ECLI:NL:GHAMS:2022:3324

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
24 november 2022
Zaaknummer
23-001050-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis openlijke geweldpleging met aanvulling bewijsvoering en strafmotivering

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft openlijke geweldpleging die plaatsvond op 12 augustus 2021 te Hoorn. De verdachte, geboren in 2003, was betrokken bij een incident waarbij de aangeefster, tijdens een verjaardagsfeest, door meerdere jongens werd mishandeld. De aangeefster heeft verklaard dat zij door de verdachte en medeverdachten is getrapt en geslagen. Het hof heeft de bewijsvoering van de kinderrechter vervangen en de strafmotivering aangevuld, maar heeft het vonnis van de kinderrechter bevestigd. Het hof oordeelt dat de verklaringen van de aangeefster consistent zijn en voldoende steun vinden in andere getuigenverklaringen. De verdachte heeft na het incident geen nieuwe strafbare feiten gepleegd en heeft zijn leven weer op de rails gekregen. Het hof heeft besloten om de door de kinderrechter opgelegde werkstraf van 20 uren te handhaven, met als doel de verdachte te stimuleren in zijn positieve ontwikkeling.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001050-22
datum uitspraak: 24 november 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland van 4 april 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-309761-21 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2003,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 november 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, ertoe strekkend dat het vonnis waarvan beroep wordt bevestigd, en van hetgeen de verdachte en diens raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, zodat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, met dien verstande dat het hof:
- de door de kinderrechter gebezigde bewijsvoering vervangt door de onderstaande bewijsoverweging en de bewijsmiddelen die (in de gevallen waarin de wet dit vereist) in een later bij dit verkort arrest te voegen bijlage zijn vervat, en;
- aan de overwegingen met betrekking tot de op te leggen straf, mede naar aanleiding van het verhandelde op de terechtzitting in hoger beroep, de navolgende strafmotivering toevoegt.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Daartoe is het volgende aangevoerd. De verdenking is uitsluitend gebaseerd op de verklaring van de aangeefster [aangever01] , die als enige heeft beweerd dat de verdachte geweld op haar heeft toegepast. Zij heeft bovendien verklaard dat degene die haar heeft getrapt een rood T-shirt droeg, terwijl er geen getuige is die heeft verklaard dat de verdachte die nacht zo’n T-shirt droeg. De aangeefster kende de verdachte niet en heeft pas gezegd dat hij degene was die de trap heeft uitgedeeld, nadat zij zijn naam had gehoord. Haar verklaring is daarom niet betrouwbaar. Daarbij komt dat uit de verklaring van [naam01] volgt dat medeverdachte [medeverdachte01] de aangeefster heeft getrapt; de verdachte kan door de aangeefster zijn verwisseld met [medeverdachte01] . Uit de overige verklaringen wordt niet duidelijk of de verdachte geweld heeft gepleegd en wat hij dan precies zou hebben gedaan. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld dat is gepleegd tegen de aangeefster.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Blijkens de aangifte van [aangever01] is zij in de nachtelijke uren van 12 augustus 2021 op het verjaardagsfeest van [naam02] aanwezig geweest. Na afloop van het feest stond de aangeefster met haar vriendin [naam03] , haar nichtje [naam04] en haar vriendin [naam01] in de voortuin van het huis, toen medeverdachte [medeverdachte02] , die achterop een scooter zat en een Louis Vuitton muts droeg, [naam03] uit begon te dagen en uiteindelijk het woord “kankerlesbie” naar haar riep. De aangeefster is vervolgens naar [medeverdachte02] gelopen en heeft teruggescholden. Vervolgens werd zij door [medeverdachte02] weggeduwd. Hierna heeft zij [medeverdachte02] met de rechtervuist een klap gegeven, waarop zij door hem op haar rechteroog is geslagen. Daarna heeft zij meerdere klappen in haar gezicht gekregen en kwamen er meerdere jongens bij, zij denkt in totaal vier. De aangeefster is toen op de grond gegooid en door een jongen met een rood T-shirt met zijn voet achter haar rechteroor getrapt. Ook heeft de aangeefster er in haar eerste verklaring gewag van gemaakt tegen het hoofd en het rechterbeen te zijn getrapt door een jongen met een grijze broek.
De aangeefster heeft enige tijd later foto’s aan de politie gestuurd van jongens die volgens haar bij het incident betrokken zijn geweest. Het betrof foto’s waarop de verdachte, [medeverdachte02] en [medeverdachte01] , te zien waren, welke foto’s door onder andere haar nichtje waren gevonden op Instagram. Bij haar tweede ver-hoor op 23 september 2021 heeft de aangeefster over de Instagram-foto van de verdachte verklaard: ‘Hij droeg die avond een rood shirt. Hij heeft me op de grond geduwd en getrapt toen ik op de grond lag. Ik weet dat hij het was omdat hij een fel rood shirt droeg.’ Over de Instagram-foto met [medeverdachte01] heeft zij toen gezegd dat zij van de jongen op deze foto trappen en klappen heeft gehad. Aan de aangeefster zijn bij dat verhoor tevens politiefoto’s van onder andere de verdachte getoond; zij herkende hem als een jongen die haar die avond had mishandeld.
Het hof ziet geen goede reden om aan de betrouwbaarheid de verklaringen van de aangeefster te twijfelen en evenmin aan haar herkenning van de verdachte als een van de daders. Haar verklaring is consistent te noemen, terwijl zij ook haar eigen aandeel in het geheel niet heeft verbloemd. Bovendien vindt de verklaring van de aangeefster steun in de verklaringen van [naam03] , [naam04] en [naam01] . [naam03] heeft verklaard dat er jongens op de aangeefster hebben ingebeukt. Een jongen met een Louis Vuitton muts, die eerder achterop de scooter had gezeten (het hof: [medeverdachte02] ), sloeg de aangeefster daarbij tegen de kaak. Een moment later zag zij dat de aangeefster op de grond lag en haar gezicht beschermde en dat de verdachte, een vriend van hem en de jongen met de muts op dat moment dichtbij haar stonden. [naam04] heeft verklaard dat zij zag dat de aangeefster naar de grond ging, dat er op dat moment vier jongens om haar heen stonden, waaronder de verdachte, [medeverdachte01] en [medeverdachte02] , en dat de aangeefster toen trappen en klappen kreeg van een van de jongens uit die groep. [naam01] heeft verklaard dat zij de verdachte onmiddellijk voorafgaand aan het geweld in een groepje met [medeverdachte01] en [medeverdachte02] heeft zien staan en dat zij tijdens het gevecht heeft gezien dat [medeverdachte01] de aangeefster een trap gaf, terwijl zij op de grond lag.
Dit laatste kan niet als ontlastend voor de verdachte worden beschouwd. Anders dan de verdediging kennelijk veronderstelt, is de aangeefster die nacht namelijk door verschillende jongens getrapt, zo leidt het hof aan het samenstel van bewijsmiddelen af, te weten door (in ieder geval) [medeverdachte01] , de verdachte (die naar naar eigen zeggen een spijkerbroek droeg) en een blonde jongen met een grijze (jogging)broek. Voor de gedachte dat de aangeefster [medeverdachte01] heeft aangezien voor de verdachte, ontbreekt ieder solide aanknopingspunt. Dat [naam01] niet heeft geregistreerd dat ook de verdachte geweld heeft toegepast, bevreemdt niet gelet op de hectiek die nacht. Dat geen van de getuigen heeft verklaard dat de verdachte die nacht een rood T-shirt droeg pleit hem evenmin vrij. Er is immers ook geen getuige die heeft verklaard dat hij die nacht géén rood T-shirt droeg.
Op grond van het voorgaande staat voor het hof buiten redelijke twijfel vast dat de verdachte een bijdrage heeft geleverd aan het jegens de aangeefster gepleegde geweld, welke bijdrage kan worden aangemerkt als voldoende significant en wezenlijk. Met de kinderrechter is het hof daarom van oordeel dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.

