ECLI:NL:GHAMS:2022:3327

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
25 november 2022
Zaaknummer
200.306.894/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake arbeidsovereenkomst en aanzegplicht in het primair onderwijs

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de beschikking van de kantonrechter in Amsterdam, die op 9 november 2021 werd gegeven. [appellante] was in dienst bij Stichting Zonova als groepsleerkracht voor bepaalde tijd, maar haar contract werd niet verlengd. De kern van het geschil betreft de aanzegplicht van de werkgever volgens artikel 7:668 lid 1 BW en de cao Primair Onderwijs. [appellante] stelt dat Zonova niet tijdig heeft aangezegd dat haar contract niet zou worden verlengd, waardoor haar dienstverband volgens de cao voor onbepaalde tijd zou zijn voortgezet. De kantonrechter oordeelde dat Zonova wel degelijk aan de aanzegplicht had voldaan, maar het hof kwam tot een andere conclusie. Het hof oordeelde dat Zonova pas bij brief van 30 juni 2021 aan haar aanzegplicht had voldaan, waardoor de aanzegtermijn was geschonden. Dit leidde tot de conclusie dat het dienstverband per 1 augustus 2021 voor de duur van twaalf maanden was voortgezet. Het hof heeft Zonova veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 57.576,41 bruto aan [appellante], vermeerderd met wettelijke rente en een wettelijke verhoging van 10%. Daarnaast is Zonova veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.306.894/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: 9469149 EA VERZ 21-612
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 29 november 2022
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. T.A.A. Meerding te Utrecht,
tegen
STICHTING ZONOVA,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. G.J. Heussen te Utrecht.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en Zonova genoemd.
[appellante] is bij beroepschrift, ontvangen ter griffie van het hof op 8 februari 2022, onder aanvoering van beroepsgronden in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) in de vorm van een proces-verbaal van mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) op 9 november 2021 onder bovenvermeld zaaknummer heeft gegeven. Het beroepschrift strekt ertoe, zakelijk weergegeven, dat het hof de beschikking zal vernietigen en - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - de verzoeken van [appellante] alsnog zal toewijzen, met veroordeling van Zonova in de kosten van beide instanties met nakosten.
Op 2 maart 2022 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep van Zonova ingekomen. Het verweerschrift strekt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellante] in de kosten van het hoger beroep met rente.
Op 21 september 2022 heeft [appellante] een akte houdende verzoek wijziging/ vermeerdering van verzoek in de zin van artikel 362 juncto artikel 283 Rv ingediend.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft op 14 oktober 2022 plaatsgevonden. Bij die gelegenheid hebben partijen en hun advocaten het woord gevoerd, de laatsten elk aan de hand van schriftelijke aantekeningen die ter zitting zijn overgelegd.
Vervolgens is uitspraak bepaald op vandaag.
Zonova heeft geen bezwaar gemaakt tegen de wijziging/vermeerdering verzoek en ook ambtshalve ziet het hof daartegen geen bezwaar, zodat op het gewijzigde/ vermeerderde verzoek zal worden beslist. Dat is inclusief het verzoek tot betaling van een aanzegvergoeding ex artikel 7:668 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De indruk van het hof ter zitting dat [appellante] dat verzoek met haar wijziging/vermeerdering verzoek had ingetrokken, berustte op een verkeerde lezing.

2.De feiten

De kantonrechter heeft bij zijn beoordeling een aantal feiten tot uitgangspunt genomen. Die feiten zijn in hoger niet in geschil en dienen ook het hof tot uitgangspunt. Aangevuld met wat verder als vaststaand kan worden beschouwd en van belang wordt geacht voor het hoger beroep, zijn dat de volgende feiten.
2.1.
Zonova heeft negentien scholen in beheer voor primair en speciaal onderwijs in Amsterdam-Zuidoost. [appellante] is met ingang van 1 augustus 2020 voor bepaalde tijd van twaalf maanden
“met uitzicht op onbepaalde tijd”in dienst getreden van Zonova in de functie van groepsleerkracht (leraar L10) op basisschool [naam school] . Op de arbeidsovereenkomst is de cao Primair Onderwijs (cao PO) van toepassing.
