnummers D060.01 tot en met D060.15);
- Twee computers (nummers 16 en 17) (itemnummers A.01.01.001 en A.01.01.002).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. M. Senden en mr. P.C. Kortenhorst, in tegenwoordigheid van
mr. R. Vosman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
22 november 2022.
mr. P.C. Kortenhorst is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Een overzichtsproces-verbaal van verbalisant, opsporingsambtenaar bij de FIOD, [verbalisant01] van
2.Een proces-verbaal van bevindingen van [naam08] , ambtenaar bij de Belastingdienst, van 2 september 2014, D-070-a, p. 1061 – 1062.
3.Een geschrift, te weten een uitdraai van de aangifte IB 2008 op naam van [naam02] van 28 maart 2012,
4.Een geschrift, te weten een uitdraai van de aangifte IB 2009 op naam van [naam02] van 5 maart 2012,
5.Een geschrift, te weten een uitdraai van de aangifte IB 2010 op naam van [naam02] van 5 maart 2012,
6.Een geschrift, te weten een uitdraai van de aangifte IB 2011 op naam van [naam02] van 5 maart 2012,
7.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [naam02] van 9 april 2014, G17-01, 485 – 487.
8.Een geschrift, te weten een uitdraai van de aangifte IB 2009 op naam van [naam03] van 1 juni 2013,
9.Een geschrift, te weten een uitdraai van de aangifte IB 2010 op naam van [naam03] van 1 juni 2013,
10.Een geschrift, te weten een uitdraai van de aangifte IB 2011 op naam van [naam03] van 1 juni 2013,
11.Een geschrift, te weten een uitdraai van de aangifte IB 2012 op naam van [naam03] van 1 juni 2013,
12.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [naam03] van 14 april 2014, G19-01, p. 492 – 495.
13.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [naam03] van 7 januari 2016 bij de rechter-commissaris.
14.Een geschrift, te weten een uitdraai van de aangifte IB 2011 op naam van [naam04] ,
15.Een geschrift, te weten een uitdraai van de aangifte IB 2012 op naam van [naam04] ,
16.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [naam04] van 19 maart 2014, G07-01, p. 450 – 453.
17.Een geschrift, te weten een uitdraai van de aangifte IB 2011 op naam van [naam05] ,
18.Een geschrift, te weten een uitdraai van de aangifte IB 2012 op naam van [naam05] ,
19.Een geschrift, te weten een uitdraai van de aangifte IB 2013 op naam van [naam05] , D-121, p. 1183 – 1185.
20.Een proces-verbaal van verhoor van getuigen [naam05] van 14 mei 2014, G22-01, p. 504 – 507.
21.Een geschrift, zijnde een overzicht van de Belastingdienst met ingediende aangiften vanaf het IP-adres van de verdachte, D-070, p. 1057 – 1060.
22.Een geschrift, te weten een uitdraai van de aangifte IB 2012 op naam van [naam06] ,
23.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [naam06] van 26 maart 2014, G10-01, p. 461 – 463.
24.Een geschrift, te weten een uitdraai van de aangifte IB 2012 op naam van [naam01] ,
25.Een proces-verbaal van verhoor van getuigen [naam07] en [naam01] , G21-01, p. 500 – 503.