Aanvulling strafmotivering

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij inmiddels zijn mavo-diploma heeft behaald en nu de [opleiding01] volgt. Daarbij werkt hij vier dagen per week en gaat één dag per week naar school. Hij woont nog bij zijn ouders en heeft een vriendin. De zus van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep, mede namens haar ouders, te kennen gegeven dat het een periode minder goed met de verdachte is gegaan, maar dat het tij alweer enige tijd is gekeerd. Het hof maakt uit deze positieve berichten op dat de verdachte zijn leven inmiddels goed op de rit heeft. Ook is de verdachte na het plegen van het onderhavige feit, voor zover bekend, niet meer in aanraking gekomen met politie en justitie.
Het hof meent dat, mede gelet op de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, in deze zaak in beginsel een werkstraf van 40 uren passend zou zijn geweest. De kinderrechter heeft de verdachte, in afwijking daarvan, echter een werkstraf van 20 uren opgelegd. Gezien de actuele persoonlijke situatie van de verdachte en teneinde hem te stimuleren de ingezette lijn door te trekken, zal het hof in hoger beroep niet alsnog een hogere straf opleggen dan de kinderrechter heeft gedaan.
Het hof, alles afwegende, verenigt zich met de door de kinderrechter opgelegde werkstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen vervangende jeugddetentie.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. D. Radder en mr. H.J.M. Smid-Verhage, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Damo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 november 2022.
Mr. D. Radder en mr. H.J.M. Smid-Verhage zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.