2.2.
Op 16 februari 2021 en 1 maart 2021 zijn gesprekken gevoerd met [appellante] over problemen met haar functioneren. Van die gesprekken is door [naam 1] (HR medewerker van Zonova) op 12 maart 2021 een verslag opgemaakt. Het verslag houdt over het gesprek van 1 maart 2021 in dat [appellante] te kennen heeft gegeven dat zij op [naam school] wil blijven, dat zij wil werken aan haar communicatie en dat is gesproken over een coach om haar daarbij te helpen.
2.3.
In maart 2021 hebben diverse vervolggesprekken plaatsgehad tussen partijen en zijn diverse e-mails gewisseld. Bij e-mail van 18 maart 2021 heeft [naam 2] (interim directeur van [naam school] ) aan [appellante] onder meer het volgende geschreven:
“(…)
Ook je voorkeur voor volgend schooljaar heb ik ontvangen. Deze zal ik meenemen in de planning, als jouw tijdelijke aanstelling (voor dit schooljaar) verlengd wordt.
(…)”
2.4.
Het antwoord daarop van [appellante] bij e-mail aan [naam 2] van 22 maart 2021 luidt onder meer:
“Ik heb de bond gebeld. Ik ben op zoek naar een jurist, die de kosten op jou en/of Zonova kan verhalen. Ik kom hier op terug. Ik zit nu in een cirkel, geen aanstelling, geen inplanning formatie. Van de bond heb ik advies gekregen om pas op de plaats te maken. Ik wil je daarom verzoeken alles even te stoppen, behalve de coach, zij gaat feedback geven zodat ik mijn pop in orde kan maken.
(…)”
2.5.
Op 24 maart 2021 is [appellante] door Zonova uitgenodigd voor een gesprek op het bestuursbureau. Daarbij is haar geadviseerd om iemand mee te nemen, zoals een vertrouwenspersoon, iemand van de vakbond of een jurist. Bij e-mail van diezelfde dag heeft [appellante] daarop als volgt gereageerd:
“Tevens rijst bij mij de vraag waarom ik/wij een gesprek gaan voeren, als mijn contract toch niet wordt verlengd door de heer [naam 2] en/of de beoordeling gedaan door de heer [naam 2] toch niet voldoende zal zijn. De heer [naam 2] gaat er eigenlijk ook van uit dat mijn contract niet wordt verlengd, want hij roostert mij niet in in de formatie van aankomend schooljaar.
(…)”
2.6.
Het gesprek op het bestuursbureau heeft op 29 maart 2021 plaatsgehad. De e-mail van diezelfde dag aan [appellante] met het verslag van dat gesprek houdt in dat gezien de resterende tijd tot de eindbeoordeling en de wijze waarop op dit moment met elkaar communicatie plaatsvindt, het niet reëel is om uit te gaan van een positieve beoordeling voor 1 mei 2021 en dat aan [appellante] het voorstel is gedaan:
“De werkzaamheden op [naam school] en binnen Zonova per direct stoppen;
(…)
Er wordt geen eindbeoordeling vastgesteld.
Komend schooljaar 21/22 vindt er geen aanstelling binnen Zonova plaats.”
Het verslag vervolgt met:
“(…)
Mocht [appellante]deze afspraken niet accepteren, dan worden de eerder uitgezette processtappen gevolgd. Dit betekent onder andere inhoudelijk bespreken van de reactie van Anne en een beoordeling op korte termijn.
(…)”
2.7.
Bij e-mail aan Zonova van 7 april 2021 heeft [appellante] geschreven dat zij niet akkoord is met het voorstel om per direct te stoppen. De e-mail sluit af met:
“(…)
Daarom (…) verzoek ik u en alle betrokken partijen om mij een eerlijke kans te geven en mij te laten door stromen naar een volwaardig teamlid.
(…)”
2.8.
Op 13 april 2021 heeft een beoordelingsgesprek met [appellante] plaatsgehad. In vervolg op dat gesprek heeft Zonova bij e-mail van diezelfde dag aan [appellante] onder meer het volgende geschreven:
“(…)
Zojuist heeft [naam 2] , directeur [naam school] de beoordeling met je besproken, de beoordeling komt uit op onvoldoende. Wij hebben afgesproken dat je nog op deze beoordeling kan reageren. (…) Na vaststelling van de beoordeling is de volgende bezwaarprocedure van toepassing.
(…)
Verder hebben wij gesproken over het voortzetten van de werkzaamheden op een andere school van Zonova tot het einde van het dienstverband per 31 juli 2021. (…) ik zal onderzoek doen op welke school dit mogelijk is.
(…)”
2.9.
Bij e-mail van 16 april 2021 heeft [appellante] als volgt gereageerd:
“(…)
Ik heb u aangegeven, dat ik een aanstelling heb op [naam school] en graag mijn werk zsm wil hervatten. Ik ga niet akkoord met uw voorstel om naar een andere school te gaan voor deze 2 maanden (…). Indien u mij perse naar een andere school wil sturen, dan liever volgend jaar, dan ben ik bereid de moeilijkste/lastigste groep te doen.
(…)”
2.1
Bij e-mail van 20 april 2021 heeft Zonova aan [appellante] onder meer het volgende geschreven:
“(…)
Door (…) is er nu een situatie ontstaan waarin verdere samenwerking niet langer wenselijk is.
(…)
Je hebt op dit moment een aanstelling voor een jaar met vooruitzicht op vast. (…) Vooruitzicht op vast betekent in dit geval echter dat de vaste aanstelling niet volgt bij een negatieve beoordeling.
(…)”
2.11.
Bij e-mail van 23 april 2021 heeft Zonova aan [appellante] onder meer het volgende geschreven:
“(…)
Op donderdag 22 april 2021 hebben [naam 2] , directeur [naam school] en jij het tweede gesprek gehad over de beoordeling.
(…)
De verhouding met je leidinggevende is zodanig beschadigd dat er geen vertrouwen meer is.
(…)
De mogelijkheden om aan je wens om te werken tegemoet te komen op een andere school, zijn voor jou niet acceptabel. (…)
Er is daarom gekozen je vrij te stellen van je werkzaamheden op [naam school] tot het einde van je dienstverband op 31 juli 2021.
(…)
Omdat er geen overeenstemming ontstaat over de beoordeling voeg ik de bezwaarprocedure toe:
(…)”
2.12.
[appellante] heeft op 30 april 2021 de bezwaarprocedure gestart. Op 8 juni 2021 is zij door de bezwarencommissie gehoord en op 25 juni 2021 heeft de bezwarencommissie aan Zonova advies uitgebracht. Bij brief van 29 juni 2021 heeft Zonova aan [appellante] bericht dat haar bezwaar ongegrond is verklaard en dat haar onvoldoende beoordeling is vastgesteld.
2.13.
Bij brief van 30 juni 2021 heeft Zonova aan [appellante] als volgt bericht:
“(…)
Uw dienstverband kan alleen verlengd worden als uw functioneren met een voldoende beoordeeld is. Gezien de bevindingen van de directeur die hij met u heeft besproken op 13 en 22 april 2021 en de behandeling van het door u ingediende bezwaar tegen uw beoordeling, moet ik u helaas mededelen dat uw tijdelijke aanstelling op [naam school] in de functie van leerkracht van rechtswege eindigt op 31 juli 2021 conform artikel 3.2 lid 2 of artikel 3.6, lid 1 sub d van de huidige CAO.
(…).”
2.14.
Op 6 juli 2021 heeft [appellante] zich ziekgemeld. Op 21 juli 2021 heeft zij een consult gehad bij de bedrijfsarts. Het verslag van de bedrijfsarts vermeldt dat [appellante] - kort gezegd - situatief arbeidsongeschiktheid is.

3.De beoordeling

3.1.
[appellante] verzoekt met inachtneming van haar vermeerdering/wijziging verzoek primair verklaring voor recht dat zij op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd werkzaam is bij Zonova en veroordeling van Zonova tot nakoming van haar wettelijke re-integratieverplichtingen en wedertewerkstelling nadat zij is hersteld, op straffe van een dwangsom.
Subsidiair verzoekt zij verklaring voor recht dat sprake is (geweest) van een voortgezette arbeidsovereenkomst voor de bepaalde tijd van twaalf maanden. Daarnaast verzoekt zij zowel primair als subsidiair betaling van de vergoeding van artikel 7:668 lid 3 BW berekend op € 4.338,40 bruto te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf opeisbaarheid en betaling van achterstallig salaris vanaf 1 augustus 2021, primair tot en met oktober 2022 berekend op € 70.591,61 bruto en subsidiair tot en met juli 2022 berekend op € 57.576,41 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid.
3.2.
[appellante] heeft aan de verzoeken ten grondslag gelegd dat Zonova de aanzegverplichting van artikel 7:668 lid 1 BW niet voor het verstrijken van de in artikel 3.3 lid 3 cao PO vermelde termijn is nagekomen, zodat het dienstverband op grond van artikel 3.3 leden 3 en 4 jo. artikel 3.1 lid 2 cao PO voor onbepaalde tijd is voortgezet, althans (subsidiair) op de voet van artikel 3.3 lid 4 cao PO voor wederom twaalf maanden is voortgezet en daarnaast dat de vergoeding van artikel 7:668 lid 3 BW (door [appellante] berekend op één maand salaris) verschuldigd is geworden wegens de ontijdigheid van de aanzegging.
3.3.
Zonova heeft gemotiveerd betwist dat zij niet tijdig aan de aanzegverplichting heeft voldaan. Zij stelt dat zij in haar e-mailberichten van ruimschoots voor het verstrijken van de in artikel 3.3 lid 3 cao PO bepaalde termijn tijdig en voldoende duidelijk aan [appellante] heeft laten weten dat het dienstverband niet zou worden voortgezet en dat [appellante] dat ook tijdig zo heeft begrepen.
3.4.
De kantonrechter heeft Zonova gelijk gegeven en de verzoeken van [appellante] afgewezen. Zij heeft geoordeeld dat Zonova tegen de achtergrond van haar e-mailberichten vanaf 29 maart 2021, in ieder geval op 23 april 2021 aan de door de wet verlangde duidelijkheid over het al dan niet voortzetten van het dienstverband heeft voldaan.
3.5.
Tegen die beslissing komt [appellante] op met haar gronden van het beroep. Zij strekken alle tot betoog dat Zonova haar eerst bij brief van 30 juni 2021 voldoende duidelijk want ondubbelzinnig het einde van het dienstverband heeft aangezegd. De beroepsgronden lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. Het hof overweegt als volgt.
3.6.
Artikel 7:668 BW bepaalt, voor zover thans van belang:
“1. De werkgever informeert de werknemer schriftelijk uiterlijk een maand
voordat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt:
over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst; en
ij voortzetting, over de voorwaarden waaronder hij de arbeidsovereenkomst wil voortzetten.
(…)
3. Indien de werkgever de verplichting bedoeld in lid 1, aanhef en onderdeel a, in het geheel niet is nagekomen, is hij aan de werknemer een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag van het loon voor één maand. Indien de werkgever die verplichting niet tijdig is nagekomen, is hij aan de werknemer een vergoeding naar rato verschuldigd. (…).
3.7.
De cao PO bepaalt, voor zover thans van belang:
3.1 Arbeidsovereenkomst
(…)
2. Bij het aangaan van een arbeidsovereenkomst niet zijnde voor vervanging of werkzaamheden van kennelijk tijdelijke aard, is het uitgangspunt een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. In dit geval kan eenmaal een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor ten hoogste 12 maanden worden aangegaan. Deze arbeidsovereenkomst wordt aangeboden met uitzicht op een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Alleen in zeer bijzondere gevallen kan hierna nog eenmaal een arbeidsovereenkomst voor bepaalde worden aangegaan gedurende een periode van maximaal 12 maanden.
(…)
3.3
Einde van de arbeidsovereenkomst
1. Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd eindigt van rechtswege door het verstrijken van de tijd waarvoor deze is aangegaan.
2. Een verlengde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd eindigt van rechtswege door het verstrijken van de tijd waarvoor deze is aangegaan.
3. Indien de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.1 lid 2 een tijdsduur had van twaalf maanden, neemt de werkgever ten minste twee maanden voor de einddatum van de arbeidsovereenkomst een beslissing om:
a. een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd te geven;
b. dan wel nog eenmaal een nieuwe verlengde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aan te gaan;
c. dan wel de arbeidsovereenkomst van rechtswege te laten eindigen,
en stelt de werknemer hiervan onmiddellijk schriftelijk in kennis.
Hiermee voldoet de werkgever in dit geval aan de aanzegverplichting, op grond van artikel 7:668 lid 1 BW.
4. Indien de werkgever nalaat de in het derde lid bedoelde beslissing tijdig te nemen, wordt de werknemer met ingang van de bedoelde einddatum geacht werkzaam te zijn in een verlengd dienstverband voor bepaalde tijd onder dezelfde voorwaarden als het voorgaande dienstverband.
3.8.
De aanzegplicht van artikel 7:688 lid BW dient ertoe om zeker te stellen dat de werknemer tijdig schriftelijk op de hoogte is gesteld van de bedoeling van de werkgever over het al dan niet voortzetten van het dienstverband, zodat daarover geen misverstand kan bestaan en de werknemer zo nodig op zoek kan gaan naar ander werk. Wat betreft de bewijslastverdeling geldt dat de werknemer zal moeten stellen dat niet (tijdig en/of schriftelijk) is aangezegd, waarna de werkgever zal moeten bewijzen dat hij de aanzegging wel en tijdig en schriftelijk heeft gedaan.
3.9.
Het gaat hier om de vraag of Zonova met de door haar ingeroepen e-mails in het van haar verlangde bewijs is geslaagd. Het hof beantwoordt die vraag - anders dan de kantonrechter - ontkennend. [appellante] is bij aanvang van de arbeidsovereenkomst voorgehouden dat zij bij een voldoende beoordeling een vaste aanstelling zou krijgen. De e-mails van Zonova houden in dat de beoordeling van [appellante] onvoldoende is en dat haar dienstverband per 31 juli 2021 eindigt. Verder houden de e-mails van [appellante] in dat zij met haar onvoldoende beoordeling bekend is en dat de consequentie daarvan is dat de arbeidsovereenkomst niet wordt voortgezet. Na die e-mails heeft [appellante] echter bezwaar gemaakt tegen de onvoldoende beoordeling. Zij mocht erop vertrouwen dat de bezwaarprocedure geen wassen neus zou zijn en dat zo lang die nog liep, zij nog een kans maakte op alsnog een voldoende beoordeling, en daarmee op een vaste aanstelling. Als voor Zonova op voorhand vaststond dat de uitkomst van het bezwaar niet van invloed zou zijn geweest op de eerdere beslissing om niet met haar door te gaan, had het op haar weg gelegen om [appellante] daar op voorhand schriftelijk op te wijzen. Daarbij komt dat de brief van Zonova van 30 juni 2021 niet zonder meer is te lezen als een bevestiging van wat [appellante] uit de eerdere e-mails van Zonova al duidelijk had moeten zijn. Daarentegen wijst die brief erop dat ook volgens Zonova zelf pas na de beslissing op het bezwaar de vereiste duidelijkheid aan [appellante] kon worden gegeven over het einde van de arbeidsovereenkomst. In die brief staat immers dat die beslissing daarvoor (mede) redengevend was. Gedoeld wordt op de bewoordingen
”Gezien de (…) behandeling van het door u ingediende bezwaar tegen uw beoordeling (…)”. Zonova heeft bovendien geen overtuigende andere verklaring gegeven voor de datering en de inhoud van de brief van 30 juni 2021. De door Zonova voor die brief opgegeven verklaring dat [appellante] zich bleef verzetten tegen haar onvoldoende beoordeling en een niet voortzetting van haar dienstverband en dat de brief ertoe diende om haar ertoe te bewegen om bescheiden te ondertekenen en te retourneren, snijden in het licht van de door Zonova in de brief gebezigde bewoordingen geen hout.
3.10.
Zonova heeft dus eerst bij brief van 30 juni 2021 aan haar aanzegplicht voldaan en heeft aldus de in artikel 3.3 lid 3 van de cao PO gestelde aanzegtermijn geschonden. In zoverre krijgt [appellante] gelijk en heeft het hoger beroep succes. Daarmee is het de vraag welke sanctie op de ontijdige aanzegging is gesteld. Lid 4 van die cao-bepaling is daarover duidelijk: met ingang van de einddatum (31 juli 2021) is het dienstverband verlengd voor opnieuw de bepaalde tijd van twaalf maanden. Daarop strandt het primaire standpunt van [appellante] dat zij nu een vaste aanstelling heeft aangezien aan deze bepaling geen andere betekenis kan worden toegekend en ook geen andere grondslag voor het ontstaan van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is komen vast te staan. De daarnaast als tweede sanctie verzochte aanzegvergoeding van artikel 7:668 lid 3 BW komt evenmin voor toewijzing in aanmerking. Artikel 3.3 lid 4 cao PO bevat onmiskenbaar een exclusief bedoelde sanctie die in de plaats treedt van de wettelijke sanctie en voor de werknemer bovendien aanzienlijk gunstiger is dan de geldelijke vergoeding van artikel 7:668 lid 3 BW. Afwijking van laatstgenoemde niet-dwingendrechtelijke bepaling bij cao is toegestaan.
3.11.
Het hof concludeert op grond van het vorenstaande dat de subsidiair verzochte verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2021 voor de duur van twaalf maanden is voortgezet toewijsbaar is. De berekening van het loon over de voortgezette arbeidsovereenkomst van twaalf maanden (€ 57.576,41 bruto) is door Zonova niet weersproken en dus eveneens toewijsbaar. Hetzelfde geldt voor de gevorderde wettelijke rente over het loon telkens vanaf de dag van opeisbaarheid. Het hof ziet echter in het feit dat het door Zonova nog te betalen loon op zichzelf al het karakter heeft van een sanctie (namelijk op de ontijdige aanzegging) aanleiding om de sanctie van de wettelijke verhoging van dat loon te matigen tot 10%. Zonova heeft geen stellingen betrokken die indien bewezen kunnen leiden tot een andere uitkomst van de zaak. Aan bewijslevering is dus niet toegekomen.
3.12.
De slotsom is dat het hoger beroep slaagt. De bestreden beschikking zal worden vernietigd en de hiervoor als toewijsbaar beoordeelde verzoeken van [appellante] zullen als na te melden alsnog worden toegewezen. Bij deze uitkomst geldt Zonova als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij. Zij zal daarom als na te melden in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep worden veroordeeld.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep; en
opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat sprake is geweest van een per 1 augustus 2021 voortgezette arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van twaalf maanden;
veroordeelt Zonova tot betaling aan [appellante] van een bedrag van € 57.576,41 bruto, te vermeerderen met 10% wettelijke verhoging en de wettelijke rente telkens vanaf de dag van opeisbaarheid;
veroordeelt Zonova in de kosten van het geding in beide instanties en begroot deze kosten, voor zover tot heden aan de zijde van [appellante] gevallen, in eerste aanleg op € 85 aan verschotten en € 450 voor salaris en in hoger beroep op € 343 aan verschotten en € 228 aan salaris en op € 163,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 85,- voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij deze beschikking uitgesproken veroordeling(en) en betekening van deze beschikking heeft plaatsgevonden[;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.T. van der Meer, A.S. Arnold en M.L.D. Akkaya, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 29 november 2022.